ECLI:NL:RBZWB:2024:7200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
02-040764-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag en zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en contactverbod

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 februari 2024 in Kapelle een poging tot doodslag en zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft zijn ex-partner en haar nieuwe vriend, de aangever, opgewacht op een parkeerplaats, waar een conflict ontstond. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte de aangever met een mes gestoken in de hals en buik, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder letsel aan de dunne darm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, maar niet met voorbedachte rade handelde. De officier van justitie had vrijspraak van poging tot moord gevorderd, wat de rechtbank heeft overgenomen. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor 5 jaar met de aangever. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 10.603,- aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-040764-24
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1943 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsvrouw: mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [aangever], al dan niet met voorbedachte raad, van het leven te beroven door hem met een mes te steken;
feit 2:zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [aangever] door hem met een mes te steken en door hem te bijten, dan wel hem heeft geprobeerd zwaar te mishandelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord, omdat op basis van het dossier niet is vast komen te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Wel komt zij tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag en gaat hierbij uit van voorwaardelijk opzet.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling van aangever, omdat het letsel van aangever niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. De subsidiaire poging tot zware mishandeling kan wel bewezen worden verklaard. Ook hierbij moet uit worden gegaan van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had om aangever van het leven te beroven. Van voorwaardelijk opzet was eveneens geen sprake, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (bewust) heeft gestoken en dat door zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. Ten aanzien van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken omdat ook ten aanzien van dit feit geldt dat verdachte niet bewust heeft gestoken en niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat er sprake is geweest van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door het bijten in de vinger. Verdachte handelde echter uit zelfverdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft op 4 februari 2024 de confrontatie opgezocht met zijn ex-partner ([ex-partner]) en haar nieuwe vriend (aangever). Aanleiding hiervoor was een al langer spelend conflict tussen verdachte en [ex-partner], wat er op neerkwam dat verdachte spullen terug wilde die [ex-partner] en aangever van hem zouden hebben gestolen. Verdachte is [ex-partner] en aangever daarom die avond op gaan wachten op een parkeerplaats in [plaats], omdat hij wist dat [ex-partner] haar auto hier geparkeerd had. Verdachte heeft die avond een mes van huis meegenomen om zijn verhaal kracht bij te zetten. Om dit mes zat een foedraal. Op de parkeerplaats liep verdachte op [ex-partner] af, die in haar auto zat. Bij haar auto vond een woordenwisseling plaats tussen verdachte en [ex-partner], wat uiteindelijk is uitgemond in een confrontatie tussen verdachte en aangever waarbij fysiek geweld is gebruikt. Verdachte heeft tijdens de confrontatie met aangever op enig moment het door hem meegebrachte mes ter hand heeft genomen en voor zich gehouden. [ex-partner] heeft niet gezien dat er door verdachte gestoken is, maar treft aangever na de confrontatie met verdachte bebloed aan.
Aangever heeft twee steekverwondingen opgelopen, te weten één steekwond net links boven zijn sleutelbeen/omgeving van de hals en een steekwond rechts in zijn onderbuik, waarbij letsel aan zijn dunne darm is ontstaan en operatief moest worden ingegrepen. Daarnaast is bij aangever een bijtwond aan zijn linker wijsvinger geconstateerd. In de auto van verdachte is het mes met daaromheen het foedraal aangetroffen.
De lezingen van aangever en verdachte over wat er gebeurd is, lopen uiteen. Aangever heeft verklaard dat hij [ex-partner] wilde helpen omdat verdachte met het mes stekende bewegingen richting haar maakte. Aangever heeft verdachte daarom vastgepakt aan zijn linkerpols en vervolgens is hij door verdachte in zijn hals gestoken. Aangever gaf hem, om zichzelf te verdedigen, een kopstoot, waarna verdachte in zijn vinger beet. Hierna heeft verdachte aangever in zijn buik gestoken.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de woordenwisseling met [ex-partner] het mes aan haar heeft gegeven, maar het mes heeft teruggepakt toen hij aangever versneld op hem af zag komen lopen. Aangever gaf hem direct twee kopstoten. Uit zelfbescherming heeft hij het mes, met het foedraal er nog omheen, vervolgens voor zich gehouden, maar hij zou niet hebben gestoken. Aangever moet volgens verdachte tegen het mes zijn aangelopen.
De rechtbank stelt vast dat aangever telkens specifiek heeft omschreven wat er is gebeurd op de parkeerplaats en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel op de camerabeelden niet is te zien dat aangever wordt gestoken, bieden deze naar het oordeel van de rechtbank wel ondersteuning voor de verklaring van aangever over het verloop van het incident. Zo is op de camerabeelden te zien dat aangever de linkerarm van verdachte vasthoudt, terwijl verdachte in zijn linkerhand het mes lijkt vast te hebben. Daarna geeft aangever verdachte pas een kopstoot. Dit past niet in de lezing van verdachte dat hij direct twee kopstoten kreeg op het moment dat aangever op hem af kwam lopen.
