7.2.2De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , de zoon van [slachtoffer] , vordert een bedrag van in totaal € 110.725,94, bestaande uit:
- € 45.725,94 aan materiële schade voor gederfd levensonderhoud;
- € 30.000,00 aan immateriële schade voor aantasting in de persoon op andere wijze;
- € 20.000,00 aan affectieschade.
Materiële schade
De verdediging betwist het gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud. De rechtbank overweegt echter dat uit de beschikking betreffende de echtscheiding van deze rechtbank van 30 juli 2021 blijkt dat [slachtoffer] per maand € 379,00 aan kinderalimentatie moest betalen voor [benadeelde 1] . [slachtoffer] voorzag daarmee in een deel van de kosten van levensonderhoud van zijn zoon. Het gevorderde bedrag van € 45.725,94 is gebaseerd op dit bedrag aan kinderalimentatie zelfs zonder indexering voor de jaren na 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende onderbouwd wat de (feitelijke) behoefte is van [benadeelde 1] . De rechtbank zal het primair gevorderde bedrag van € 45.725,94 dan ook volledig toewijzen.
Immateriële schade
Aantasting in de persoon op andere wijze
Namens [benadeelde 1] is een schadevergoeding van € 30.000,00 gevorderd vanwege “aantasting van de persoon op andere wijze”, op de grondslag van artikel 6:106 sub b BW.
Deze wettelijke bepaling ziet, kort gezegd, op vergoeding van rechtstreeks door het slachtoffer geleden schade als gevolg van een tegen hem gepleegde onrechtmatige daad.
Het slachtoffer van de hier aan de orde zijnde onrechtmatige daad is [slachtoffer] . Niet is komen vast te staan dat de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad ook maar in enige mate gericht was op haar zoontje [benadeelde 1] . Anders dan de raadsman heeft betoogd is van een zelfstandige onrechtmatige daad tegen [benadeelde 1] dan ook geen sprake.
Weliswaar is het wegvallen van een vaderfiguur een ernstige inbreuk op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van het kind, maar op basis van artikel 6:106 BW kan daarvoor geen vergoeding verkregen worden.
Schade geleden door nabestaanden kan op grond van artikel 6:108 BW gevorderd worden, welke bepaling een gesloten stelsel kent.
Het gevorderde schadebedrag van € 30.000,00 zal als ongegrond worden afgewezen.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 1] als zoon van [slachtoffer] tot de kring van gerechtigden behoort en daarom in aanmerking komt voor vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 65.725,94 toewijzen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
7.2.3De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] , de toenmalige vriendin van [slachtoffer] , vordert een bedrag van in totaal € 58.714,98, bestaande uit:
- Materiële schade:
€ 760,00 aan kosten DNA onderzoek;
€ 153,45 aan reiskosten;
€ 385,00 aan medische kosten (eigen risico);
€ 2.416,53 aan overlijdensschade (kosten babyspullen);
- Immateriële schade:
€ 20.000,00 aan affectieschade;
€ 35.000,00 aan shockschade.
Materiële schade
Benadeelde partij [benadeelde 3] baseert haar vordering op artikel 6:162 BW (pagina 5 van de toelichting van de vordering) en voert daartoe aan dat verdachte jegens benadeelde een onrechtmatige daad in de zin van genoemd artikel heeft gepleegd.
De vraag doet zich nu voor of verdachte jegens [benadeelde 3] een zelfstandige onrechtmatige daad heeft gepleegd. Bij het steekincident was [benadeelde 3] niet aanwezig en had daarin geen rol. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat verdachte zich in haar handelen heeft gericht op [benadeelde 3] . Dat hier sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad van verdachte tegen [benadeelde 3] is niet komen vast te staan. Dit brengt met zich mee dat grondslag aan de vordering voor wat betreft de materiële schade ontbreekt zodat de vordering moet worden afgewezen.
Immateriële schade
Affectieschade
Benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een bedrag van € 20.000,00 gevorderd ter zake van affectieschade. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij moet worden aangemerkt als de levensgezel van [slachtoffer] , die met het overleden slachtoffer een gezamenlijke huishouding voerde, dan wel dat zij een nauwe en persoonlijke relatie had met het slachtoffer. De verdediging heeft betwist dat de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort. De rechtbank overweegt als volgt.
