Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.1. De procedure
- het tussenvonnis van 29 maart 2023
- de inventarislijst van de Staat
- de e-mail van mr. Ten Kate van 11 januari 2024 aan mr. Van Heijst
- de e-mail van mr. De Jager van 15 januari 2024 met kostenopgave
- de e-mail van mr. Van Heijst van 18 januari 2024 met kostenopgave van de rechtbankdeskundigen
- de e-mail van mr. Van Heijst van 19 januari 2024 met een nadere rapportage van [adviesbureau] (de heer [externe deskundige] )
- de aantekeningen van de griffier van het op 23 januari 2024 gehouden pleidooi
- de pleitnotities van mr. Ten Kate
- de e-mail van mr. Van Heijst van 15 februari 2024 met een aangepaste kostenopgave van de rechtbankdeskundigen
- de akte van [gedaagde] van 3 april 2024 met productie
- de antwoordakte van de Staat van 3 april 2024.
1.2. Bij beschikking van 23 november 2022 heeft de rechtbank mr. I.P.A. van Heijst (voorzitter), mr. H.J.A. van Hoogmoed en ing. J.L. Scheffer tot deskundigen benoemd.
2.De beoordeling
- [grondplannummer] : een deel van 233 m² van het perceel, kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] [nummer] , groot 6.455 m².
2.3.Het onteigeningsvonnis is op 16 mei 2023 ingeschreven in de openbare registers. Deze datum geldt dus als peildatum.
Het onteigende betreft een smalle (onbebouwde) strook grond aan de noordzijde van het perceel. Het westelijke deel van het onteigende (ca. 130 m²) maakte op de peildatum deel uit van het bedrijfsterrein (inclusief inrit met poort). Het middelste deel van het onteigende (ca. 20 m²) maakte deel uit van de voortuin bij de woning en het oostelijke deel (ca. 83 m²) maakte deel uit van het (hobby)weiland.
2.5.De planologische grondslag voor (de realisatie van) het werk waarvoor is onteigend, wordt gevormd door het Tracébesluit ‘A27 Houten-Hooipolder’ (hierna: ‘het Tracébesluit). Dit Tracébesluit is op 20 december 2018 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu en per 26 augustus 2020 onherroepelijk geworden.
Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de [gemeente] . Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 16 november 2016 en nadien deels onherroepelijk geworden. In dat plan had het onteigende deels de bestemming ‘bedrijf’ met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - zeekleilandschap - eerste aanwaspolders’ en deels de bestemming ‘agrarisch’, met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - zeekleilandschap - eerste aanwaspolders’.
Voor het overblijvende gedeelte van het perceel gold op de peildatum nog steeds het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en daarmee voornoemde bedrijfs- en agrarische bestemming. De woning op het perceel is bestemd als bedrijfswoning (binnen de bedrijfsbestemming).
2.7. Het onteigende was tot aan de peildatum eigendom van [gedaagde] . Hij heeft het (gehele) perceel [nummer] in 2010 in eigendom verkregen. Op de peildatum werd de
woning op het perceel bewoond door [gedaagde] en zijn gezin. Het bedrijfsterrein (inclusief loodsen) was deels bij hemzelf in gebruik voor de opslag van goederen en was deels verhuurd aan derden (voor het stallen van vrachtwagens en de opslag van goederen). Het weiland was bij [gedaagde] in gebruik voor hobbydoeleinden.
- waarde onteigende € 52.245,00
- overige schade € 79.200,00
- vermogensschade (waarde + waardevermindering overblijvende) € 70.000,00
- bijkomende schade € 98.579,00
Bij de waardering van het onteigende dienen overigens de voorschriften van de artikelen 40b tot en met 40f Ow in acht te worden genomen.
2.15. De rechtbank volgt de deskundigen op dit punt. In deze zaak is onteigend om de uitvoering van het Tracébesluit mogelijk te maken dat - kort gezegd - voorziet in reconstructie van de A27 met bijkomende werken. Deze werken worden (deels) gerealiseerd op het onteigende. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor eliminatie van het Tracébesluit op grond van artikel 40c Ow.
Zij maken bij hun waardering onderscheid tussen (het onteigende deel van) de delen van het perceel [nummer] die zijn ingericht als bedrijfsterrein, hobbyweide en tuin.
Met inachtneming van de specifieke kenmerken van het perceel van [gedaagde] (een relatief kleine oppervlakte bedrijfsterrein en eenvoudige bedrijfsbebouwing) stellen de deskundigen de waarde van het (onteigende deel van het) perceelsgedeelte dat is ingericht als bedrijfsterrein per peildatum op € 200,00 per m².
