ECLI:NL:RBZWB:2024:7257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
27 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had op 25 mei 2022 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op 11 april 2023, stellende dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 23 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ouders, en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. H.J.J. Verhoeven.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsartsen concludeerden dat eiser 6,31% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat zijn klachten meer beperkingen rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies voor de arbeidsongeschiktheidsevaluatie geschikt waren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekende dat eiser geen proceskostenvergoeding of griffierecht kreeg vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10977 WIA

uitspraak van 23 oktober 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 11 april 2023 (primair besluit) geweigerd per 24 augustus 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn ouders en bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 augustus 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.2
Eiser is werkzaam geweest als medewerker boomkwekerij. Na beëindiging van deze werkzaamheden heeft het UWV aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW is eiser op 26 augustus 2020 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Op 25 mei 2022 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij primair besluit van 11 april 2023 heeft het UWV geweigerd per 24 augustus 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser 6,31% arbeidsongeschikt is. Omdat dit minder is dan 35%, heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur op 24 februari 2023. Daaraan voorafgaand is eiser gezien door een psycholoog op het spreekuur van 16 februari 2023. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis (ADD), een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en de ziekte van Dupuytren aan de niet dominante rechterhand. Op basis van de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts zijn er voldoende aanwijzingen voor een afgenomen psychische belastbaarheid en daardoor beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren, alsmede beperkingen ten aanzien van druk op de rechterhand. Op korte termijn wordt geen verbetering van de belastbaarheid verwacht. De belastbaarheid van eiser is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2023.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd. Gezien de aard van de bezwaargronden en het uitgebreide medische dossier heeft een heroverweging op basis van de stukken plaatsgevonden zonder een voorafgaande hoorzitting of spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b ziet geen gronden om tot een ander oordeel te komen dan de primaire verzekeringsarts. Ten tijde van het onderzoek door de primaire arts was de behandeling van eiser al nagenoeg afgerond en overgegaan in begeleiding ter ondersteuning van het sociaalmaatschappelijk functioneren. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er geen aanleiding is voor een arbeidsduurbeperking. Er is namelijk geen sprake van verminderde beschikbaarheid vanwege een wezenlijk intensieve behandeling of een medische noodzaak voor structurele rustmomenten (energetisch). Eisers beperkingen en belastbaarheid zijn op juiste wijze neergelegd in de FML van 5 maart 2023. Uit eisers functioneren in het verleden en de redenen voor uitval blijkt een overschrijding van deze beperkingen. Als in arbeid wel rekening wordt gehouden met deze beperkingen, dan is er geen indicatie voor een preventieve arbeidsduurbeperking. Ook is geen sprake van een gedecompenseerd psychisch toestandsbeeld dat een arbeidsduurbeperking zou rechtvaardigen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn uitvoerig gedocumenteerde klachten moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen in de FML. Daarnaast heeft verzekeringsarts [naam] (van het [instituutnaam] ) op verzoek van eiser een ‘Kans analyse Beroep UWV’ opgesteld. Daarin stelt [naam] dat een urenbeperking geïndiceerd is. Een veertigurige werkweek is namelijk voor eiser niet haalbaar, gezien zijn toegenomen medische klachten bij een aanhoudende kwetsbaarheid.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder psychische klachten en klachten aan de rechterhand. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen in de FML meerdere beperkingen hebben aangenomen bij specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Pas ter zitting heeft eiser aangevoerd dat ook beperkingen aangenomen moeten worden op de onderdelen aandacht en concentratie. Hij heeft dit standpunt echter in beroep niet (nader) onderbouwd. Ook uit de in het dossier aanwezige medische stukken blijkt niet van beperkingen op deze onderdelen. De enkele stelling van eiser dat sprake is van de door eiser geclaimde aanvullende beperkingen, is daartoe onvoldoende. Dit geldt te meer, nu de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts [naam] zich kan vinden in de vastgestelde beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren.
Daarnaast heeft eiser een urenbeperking geclaimd uit energetisch en preventief oogpunt. Ter zitting heeft hij toegelicht dat werken hem veel energie kost. Door zijn gevoeligheid en hoogsensitiviteit komen prikkels veel heftiger binnen en blijft hij langer piekeren. In zijn werk werd hij overvraagd. Als hij dan niet genoeg tijd kreeg voor herstel, dan volgde uitval.
In de Standaard “duurbelastbaarheid in arbeid” is bij de indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’ opgenomen dat de noodzaak voor extra recuperatieperiodes logisch moet volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medische beeld. Bij de indicatie ‘preventief’ is opgenomen dat sprake moet zijn van een aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij toenemende duurbelasting en dat opgedane ervaringen uit het verleden hierbij altijd worden betrokken. De verzekeringsarts b&b is uitvoerig ingegaan op de door eiser gestelde urenbeperking en heeft geconcludeerd dat daarvoor geen indicatie is indien bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met eisers beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt van een medische noodzaak voor extra herstelperiodes. Ook verzekeringsarts [naam] heeft niet onderbouwd waarom eiser slechts maximaal 20 uur per week kan werken. Het UWV heeft, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat er geen medische reden is voor een urenbeperking als rekening wordt gehouden met eisers beperkingen.
De conclusie luidt derhalve dat niet is gebleken dat in de FML van 5 maart 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de primair geduide functie van wikkelaar (Sbc-code 267053) laten vervallen omdat daarin een overschrijding op persoonlijk risico voorkomt. De volgende functies zijn ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; Sbc-code 111180), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041) en administratief medewerker (documenten scannen; Sbc-code 315133).
5.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij op basis van zijn belastbaarheid en beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 24 augustus 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 augustus 2022.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 23 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.