ECLI:NL:RBZWB:2024:7284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
02-121753-24 en 20-000803-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met bedreiging en gevangenisstraf

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte, geboren in 2005, heeft samen met anderen de aangever, die in de tenlastelegging als 'aangever' wordt aangeduid, onder bedreiging van geweld gedwongen tot de afgifte van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten in maart 2024 de aangever heeft bedreigd, waarbij hij dreigde met geweld als de aangever niet zou betalen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder een uitgeluisterd telefoongesprek waarin de verdachte de aangever herhaaldelijk bedreigt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing in vereniging, meermalen gepleegd, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd ten behoeve van de aangever. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 18.861,50 aan schadevergoeding aan de aangever, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de teruggave gelast van in beslag genomen horloges aan de verdachte, omdat deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/121753-24 en 20/000803-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2005 in [plaats] ,
wonende te [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting van 16 oktober 2024. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. P. Kuijpers, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [aangever] (hierna: ‘aangever’) heeft afgeperst.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing van aangever.
De officier van justitie vordert partieel vrijspraak van de feitelijke gedragingen als verwoord onder de gedachtestreepjes 1, 2 en 4 in de tenlastelegging wegens gebrek aan steunbewijs.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Verdachte is op 1 maart 2024 met [aangever] overeengekomen om föhns van het merk Dyson van aangever af te nemen. Verdachte heeft diezelfde dag een aantal föhns bij verdachte opgehaald. In de avond van 1 maart 2024 is verdachte bij aangever teruggekomen en heeft hij aangever medegedeeld dat de föhns nep zouden zijn. Aangever heeft vervolgens € 900,- aan verdachte betaald. Op 29 maart 2024 heeft aangever een bedrag van € 4.600,- digitaal aan verdachte overgeboekt en op 30 maart 2024 heeft aangever nogmaals een bedrag van € 4.600,- in contanten aan verdachte betaald. Tot slot heeft aangever op 30 maart 2024 een bedrag van € 1.000,- aan een op door verdachte opgegeven bankrekeningnummer gestort.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verdachte aangever heeft gedreigd met geweld met het oogmerk om aangever te dwingen hem bovengenoemde geldbedragen af te staan.
In de aangifte en aanvullende verklaring van [aangever] geeft hij aan dat hij in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 maart 2024 meermaals door verdachte in persoon en telefonisch is bedreigd met geweld tot afgifte van de hiervoor genoemde geldbedragen. De rechtbank acht deze aangifte en aanvullende verklaring betrouwbaar, nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit een uitgeluisterd telefoongesprek tussen aangever en verdachte van 29 maart 2024 dat verdachte aangever meermaals bedreigt met geweld, dat aangever onder tijdsdruk wordt gezet en dat aangever hierdoor gaat proberen het geld voor verdachte te regelen. Aangever heeft dat geld vervolgens diezelfde dag daadwerkelijk aan verdachte overgemaakt, zo blijkt uit de bewijzen van bankoverschrijving. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat aangever de overige geldbedragen op 1 maart 2024, 29 maart 2024 en 30 maart 2024 heeft gepind en/of betaald. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie ook erkend dat aangever alle genoemde geldbedragen aan verdachte heeft betaald. Tot slot is van belang dat verdachte heeft erkend dat hij op 1 maart 2024 in de avond bij aangever in de straat is geweest en op 30 maart 2024 bij de kapperszaak van aangever is langs geweest.
De rechtbank acht alle feitelijke gedragingen als verwoord in de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar dateert de geluidsopname van het telefoongesprek tussen aangever en verdachte van 29 maart 2024, maar dat sluit een bewezenverklaring voor de overige feitelijke gedragingen niet uit. Niet vereist is immers dat alle onderdelen van de tenlastelegging door een ander bewijsmiddel worden ondersteund. Gelet op de context waarbinnen de feitelijke gedragingen zich in het verlengde van elkaar hebben afgespeeld en het steunbewijs dat op (andere) onderdelen in het dossier aanwezig is, oordeelt de rechtbank dat de feitelijke gebeurtenissen in die aangifte over de gehele ten laste gelegde periode bewezen zijn.