De deskundigen overwegen dat de woning planologisch een bedrijfswoning is. Zij hebben voor de waardering van deze woning geen bruikbare referentiegegevens gevonden. Daarom hebben zij hun waardering gebaseerd op referenties van woningen met woonbestemmingen en een semi-bedrijfswoning. Zij verwijzen naar een door hen als bijlage 5 bij hun rapport gevoegd overzicht van referentietransacties, in het bijzonder naar de geel gearceerde referenties.
Voor de waardering van de woning van [gedaagde] als bedrijfswoning hebben de deskundigen de woonbestemming van de gevonden referenties gecorrigeerd door toepassing van een generieke aftrek van 15% (behalve bij de genoemde semi-bedrijfswoning). Daarnaast hebben zij een correctie toegepast vanwege de grootte (woonoppervlakte, inhoud en perceelsgrootte) en ligging (o.a. nabij een drukke weg/A27). De analyse hebben zij weergegeven in hun rapport.
Met inachtneming van deze (gecorrigeerde) referenties begroten de deskundigen de waardevermindering van de woning met bijhorende tuin (inclusief de waarde van het onteigende deel van de voortuin) per peildatum op:
- waarde woning inclusief 800 m² onder- en omliggende grond
voor onteigening € 415.000,00
- waarde woning inclusief 780 m² onder- en omliggende grond
€ 390.000,00
- 130 m² bedrijfsterrein à € 200,00 is € 26.000,00
- 83 m² hobbyweide à € 15,00 is € 1.245,00
- 20 m² tuin inclusief waardevermindering woning + tuin
€ 25.000,00
heeft de waarde van het onteigende begroot op:
- ca. 20 m² voortuin à € 350,00 € 7.000,00
- ca. 113 m² oprit en dergelijke à € 250,00 € 28.250,00
- ca. 100 m² weiland bij woonhuis à € 25,00
€ 2.500,00Totaal € 37.750,00
[gedaagde] stelt verder (primair) dat de waardevermindering van het overblijvende moet zien op het gehele overblijvende en niet slechts op een deel daarvan (woning + tuin).
Voor zover de deskundigen hun oordeel handhaven dat alleen de woning en tuin waardevermindering ondergaan, maakt [gedaagde] bezwaar tegen de benadering waarin de waardering van het te onteigenen deel tuin onderdeel is van de berekening van de waardevermindering van de overblijvende woning en bijbehorende tuin. Het lijkt er volgens hem op alsof de meters tuin in dat geval niet worden vergoed.
Uit het arrest HR 18 maart 1998, NJ 1998, 620 volgt volgens [gedaagde] dat als tussen partijen vaststaat dat naast de werkelijke waarde van het onteigende ook een waardevermindering van het overblijvende moet worden vergoed, afzonderlijke vaststelling van die elementen achterwege kan blijven als die afzonderlijke vaststelling wel, maar vaststelling van de som van beide elementen niet op bezwaren stuit. Volgens [gedaagde] moet het (dus) zo zijn dat de vaststelling van de afzonderlijke elementen op bezwaren stuit en die bezwaren ziet [gedaagde] niet. Het moet mogelijk zijn de afzonderlijke elementen vast te stellen. Hij verwijst naar HR 21 december 1960, NJ 1961/115 en HR 12 juni 2009, NJ 2009/273.
De deskundigen hebben verder aanleiding gezien om de waarde van het onteigende deel van de tuin en de waardevermindering van de woning en bijbehorende ‘overblijvende’ tuin in één bedrag tezamen te begroten. Het is in beginsel aan de deskundigen om de meest geschikte begrotingssystematiek te kiezen. De rechtbank oordeelt hun keuze voor deze begrotingssystematiek navolgbaar. Het bezwaar van [gedaagde] tegen deze begrotingssystematiek is ook onvoldoende onderbouwd. Hij heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de door hem voorgestane wijze van berekening van de waarde van de tuin, anders dan door hantering van een hogere vierkantemeterprijs, tot een hogere schadeloosstelling leidt. Het bezwaar van [gedaagde] wordt gepasseerd.
De rechtbank volgt het oordeel van de deskundigen en stelt de waarde van het onteigende inclusief de waardevermindering van de woning met bijbehorende ‘overblijvende tuin’ vast op € 52.245,00.
Zij zijn verder van oordeel dat het overblijvende deel van respectievelijk het bedrijfsterrein en het hobbyweiland - rekening houdend met de door hen geadviseerde aanpassingen aan deze overblijvende delen - geen waardevermindering zal ondergaan als gevolg van het verlies van de beide onteigende delen daarvan.