De wetgever heeft bij het bepalen van de kring van gerechtigden als uitgangspunt genomen dat de kring moet worden beperkt tot die personen die geacht mogen worden een zeer nauwe band met het slachtoffer te hebben. Door de benadeelde partij is op zitting toegelicht dat zij vanaf 16 augustus 2023 een relatie had met [slachtoffer] . Daarvan uitgaande heeft deze relatie tot het overlijden van [slachtoffer] ongeveer twee maanden geduurd. [slachtoffer] en de benadeelde partij woonden in die tijd niet samen, maar hadden ieder een eigen huis. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van het voeren van een gezamenlijke huishouding, zodat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als de levensgezel die met het slachtoffer een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ook geen beroep kan doen op de hardheidsclausule, zoals bedoeld in 6:108 lid 4 sub g BW. Die clausule houdt in dat onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade wordt toegekend aan personen die niet tot die vaste kring van gerechtigden behoren. Daarbij gaat het om een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. In de memorie van toelichting behorende bij deze hardheidsclausule wordt een aantal voorbeelden worden genoemd, namelijk een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen of een langdurige, hechte LAT-relatie. De rechtbank is van oordeel dat een liefdesrelatie van twee maanden met ieder nog een eigen woning onvoldoende is om te kunnen spreken van een zeer nauwe band met het slachtoffer zoals de wetgever dat in dit kader bedoeld heeft. Dat achteraf is gebleken dat de benadeelde partij zwanger was van [slachtoffer] op het moment dat hij werd gedood, maakt dat niet anders. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
Shockschade
Benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een bedrag van € 35.000,00 gevorderd ter zake van shockschade. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij naar de plaats van het delict, het pleintje, is gelopen en dat zij daar kon zien dat hulpverleners bezig waren om [slachtoffer] te reanimeren. De aanblik van haar gewonde vriend heeft haar ernstig geschokt, zozeer dat zij daaraan de ziekte PTSS heeft overgehouden.
De vraag doet zich voor of [benadeelde 3] in aanmerking komt voor toekenning van shockschade.
In twee arresten, het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2002:AD5356)) en het Hoogeveense flatgebouw-arrest (Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 ) heeft de Hoge Raad enige kaders gegeven over de kring van gerechtigden op vergoeding van shockschade. In het Taxibus-arrest overweegt de Hoge Raad dat shockschade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien
(1) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, en
(2) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Daarvan is ongetwijfeld sprake bij de moeder die haar kind op de plaats van het ongeval dood en ernstig verminkt aantreft en als gevolg van deze traumatiserende ervaring geestelijk letsel oploopt
In het Hoogeveense flatgebouw-arrest overweegt de Hoge Raad dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt (secundair slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn:
( a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad,
( b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
( c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Uit beide arresten volgt dat de nauwe (affectieve) band (Taxibus) en de aard en hechtheid van de relatie (Hoogeveense flatgebouw) tussen het primaire en het secundaire slachtoffer van belang is.
De Hoge Raad heeft in dat verband overwogen dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Wat betreft het eerste gezichtspunt stelt de rechtbank vast dat sprake is van doodslag, een extreem feit met fatale gevolgen voor het primaire slachtoffer.
Ten aanzien van het tweede gezichtspunt kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij niet aanwezig is geweest bij het steken zelf. Zij is kort daarna naar het [naam plein] gekomen en heeft het slachtoffer daar aangetroffen en gezien dat hij door de hulpdiensten gereanimeerd werd. De benadeelde was immers op de hoogte van een conflict tussen verdachte en het slachtoffer en heeft tegenover de politie verklaard dat het slachtoffer boos was en opgefokt is weggegaan. En hoewel zij wist of tenminste kon vermoeden dat de situatie daar uit de hand zou kunnen lopen, is ze toch gaan kijken. Er kan dus niet zonder meer vastgesteld worden dat deze confrontatie onverhoeds is geweest.
Ten aanzien van het derde gezichtspunt kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en affectieve relatie met het primaire slachtoffer zoals begrepen in de rechtspraak over shock- en affectieschade, zoals hiervoor al uiteen is gezet.
Alles in samenhang beschouwd komt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de gehele vordering afwijzen.
7.2.4De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] , de dochter van [slachtoffer] , vordert een bedrag van in totaal € 220.000,00, bestaande uit:
€ 200.000,00 aan materiële schade voor gederfd levensonderhoud (subsidiair € 77.517,82 en meer subsidiair € 53.600,00);
€ 20.000,00 aan affectieschade.
Materiële schade
De verdediging heeft het gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud gemotiveerd betwist. De rechtbank constateert dat er geen financiële gegevens zijn overgelegd die ten grondslag liggen aan het gevorderde bedrag. Voor een juiste beoordeling van deze vordering is in elk geval nader onderzoek noodzakelijk naar de financiële gegevens van [slachtoffer] . Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 4] de dochter van [slachtoffer] is en dus behoort tot de kring van gerechtigden. Zij komt dan ook voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. Dat [slachtoffer] is overleden voordat [benadeelde 4] is geboren, waardoor [benadeelde 4] [slachtoffer] niet heeft gekend, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. [benadeelde 4] zal immers de rest van haar leven worden geconfronteerd met het verlies van haar vader, het feit dat zij hem nooit gekend heeft en de gevolgen daarvan. Het gevorderde bedrag van € 20.000,00 is ook in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal € 20.000,00 toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.