Ook het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. In de geluidsopname van 29 maart 2024 wordt door verdachte meermaals gesproken over ‘patron’. Daarbij wordt gerefereerd aan ‘afspraken’ tussen verdachte en/of aangever met patron en wordt meermaals gedreigd dat patron naar aangever zal toekomen of hem iets aan zal doen als aangever deze afspraken niet nakomt. Ook aangever verklaart dat verdachte door iemand anders wordt aangestuurd en dat verdachte slechts een loopjongen is. Volgens aangever waren tijdens het gesprek in de auto op 2 maart 2024 drie mannen aanwezig en zat degene die verdachte aanstuurt op dat moment op de bijrijdersstoel. Daarnaast blijkt uit de geluidsopname dat verdachte aangever erop wijst dat er op dat moment om de hoek in de straat een auto staat met ‘boys’ erin. Ook dreigt verdachte ‘boys’ op aangever af te sturen als hij niet betaalt. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met anderen bij de afpersing van aangever, waarbij de rol van die anderen voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging, meermalen gepleegd.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 maart 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 11.100, dat aan die [aangever] en een derde toebehoorde door
- op 1 maart 2024 naar het huis van [aangever] toe te gaan, aan te geven dat de (eerder door [aangever] aan verdachte verkochte) föhns nep/vals waren en aan te geven dat [aangever] een schadevergoeding moest betalen en [aangever] te zeggen “als je nou niet met compensatie komt en niet betaalt dan kan ik jou hier ook helemaal in elkaar tikken” en
- op 2 maart 2024 [aangever] te bellen, aan te geven dat ze, verdachten, toch 4600 euro schuldig waren aan hun afnemers en hem, [aangever] , te zeggen “je gaat hoe dan ook betalen op de een of andere manier” en
- [aangever] te bellen en onder meer te zeggen “Vandaag wil ik die kanker 4600 euro ophalen. Anders stuur ik boys op je af, heb je mij gehoord?” en “Ga me niet para laten maken, want ik kom langs jouw pa en ma, ik kom langs die kanker barbershop, plus ik kom langs je kanker huis. En die van je vriendin weet ik ook te vinden. Kies maar.” en “Ik ga jou nu een rekeningnummer sturen en binnen een uur landt die pap daar op anders komen wij naar iedereen die jou kent maat. Die barbershop van jou waar je iedere dag aan het werk bent. Wij hebben alles door he maat. Wij weten alles.” en “Maat hoor jij niet wat ik zeg. Je maakt me boos he maat. Mij maak je al kanker para en ik kom jouw kanker tanden er al uit slaan als je nou nog verder loopt te zaniken. Laat staan wat patron met jou gaat doen.” en “Dit zijn geen grappen he maat. Boeit mij niks dat jij niks hebt. Jij regelt binnen een uur die kanker pap en anders komen wij naar jou toe. En dan gaan wij die dingen heel ander oplossen en dan ga je alsnog betalen. Dus kies maar” en “Je hoeft mij niet te vragen of dat is waar. Over een uur land die doekoe op mijn rekening, geef ik het aan die patron. En anders heb je een kanker groot probleem. Kies maar wat jij wil dan doen maat. En wollah wij maken geen grappen he maat. Komen we naar jouw moeder en naar jouw pa toe. Hoor je mij? En je kunt mij ophangen, mij blokkeren, maar gap ik weet waar iedereen woont.” en “Die 4600 euro ben jij schuldig aan iemand die heel hoog zit in de criminaliteit. Hoor je mij en
- op 30 maart 2024) [aangever] te bellen en vervolgens bij zijn, [aangever] , werk langs te komen en hem te zeggen “je weet wat er moet gebeuren en je weet ook wat er gebeurt als je het niet doet” en “je regelt het maar anders klappen we naar binnen”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten behoeve van aangever.