ECLI:NL:RBZWB:2024:7203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
02-047070-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen in cocaïne en MDMA met bewijsvoering en strafoplegging

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne en MDMA. De verdachte, geboren in 1984, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van Duin. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 9 oktober 2024, waar de officier van justitie, mr. R.M.A. In 't Veld, de tenlastelegging presenteerde. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen dealen in cocaïne en MDMA, en het voorhanden hebben van deze middelen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had tijdens de zitting van 9 oktober 2024 een bekennende verklaring afgelegd, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 23 februari 2022 tot en met 17 maart 2022 opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne en MDMA, en dat hij op 17 maart 2022 in 's-Hertogenbosch ongeveer 16,89 gram cocaïne en 30 pillen MDMA bij zich had. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 120 uren geëist. De verdediging pleitte voor een maximale taakstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten en de professionele aard van de drugshandel een hogere straf rechtvaardigden. Tevens werd verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, waaronder een auto en een geldbedrag. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.F.C. Janssen als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-047070-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. In ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen heeft gedeald in cocaïne en pillen bevattende MDMA en dat hij 16,89 gram cocaïne en 30 pillen, bevattende MDMA, bij zich heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten nu verdachte deze heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2024 en bij de politie op 18 maart 2022 (pagina 404 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van bevindingen (pagina 1107 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van observatie (pagina 1171 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van observatie (pagina 1297 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van observatie (pagina 1300 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van bevindingen (pagina 1305 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal van verhoor van de getuige Koenen (pagina 1582 van het eind proces-verbaal);
  • het proces-verbaal testen verdovende middelen (pagina 1629) van het eind proces-verbaal);
  • het rapport van NFiDent d.d. 13 april 2022 (pagina’s 1636, 1637 en 1638 van het eind proces-verbaal).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 23 februari 2022 tot en met 17 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd
gebruikers-/handelshoeveelheden cocaïne en MDMA, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op of omstreeks 17 maart 2022 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 16,89 gram cocaïne en ongeveer 30 pillen, bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte (ook) destijds iemand was die een gewone baan had en dat het afleveren van drugs van relatief beperkte omgang is geweest. De verdediging heeft gewezen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor drugsfeiten is veroordeeld en dat hij deze feiten enkel heeft gepleegd vanwege schulden die hij destijds had. Voorts heeft de verdediging aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte werkt als ZZP-er en een gevangenisstraf zou volgens de verdediging een enorme impact hebben op zijn financiële situatie. Op grond van deze omstandigheden en in verband met een overschrijding van de redelijke termijn, heeft de verdediging gevraagd om aan verdachte de maximale taakstraf op te leggen eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij gedurende een periode van ongeveer 3 weken heeft gedeald in cocaïne en MDMA en bij zijn aanhouding werden bij hem ook verdovende middelen aangetroffen, te weten 30 xtc-pillen en bijna 17 gram cocaïne. Met betrekking tot straathandel is het een feit van algemene bekendheid dat die handel veel overlast voor buurtbewoners met zich brengt en dat het gebruik van harddrugs in het algemeen schadelijk is voor de volksgezondheid en ook de nodige randcriminaliteit met zich brengt.
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten weliswaar bekend, maar heeft er ook uitdrukkelijk voor gekozen om niets te verklaren over zijn mededaders of over de hoeveelheid harddrugs die door hem werd verhandeld. De rechtbank heeft uit het dossier echter kunnen concluderen dat de handel in verdovende middelen die door de politie werd waargenomen en waar verdachte een belangrijke schakel in was, uiterst professioneel te noemen was en dat de intensiteit van de waargenomen handel in harddrugs aanzienlijk was; in ieder geval veel groter dan verdachte in zijn verklaring doet voorkomen. Verdachte heeft op geen enkele manier inzicht willen geven in de omvang en daarmee de ernst van die feiten en daarmee heeft hij zijn eigen rol zo klein mogelijk willen houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor wat betreft de strafmaat de LOVS-oriëntatiepunten voor het dealen van harddrugs op straat gedurende een maand als uitgangspunt moet worden genomen. Hieruit volgt dat aan verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van drie maanden. Als strafverhogend kan gezien worden het professionele karakter van de drugshandel en de intensiteit daarvan.
Bij dit alles komt dat verdachte de feiten heeft gepleegd op het moment dat hij schulden had en hij met deze handel die schulden wilde aflossen. Nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte in de toekomst opnieuw in financiële problemen kan komen, bestaat bij de rechtbank de vrees dat verdachte zich weer opnieuw aan dergelijke feiten schuldig zal maken zodra daartoe aanleiding en gelegenheid is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, dit om hem er in de toekomst van te weerhouden om zich opnieuw met zijn mededaders in te laten..
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die door de verdediging ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, en met een beperkte overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is zich ervan bewust dat zij daarmee aan verdachte een hogere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet echter op het feit dat er sprake was van een goed georganiseerde handel die het mogelijk maakte om alle afnemers op een snelle en efficiënte wijze van verdovende middelen te voorzien, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van de hiervoor genoemde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren of verdachte deze voorwerpen ten eigen bate kan aanwenden en de feiten zijn begaan met betrekking tot die voorwerpen dan wel zijn begaan met behulp van die voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 sokken, kleur zwart;
* 1 personenauto, [kenteken] (Omschrijving: 1947829, Volkswagen);
* 1 GSM (Omschrijving: G2440590, zwart);
* een geldbedrag van € 235,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2024.
Mr. J.F.C. Jansen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 februari 2022
tot en met 17 maart 2022 te Waalwijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer gebruikers-/hndelshoeveelheden cocaïne en/of MDMA,
in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te Waalwijk en/of 's-Hertogenbosch, althans in
Nederland
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 16,89 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
ongeveer 30 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )