ECLI:NL:RBZWB:2024:726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/02/413384 / JE RK 23-1541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in de zaak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 januari 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de machtiging voor de duur van één maand toegewezen, met ingang van 7 februari 2024 tot 7 maart 2024. De zaak betreft een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele, dat een machtiging verzoekt om de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen. De moeder van de minderjarige heeft ingestemd met het verzoek, hoewel zij ontevreden is over de gang van zaken binnen de jeugdzorginstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog niet klaar is voor een terug-thuisplaatsing, omdat er nog geen passende school is geregeld en er meer tijd nodig is voor de behandeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft benadrukt dat de huidige positieve ontwikkelingen van de minderjarige moeten worden bestendigd en dat er een zorgvuldige overgang naar huis moet plaatsvinden. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er nog steeds geen zicht is op een vervolgplek voor de minderjarige, wat de noodzaak van de gesloten plaatsing onderstreept. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413384 / JE RK 23-1541
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Nadere beschikking machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BORSELE,hierna te noemen: het college,
zetelende te Heinkenszand,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 16 november 2023 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • het e-mailbericht van het college van 16 januari 2024 met bijlagen.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] , die via een videoverbinding ook apart is gehoord, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van het college.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 31 augustus 2023 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende de [minderjarige] voor de duur van twee weken, met ingang van 31 augustus 2023 en tot 14 september 2023. Het resterende deel van de spoedmachtiging is aangehouden. Tevens is bij deze beschikking van 31 augustus 2023 het verzoek tot een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van 7 september 2023 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende de [minderjarige] voor de duur van drie maanden, met ingang van 7 september 2023 en tot 7 december 2023, onder aanhouding van het restant. Het resterende deel van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp is bij deze beschikking afgewezen.
2.4.
Bij beschikking van 16 november 2023 is het resterende deel van de machtiging gesloten jeugdhulp (deels) toegewezen voor de periode van 7 december 2023 en tot 7 februari 2024, onder aanhouding van het restant.
2.5.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] te [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
Het college verzoekt een machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.
3.2.
Op dit punt in de procedure moet de kinderrechter nog een beoordeling geven over het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende de [minderjarige] voor de periode van 7 februari 2024 en tot 7 maart 2024.
3.3.
De moeder stemt in met het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Dat blijkt uit de bij het verzoek bijgevoegde gezinsrapportage van 31 augustus 2023 en de instemmingsverklaring van de moeder van 31 augustus 2023.
3.4.
De onafhankelijke gedragswetenschapper drs. [naam] heeft ingestemd met het verzoek. Dit blijkt uit de verklaring van 2 september 2023.

4.De standpunten

4.1.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij instemt met het verzoek van het college om nog tot 7 maart met een gesloten machtiging in een studio in [jeugdzorginstelling] te verblijven. Hoewel het de afgelopen periode erg goed is gegaan en [minderjarige] hard aan zichzelf heeft gewerkt, kan zij op dit moment nog niet naar huis, omdat er nog (steeds) geen school voor haar is geregeld. Daar baalt [minderjarige] erg van, want zij wil graag weer thuis wonen met haar broertjes en zusjes. [minderjarige] is echter wel van mening dat het niet goed voor haar is om naar huis te gaan zonder dat er een school voor haar is geregeld, omdat zij zich dan waarschijnlijk zal gaan vervelen thuis en opnieuw in de verleiding zal komen om verkeerde dingen te gaan doen. Over de verlofmomenten vertelt [minderjarige] dat deze goed zijn verlopen. Zij heeft nog wel een keer ruzie gehad met haar broertje, maar dat hoort er volgens [minderjarige] bij. [minderjarige] benoemt verder dat zij de MDFT-therapie fijn vindt. Zij is op eigen verzoek gestopt met de individuele therapie, omdat dit grotendeels overeenkwam met de MDFT-therapie en alle hulpverlening samen wat veel werd. Op school vindt [minderjarige] het soms nog wat lastig omdat zij de afgelopen jaren veel heeft gemist, maar zij doet erg haar best en het gaat ook goed.
4.2.
Het college handhaaft het verzoek. Een gesloten plaatsing in [jeugdzorginstelling] is de komende tijd nog nodig voor [minderjarige] , omdat er nog geen zicht is op een vervolgplek, waar pas sinds kort naar wordt gezocht. [minderjarige] wordt nu op meerdere wachtlijsten geplaatst, maar het is nog onduidelijk hoe lang deze wachtlijsten zijn. Verder is er ook nog geen school geregeld voor [minderjarige] , omdat er eerst een toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs moet komen en de stukken voor die verklaring nog niet rond zijn. Het college en Leerplicht houden dit nauwlettend in de gaten. Speciaal onderwijs wordt mede gelet op de kleine klassen en de structuur op dit moment passend geacht voor [minderjarige] , omdat zij twee jaar geen onderwijs heeft gehad en op die manier meer zelfvertrouwen kan krijgen. Het is daarnaast nu nog te vroeg om [minderjarige] weer volledig thuis te laten verblijven. De verlofmomenten verlopen goed en alle gezinsleden doen erg hun best, maar de gezinsdynamiek heeft lang op overlevingsstand gestaan, waardoor er meer tijd nodig is om de bestaande gedragspatronen met de inzet van MDFT te doorbreken en de opgelopen trauma’s te verwerken. Een te snelle terug-thuisplaatsing van [minderjarige] geeft een groot risico op een terugval en dat moet worden voorkomen. [minderjarige] kan derhalve het beste nog een maand in een studio op de gesloten afdeling van [jeugdzorginstelling] verblijven, waarbij zij meer vrijheden heeft en toch de nabijheid van de gesloten groep behoudt. In de tussentijd kan dan verder worden gezocht naar een passende school buiten [jeugdzorginstelling].
4.3.
De moeder stemt, ondanks dat zij nog steeds zeer ontevreden is over de gang van zaken binnen [jeugdzorginstelling], in met het restantverzoek. Zij vindt het erg belangrijk dat de positieve ontwikkelingen van [minderjarige] de komende tijd kunnen worden voortgezet. Enerzijds is zij van mening dat [minderjarige] en de overige gezinsleden nog niet volledig klaar zijn voor een volledige terug-thuisplaatsing van [minderjarige] , anderzijds wil zij het liefste dat [minderjarige] weer terug thuis komt wonen. Het is erg kwalijk dat er nog steeds geen zicht is op een school voor [minderjarige] en er de afgelopen tijd vrijwel niets is gedaan om een passende vervolgplek voor [minderjarige] te vinden. De vraag is gezien de positieve ontwikkeling van [minderjarige] of een gesloten plaatsing nog passend is. Ondanks dat de moeder grote moeite heeft met de verlenging hiervan, stemt zij in het belang van [minderjarige] op dit moment nog in.
4.4.
De advocaat van [minderjarige] refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter, omdat [minderjarige] vanwege de omstandigheid dat zij thans nog niet naar huis kan nu er nog steeds geen school voor haar is geregeld, maar instemt met het verzoek. De advocaat vindt het erg teleurstellend dat een verlenging van de plaatsing in [jeugdzorginstelling] nu nodig is, omdat [jeugdzorginstelling] en het college de zaken niet op orde hebben. [minderjarige] is nog erg jong en heeft voortgang nodig in haar leven, maar dit wordt steeds geblokkeerd doordat [jeugdzorginstelling] en het college niet adequaat en tijdig actie ondernemen. Ondanks dat er de afgelopen periode enige stappen zijn gezet, zoals het opstarten van de MDFT-therapie, hebben [jeugdzorginstelling] en het college de zeer duidelijke boodschap van de kinderrechter in de vorige beschikking onvoldoende in acht genomen daar er veel te laat is gestart met het zoeken naar een geschikte vervolgplek en het regelen van een school. Daardoor is nu – nog steeds – niet duidelijk wat er moet gaan gebeuren. De advocaat heeft niet de verwachting dat dit op 7 maart anders zal zijn. Vanuit [jeugdzorginstelling] is het idee gekomen om [minderjarige] tot die tijd in een studio te laten verblijven. De moeder heeft echter gehoord dat dit geen positieve plek is voor [minderjarige] , dus daar zijn de nodige zorgen over. De advocaat merkt tot slot op dat [jeugdzorginstelling] heeft aangegeven dat een gesloten setting thans niet meer noodzakelijk is voor [minderjarige] , terwijl dit een wettelijk vereiste is ingevolge artikel 6.1.4 lid 1 van de Jeugdwet voor het verlenen van een machtiging gesloten plaatsing.

5.De (verdere) beoordeling

5.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt nog steeds aan deze criteria voldaan. Zij zal de machtiging gesloten jeugdhulp daarom verlenen voor de resterende duur van één maand, met ingang van 7 februari 2024 en tot 7 maart 2024. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] de afgelopen periode hard aan zichzelf heeft gewerkt en heel positieve stappen heeft gezet in [jeugdzorginstelling], op school, in de thuissituatie tijdens de verlofmomenten en met de hulpverlening. Daarvoor verdient zij een groot compliment. De kinderrechter begrijpt tegelijkertijd dat [minderjarige] op dit moment nog niet volledig terug thuis kan gaan wonen, omdat er nog (steeds) een passende school buiten [jeugdzorginstelling] moet worden gevonden voor [minderjarige] en er nog meer tijd nodig is voor het MDFT-traject. Hoewel dit traject positief verloopt, moeten zowel [minderjarige] als de overige gezinsleden de komende tijd eerst nog werken aan het doorbreken van de bestaande gedragspatronen in de thuissituatie en het verwerken van trauma’s. De kinderrechter is gelet daarop met de moeder en het college van mening dat een volledige terug-thuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment nog te vroeg is. Zij acht, anders dan de advocaat van [minderjarige] en [jeugdzorginstelling], een gesloten plaatsing wel degelijk nog langer noodzakelijk voor [minderjarige] . Daarbij neemt de kinderrechter ook in aanmerking hetgeen [minderjarige] heeft aangegeven, namelijk dat zij zich thuis waarschijnlijk zal gaan vervelen als zij nog niet naar school kan gaan en dan opnieuw in de verleiding zal komen om verkeerde dingen te gaan doen. Dat vindt de kinderrechter nadrukkelijk niet in het belang van [minderjarige] , zeker gezien de eerdere, uiteenlopende zorgen over [minderjarige] en het harde werk dat zij de afgelopen tijd heeft verricht om te komen waar zij nu staat. De kinderrechter vindt het dan ook erg belangrijk dat de huidige positieve ontwikkelingen nu eerst verder worden bestendigd en de overgang naar huis vervolgens op een zorgvuldige wijze kan verlopen, zodat het risico op een terugval zoveel mogelijk wordt beperkt.
5.3.
Een tussentijdse overplaatsing van [minderjarige] naar een andere of open groep acht de kinderrechter evenmin in haar belang. Daarbij overweegt de kinderrechter dat er vanuit [jeugdzorginstelling] en het college veel te laat is gestart met het zoeken naar een geschikte vervolgplek voor [minderjarige] , waardoor er nog geen enkel zicht is op een eventuele vervolgplek en [minderjarige] pas zeer recent op wachtlijsten is komen te staan. Daarnaast vindt de kinderrechter een overplaatsing van [minderjarige] naar weer een nieuwe groep niet helpend gelet op het belaste verleden van [minderjarige] en de negatieve ervaringen die zij bij eerdere plaatsingen heeft opgedaan. Gelet hierop stelt de kinderrechter dan ook vast dat er op dit moment geen alternatief voor handen is voor de gesloten plaatsing.
5.4.
Naar het oordeel van de kinderrechter zal [minderjarige] dan ook na afloop van deze gesloten plaatsing op 7 maart 2024 met goede afspraken weer terug naar huis moeten gaan, met of zonder voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Om dat voor elkaar te krijgen, moet er spoedig een concreet plan van aanpak worden opgesteld, waarbij [minderjarige] de komende tijd in [jeugdzorginstelling] naar school blijft gaan, de MDFT-therapie wordt voorgezet, [minderjarige] en haar gezin kunnen blijven oefenen met (steeds meer) verlofmomenten thuis en er verder wordt gewerkt aan het behalen van de eerder gestelde doelen van de gesloten plaatsing van [minderjarige] . Het college dient in de tussentijd met spoed een passende school voor [minderjarige] te regelen. De kinderrechter vindt het zeer betreurenswaardig dat dit nog steeds niet is gebeurd, terwijl al vanaf de start van de gesloten plaatsing duidelijk was dat dit diende te worden geregeld voor [minderjarige] .
5.5.
Met het voorgaande staat naar het oordeel van de kinderrechter vast dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van een machtiging gesloten jeugdzorg. Daarom zal zij het verzoek toewijzen voor de resterende duur, te weten tot 7 maart 2024.
5.6.
De kinderrechter heeft er tot slot vertrouwen in dat [minderjarige] zich de komende tijd gemotiveerd blijft inzetten voor onder meer de lessen op school en de MDFT-therapie, zodat zij de ingezette positieve lijn kan vasthouden en steeds verder kan uitbreiden.
5.7.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat als het college een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wil gaan verzoeken, zij opnieuw een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper zal dienen te overleggen, evenals een hulpverleningsplan. Een dergelijk verzoek zal tijdig voor 7 maart 2024 dienen te worden gedaan.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 7 februari 2024 en tot 7 maart 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 6 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.