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing van aangever. Onder ernstige bedreigingen is aangever op meerdere momenten gedurende een maand gedwongen tot afgifte van forse geldbedragen. Het spreekt voor zich dat aangever uiterst angstige en bedreigende momenten heeft doorgemaakt. Verdachte dreigde niet alleen aangever wat aan te doen, maar ook zijn ouders en vriendin, als aangever niet zou voldoen aan de door verdachte verzonnen betalingsverplichtingen. Dat de afpersing een enorme impact heeft gehad op aangever, en overigens nog steeds heeft, blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft zich daar blijkbaar niet om bekommerd, maar alleen gedacht aan het geld dat hij kon buitmaken. De rechtbank is van oordeel dat op deze daad een forse gevangenisstraf dient te volgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 september 2024. Hieruit leidt de rechtbank onder meer af dat verdachte weliswaar niet eerder is veroordeeld voor afpersing, maar wel voor andere vermogensdelicten, waaronder door de kinderrechter van deze rechtbank op 13 september 2022 wegens twee schuldhelingen. Daarnaast heeft hij het onderhavige feit gepleegd, terwijl hij nog in een proeftijd liep van een veroordeling door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 7 februari 2024 wegens een opzetheling en poging tot diefstal. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit ook nog in een schorsing liep van een verdenking van - onder meer - afpersing.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 juli 2024.
De reclassering spreekt hierin van een delictpatroon op het gebied van vermogensdelicten. Verdachte toont zich niet gemotiveerd voor (gedrags)interventies vanuit de reclassering. Hij geeft aan gedragsverandering niet nodig te vinden en geen hulp bij praktische zaken nodig te hebben. Verdachte geeft volgens de reclassering ook aan niet open te staan voor een reclasseringstoezicht. De reclassering schat zowel het recidiverisico als het risico op het onttrekken aan voorwaarden hoog in, maar zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht deze risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert daarom aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Wel geeft zij in overweging om aan verdachte een contactverbod op te leggen ten behoeve van aangever.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit meerderjarig, maar wel jonger dan 23 jaar. In voornoemd rapport conformeert de reclassering zich aan het eerder uitgebrachte advies van 10 april 2024 met betrekking tot het adolescentenstrafrecht. In het rapport van
10 april 2024 wordt geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat er geen pedagogische beïnvloeding mogelijk is gebleken in eerdere perioden van toezicht, zowel bij de jeugd- als bij de volwassenreclassering. Bij de jeugdreclassering zijn daartoe alle mogelijkheden uitgeput en verdachte laat zien dat hij bewuste keuzes maakt tot criminele activiteiten.
De rechtbank zal conform het advies van de reclassering het volwassenstrafrecht toepassen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. In overeenstemming met de strafeis zal de rechtbank hiervan ook een deel van vier maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Mede gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte, wordt hiermee beoogd om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en daarnaast wordt hiermee ook de mogelijkheid gegeven om ten behoeve van aangever nog een contactverbod te laten gelden voor een periode van bijna drie jaar. Afgezien van het contactverbod ten behoeve van aangever, ziet de rechtbank, gelet op het advies van de reclassering, geen reden om nog andere bijzondere voorwaarden aan deze voorwaardelijk veroordeling te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 18.861,50, bestaande uit € 17.661,50 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegekende materiële schade toe- wijzen vanaf 28 september 2024, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend, en over de toegekende immateriële schade vanaf 30 maart 2024, zijnde de einddatum van de periode waarover het feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van alle toegekende schadeposten. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen:
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716587;
  • zilverkleurig horloge van het merk Audemars Piquet met goednummer G2716581;
  • zilver-/goudkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716591;
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716578;
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716620;
  • horloge van het merk Rotorcraft met goednummer G2716582.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 maart 2023 heeft deze rechtbank verdachte - onder meer - veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken.