Dan resteert de vraag of sprake is van waardevermindering van de overblijvende delen bedrijfsterrein en hobbyweiland.
De rechtbank overweegt dat bij beantwoording van de vraag of een vergoeding voor waardevermindering van het overblijvende moet worden toegekend het erom gaat of de onteigende door de onteigening in zijn vermogenspositie wordt aangetast. Volgens de deskundigen is er in dit geval geen waardevermindering die zich bij verkoop van het object in het economische verkeer zou doen voelen. De rechtbank oordeelt deze toelichting van de deskundigen deugdelijk en begrijpelijk. Zij neemt het oordeel van de deskundigen over en maakt dit tot het hare.
[gedaagde] heeft meegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de schadevergoeding voor het verdwijnen van de watergang die ten westen van het onteigende loopt. Partijen zijn overeengekomen dat de Staat hiervoor een bedrag van € 20.000,00 exclusief btw zal vergoeden.
Partijen zijn ook overeengekomen dat [gedaagde] daarmee voor het verdwijnen van de watergang volledig is gecompenseerd, zodat hij na betaling van dit bedrag geen aanspraak meer kan maken op nadeelcompensatie voor zover die ziet op nadelen die samenhangen met het verdwijnen van die watergang.
De Staat heeft deze door [gedaagde] weergegeven overeenstemming bevestigd. Hij heeft toegelicht dat het de post betreft die in het deskundigenrapport is aangeduid als “kosten aanpassing afwatering overblijvende gronden”. De overeengekomen “vergoeding voor de westelijke watergang” bedraagt € 20.000,00 te vermeerderen met btw, aldus de Staat. Volgens de Staat bevat voormeld bedrag een volledige vergoeding voor alle gevolgen van het vervallen van de westelijke watergang, ook voor zover die gevolgen voortvloeien uit onderdelen van de werkzaamheden verbonden aan het verwijderen van de watergang die buiten het onteigende worden uitgevoerd. Partijen zijn daarom tevens overeengekomen dat [gedaagde] geen aanspraak meer kan maken op genoemde nadeelcompensatie.
De rechtbank kan niet vaststellen welk deel van de te verrichten aanpassingen als onteigeningsgevolg moet worden aangemerkt. Gelet hierop en gelet op de overeenstemming tussen partijen over de betaling van een volledige vergoeding voor de uit te voeren werkzaamheden, zal de rechtbank de post kosten voor aanpassing afwatering overblijvende gronden vaststellen op € 20.000,00, te vermeerderen met btw (zie hierna ook onder 2.55.), dus in totaal op € 24.200,00.
De hiervoor door de deskundigen in hun rapport begrote post van € 8.000,00 komt daarmee te vervallen en behoeft geen bespreking en beslissing meer.
Kosten aanpassing afrastering noordzijde
Door partijen is ter gelegenheid van het pleidooi niet weersproken dat (slechts) 20% van de nieuw aan te leggen afrastering aan de westzijde van het perceel kan worden aangemerkt als direct gevolg van de onteigening. De rechtbank gaat daarvan uit. De omvang van het door de deskundigen begrote totaalbedrag van € 2.800,00 voor de gehele afrastering aan de westzijde is door partijen niet betwist. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen over, in die zin dat zij zal bepalen dat 20% van het bedrag van € 2.800,00, zijnde € 560,00, voor kosten aanpassing afrastering westzijde moet worden vergoed.
-kosten aanpassen/verplaatsen toegangspoort c.a. noordzijde € 11.000,00
- kosten aanpassing afrastering noordzijde € 2.150,00
- kosten aanpassing afrastering westzijde € 560,00
- kosten aanrijdbeveiliging minigemaal € 750,00
- kosten aanpassing herstel/herstel voortuin
€ 10.000,00
Totale bedrag van de schadeloosstelling
- waarde van het onteigende (inclusief waardevermindering woning + tuin) € 52.245,00
- bijkomende schade:
- kosten aanpassing overblijvende gronden € 24.200,00
-kosten overige aanpassingen € 24.460,00
- extra accountantskosten
€ 2.000,00€ 50.660,00
Partijen hebben hieromtrent niets gesteld. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding uit te gaan van andere percentages en zal deze percentages overnemen.
De Staat zal verder op de voet van artikel 55 Ow aan [gedaagde] over het verschil tussen het voorschot en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van de hiervoor genoemde renteschade, de wettelijke rente dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
De Staat heeft bij antwoordakte van 3 april 2024 meegedeeld zich, gelet op de verklaring van [gedaagde] , niet te verzetten tegen vergoeding van btw over deze door [gedaagde] genoemde posten. De rechtbank zal de vergoeding voor deze posten toekennen, vermeerderd met btw.
De Staat heeft verder, nu de schadeloosstelling (overigens) niet met btw zal zijn belast, zijn eerder bij brief van 1 december 2023 gedane bijkomend aanbod ten aanzien van de btw ingetrokken. [gedaagde] gaat hiermee akkoord. Dit bijkomend aanbod behoeft dus geen bespreking en beslissing meer.
kosten juridische bijstand: € 18.517,11 incl. btw en verschotten
kosten deskundige bijstand: € 41.714,75 incl. btw
De vraag of de door [gedaagde] gedeclareerde kosten deze dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, zal worden beantwoord aan de hand van de door de Staat naar voren gebrachte bezwaren.
2.61. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is dat deze kosten zijn gemaakt en dat de omvang van die kosten redelijk is. Zij zal de kosten voor juridische bijstand vaststellen op € 18.517,11 inclusief btw en verschotten. De rechtbank gaat ervan uit dat daarin de griffierechten zijn begrepen.
Als omschrijving wordt in de meeste gevallen vermeld dat tijd is besteed aan ‘vervolgacties’ of ‘diversen’. Daardoor is het onmogelijk vast te stellen of de opgevoerde tijd daadwerkelijk is besteed en of dat in redelijkheid is gebeurd.
De Staat betwist dat de kostenopgave redelijk is. Alleen al met het verstrekken van stukken aan de advocaat ten behoeve van de descente zijn 7,5 uur gemoeid (op 1, 6 en 13 december 2022) en met het beoordelen van de door de advocaat opgestelde nota nog eens 4,5 uur (op 4 en 6 december 2022).
Daarnaast bevat de specificatie een groot aantal werkzaamheden waarvan de kosten niet in het kader van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen zoals:
- 1 december 2018: 4 uur inzake beroep tegen TB
- 18 februari 2019: 3 uur indienen beroepschrift
- 20 februari 2019: 2,5 uur indienen beroepschrift
- 25 februari 2019: 3 uur marktonderzoek verricht en diverse offertes opgevraagd
- 7 mei 2019: 3 uur beoordeling uitspraak TB
- 1 februari 2021: 4 uur offertes
- 23 november 2021: 3 uur offertes
- 11 april 2022: 2 uur informatie biedboek besproken
- 6 september 2022: 4 uur diverse tekeningen ondergrondse leidingen
- 31 mei 2023: 2,5 uur acties rechtsbijstandsverzekeraar.
Mede gelet op het forse uurtarief mag volgens de Staat van een onteigeningsdeskundige worden verwacht dat hij een deugdelijke administratie voert over zijn werkzaamheden en kosten, zodat achteraf een goede en gedetailleerde beoordeling mogelijk is. Dat is hier niet gebeurd. De Staat verzoekt de rechtbank daarom de vergoeding van de kosten voor [deskundige] ex aequo et bono vast te stellen op € 12.500,00 te vermeerderen met btw.
Door de deskundige is in de periode 1 december 2018 tot en met 7 mei 2019 12,5 uur opgevoerd voor werkzaamheden met betrekking tot een beroepschrift. In de periode van 18 september 2021 tot en met 19 november 2021 is 10,5 uur aan werkzaamheden opgevoerd met betrekking tot het koninklijk besluit. Dit zijn geen werkzaamheden met betrekking tot de onteigeningsprocedure zelf, zodat die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Op de totaal door de deskundige opgevoerde 197 uur brengt de rechtbank dus 23 uur in mindering. Er resteert dan 174 uur. De rechtbank zal deze uren met 20% verminderen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de opgevoerde uren, de Staat heeft daartoe specifiek naar meerdere data verwezen, het aantal gedeclareerde uren de redelijkheidstoets niet kan doorstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige zijn werkzaamheden steeds op niet minder dan een uur heeft afgerond. Verder is van belang dat de deskundige in de omschrijving van zijn werkzaamheden regelmatig heeft vermeld dat tijd is besteed aan ‘vervolgacties’ of ‘diversen’. Bij gebreke van een nadere toelichting valt niet te beoordelen of het aantal daarvoor gedeclareerde uren redelijk is.
Vorenstaande resulteert in het door de Staat ter zake van deskundige bijstand te betalen bedrag van (174 – 20% = (afgerond) 140 uur à € 175,00 =) € 24.500,00 exclusief btw,
€ 29.645,00 inclusief btw. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag de redelijkheidstoets kan doorstaan en zal de Staat tot betaling van dat bedrag veroordelen.
3.7. verklaart dit vonnis voor wat de veroordelingen tot betaling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.