In hoger beroep heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 21 februari 2024 onder parketnummer 20/000803-23 dit vonnis bekrachtigd.
De officier van justitie heeft op 27 mei 2024 gevorderd dat deze voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedag 2] 1994.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716587;
  • zilverkleurig horloge van het merk Audemars Piquet met goednummer G2716581;
  • zilver-/goudkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716591;
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716578;
  • zilverkleurig horloge van het merk Rolex met goednummer G2716620;
  • horloge van het merk Rotorcraft met goednummer G2716582;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd door deze rechtbank op 14 maart 2024 en in hoger beroep bevestigd door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 24 februari 2024 onder
parketnummer 20/000803-23,
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
twee weken jeugd- detentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever]van
€ 18.861,50, waarvan € 17.661,50 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 17.661,50 vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der voldoening en over het bedrag van € 1.200,00 vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[aangever],
€ 18.861,50, te betalen, waarvan € 17.661,50 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van
€ 17.661,50 vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der voldoening en over het bedrag van € 1.200,00 vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
129 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 oktober 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 maart 2024 te [plaats] althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van €11.100, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [aangever] en/of een derde
toebehoorde(n) door
- ( op 1 maart 2024) naar het huis van [aangever] toe te gaan, aan te geven dat de (eerder door [aangever] aan verdachte verkochte) föhns nep/vals waren en/of aan te geven dat [aangever] een schadevergoeding moest betalen en/of [aangever] te zeggen “als je nou niet met compensatie komt en niet betaalt dan kan ik jou hier ook helemaal in elkaar tikken” althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking en/of
- ( op 2 maart 2024) [aangever] te bellen, aan te geven dat ze, verdachten, toch 4600 euro schuldig waren aan hun afnemers en/of hem, [aangever] , te zeggen “je gaat hoe dan ook betalen op de een of andere manier” althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking en/of
- ( op 4 maart) [aangever] te bellen en onder meer te zeggen “Vandaag wil ik die kanker 4600 euro ophalen. Anders stuur ik boys op je af, heb je mij gehoord?” en/of “Ga me niet para laten maken, want ik kom langs jouw pa en ma, ik kom langs die kanker barbershop, plus ik kom langs je kanker huis. En die van je vriendin weet ik ook te vinden. Kies maar.” en/of “Ik ga jou nu een rekeningnummer sturen en binnen een uur landt die pap daar op anders komen wij naar iedereen die jou kent maat. Die barbershop van jou waar je iedere dag aan het werk bent. Wij hebben alles door he maat. Wij weten alles.” en/of “Maat hoor jij niet wat ik zeg. Je maakt me boos he maat. Mij maak je al kanker para en ik kom jouw kanker tanden er al uit slaan als je nou nog verder loopt te zaniken. Laat staan wat patron met jou gaat doen.” en/of “Dit zijn geen grappen he maat. Boeit mij niks dat jij niks hebt. Jij regelt binnen een uur die kanker pap en anders komen wij naar jou toe. En dan gaan wij die dingen heel ander oplossen en dan ga je alsnog betalen. Dus kies maar” en/of “Je hoeft mij niet te vragen of dat is waar. Over een uur land die doekoe op mijn rekening, geef ik het aan die patron. En anders heb je een kanker groot probleem. Kies maar wat jij wil dan doen maat. En wollah wij maken geen grappen he maat. Komen we naar jouw moeder en naar jouw pa toe. Hoor je mij? En je kunt mij ophangen, mij blokkeren, maar gap ik weet waar iedereen woont.” en/of “Die 4600 euro ben jij schuldig aan iemand die heel hoog zit in de criminaliteit. Hoor je mij” althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking en/of
- ( op 30 maart) [aangever] te bellen en vervolgens bij zijn, [aangever] , werk langs te komen en hem te zeggen “je weet wat er moet gebeuren en je weet ook wat er gebeurt als je het niet doet” en/of “je regelt het maar anders klappen we naar binnen” althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)