Ook [ex-partner] verklaart dat verdachte op haar af kwam lopen met een mes en daarmee stekende bewegingen maakte naar haar, waarna aangever ingreep om haar te beschermen.
Daarnaast ziet de rechtbank in het geconstateerde letsel van aangever ondersteuning voor de verklaring van aangever. Gelet op de aard en ernst van het geconstateerde letsel aan de buik van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met zijn mes – zonder het foedraal eromheen – moet hebben gestoken. Ook blijkt uit dit letsel dat verdachte met kracht heeft gestoken, nu het mes met voldoende diepte in het lichaam van aangever is gegaan om zijn dunne darm te perforeren. Daarnaast is aangever niet alleen in zijn buik, maar ook in de omgeving van zijn hals gestoken. De verklaring van verdachte, namelijk dat aangever hem eerst aanviel en vervolgens in het mes van verdachte is gelopen, is gelet op deze omstandigheden niet aannemelijk geworden. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat verdachte [ex-partner] en aangever die middag, met een mes op zak en later in zijn hand, welbewust heeft opgezocht om verhaal te halen.
In voornoemde bewijsmiddelen ziet de rechtbank voldoende steun voor de verklaring van aangever. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van aangever. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever in de omgeving van zijn hals en in zijn buik heeft gestoken en hem in zijn wijsvinger heeft gebeten.
Bewijsoverweging feit 1
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van voorbedachte raad en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte aangever in de omgeving van zijn hals en met kracht in zijn buik heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals en buik (slag)aderen bevinden die kunnen worden geraakt wanneer er in die lichaamsdelen wordt gestoken. Daarnaast leren algemene ervaringsregels dat wanneer met kracht met een mes in de buik wordt gestoken, gelet op de zich in de buik bevindende vitale delen, dodelijk letsel kan worden toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat door op dergelijke wijze op iemand in te steken, de kans op het raken van vitale lichaamsonderdelen aanmerkelijk is te noemen en dat door zo te handelen dus de aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van aangever. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het teweegbrengen van ernstig en potentieel dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever door hem op voornoemde wijze tweemaal met een mes te steken, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank ziet zich ter beoordeling van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling allereerst voor de vraag gesteld of er bij aangever sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor de vaststelling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever, te weten de (diepe) steekwonden met als gevolg letsel aan de dunne darm en het bijtletsel aan zijn wijsvinger, zulks in onderlinge samenhang bezien, moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarin weegt mee dat operatief ingrijpen noodzakelijk is gebleken en aangever littekens op zijn buik en zijn vinger heeft overgehouden. Verder ervaart aangever nog steeds beperkingen in het gebruik van zijn vinger, waarvoor hij onder behandeling staat van een fysiotherapeut. Dit letsel is voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van feit 1, acht de rechtbank bewezen dat verdachte (op zijn minst genomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 4 februari 2024 te [plaats], gemeente Kapelle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, met een mes in de hals en in de buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2, primair
op 4 februari 2024 te [plaats], gemeente Kapelle aan [aangever]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het sleutelbeen en de hals, en
eensteekwond in de onderbuik, en letsel in/aan de dunne darm en een bijtwond in/aan de wijsvinger, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen, met een mes in de hals en nek en in de buik, te steken en door in de vinger van die [aangever] te bijten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met de eendaadse samenloop tussen beide feiten en met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met aangever. De duur van deze maatregel zou 5 jaar moeten zijn en per overtreding vier weken hechtenis met een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. Ten slotte vordert de officier van justitie oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, op grond van artikel 38z Sr, om zo de mogelijkheid van langdurig toezicht op verdachte te creëren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een volledige bewezenverklaring zou komen, dus ook het steken met het mes, dan is er sprake van eendaadse samenloop. Verzocht wordt om bij het bepalen van de straf in strafmatigende zin rekening te houden met de leeftijd van verdachte, zijn (medische) problematiek en de vooruitzichten met betrekking tot zijn gezondheid, zoals blijkt uit de verschillende rapportages. Om die reden wordt verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast wordt verzocht om het advies van de psycholoog om het feit bij een bewezenverklaring in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, over te nemen. Van de gevorderde maatregel ex artikel 38z Sr moet worden afgezien, nu dit een te ingrijpende maatregel is en hier onvoldoende grond voor bestaat. Ten aanzien van de maatregel ex artikel 38v Sr is de vraag of het nodig is en zo ja, of de gevorderde duur van vijf jaar dan gerechtvaardigd is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan zware mishandeling van het slachtoffer. Het slachtoffer had op het moment van het incident een relatie met de ex-partner van verdachte. Vast staat dat verdachte boos was over het verloop en de afwikkeling van de relatie met zijn ex-partner en hij het slachtoffer en zijn ex-partner hier voor het incident al meerdere malen mee had geconfronteerd. Die middag heeft verdachte doelbewust besloten om opnieuw en dit maal bewapend met een mes de confrontatie met het slachtoffer en zijn ex-partner aan te gaan. Op het moment dat verdachte niet de antwoorden kreeg die hij wenste, heeft hij het slachtoffer in de hals en in zijn buik gestoken, waarbij operatief ingrijpen aan de buik noodzakelijk was. Aan die operatie heeft het slachtoffer blijvende littekens overgehouden. Daarnaast heeft het slachtoffer een bijtverwonding opgelopen. Het slachtoffer heeft tot op heden last van de gevolgen van de feiten. Verdachte heeft door het plegen van deze geweldshandelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Emoties kunnen, zeker als het gaat om relatieproblematiek, hoog oplopen. Dit rechtvaardigt echter niet het gebruik van geweld en zeker niet het buitensporige geweld dat verdachte heeft gebruikt. Het had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen. Met zijn handelen heeft verdachte voor zowel het slachtoffer als zijn ex-partner een bedreigende en onveilige situatie gecreëerd. Daarbij zorgen dit soort feiten die in het openbaar plaatsvinden voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich zo heeft laten gaan. Het baart de rechtbank dan ook zorgen dat verdachte zegt dat hij nog steeds zijn spullen terug wil en de situatie nog niet geheel achter zich kan laten.
In de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 23 mei 2024, opgesteld door drs. [naam], forensisch GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Hiervoor kunnen meerdere oorzaken aanwezig zijn, zoals (beginnende) dementie en de aanwezigheid van meerdere somatische aandoeningen, met als gevolg symptomen als vergeetachtigheid, problemen met dagelijkse handelingen, vergissingen met tijd en plaats, terugtrekken uit sociale activiteiten en veranderingen in gedrag en karakter. Er zijn tevens narcistische trekken aanwezig die versterkt worden en meer op de voorgrond zijn komen te staan dan in het verleden, dit door de verminderde cognitieve remming hierop, inherent aan de neurocognitieve stoornis. Verdachte ervaart daardoor sneller gevoelens van krenking, onrecht en misbruik die hij niet goed kan loslaten en die hem kwaad kunnen maken. Die problematiek was ook aanwezig ten tijde van de feiten. Daarom wordt door de psycholoog geadviseerd om de feiten in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kwetsbaarheid zal in de komende jaren verder toenemen en daarmee ook de risicofactoren. Al met al wordt de kans op een nieuwe confrontatie met het slachtoffer en de ex-partner van verdachte in het geval van een terugkeer naar huis als matig verhoogd aanwezig geacht. In het geval dat hij ergens anders gaat wonen, is deze kans laag. Ook de kans op gewelddadig gedrag naar anderen is laag. Verdachte heeft passende woonzorg en begeleiding nodig om de beschermende factoren te kunnen vergroten. Hij zal vanuit eigen initiatief niet meer goed in staat zijn dit te organiseren. Ter verlaging van de matige recidivekans wordt daarom door de psycholoog geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan beschermd wonen en aan sociaal maatschappelijke begeleiding. Door de reclassering kan dan worden toegezien op naleving van de bijzondere voorwaarden.
Op grond van de bevindingen van de deskundige, die de rechtbank overneemt, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verminderd worden toegerekend aan verdachte.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 juni 2024. Hieruit blijkt dat er bij verdachte weinig tot geen sprake is van probleembesef en hij zichzelf voornamelijk ziet als slachtoffer. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. De kans op onttrekking aan voorwaarden kan door de reclassering niet worden ingeschat. De reclassering acht het advies van de psycholoog niet uitvoerbaar, omdat verdachte heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan een plaatsing in een beschermende woonvorm. Daarnaast heeft de reclassering twijfels bij de haalbaarheid van het advies. Gelet op de vasthoudende afwijzende houding van verdachte heeft de reclassering zich gericht op het onderzoeken van andere mogelijkheden ten aanzien van het realiseren van zorg (naast de beschermende woonvorm), die mogelijk (bij inzet ervan) aansluiten bij de complexe problematiek van verdachte, maar daarnaast ook een positief effect zouden kunnen hebben op het verminderen van de risico’s. De reclassering heeft contact gelegd met verschillende instanties, maar alles overwegend concludeert de reclassering dat er vanuit een forensisch kader niet gewerkt kan worden aan het verminderen van het recidiverisico. Er zijn geen justitiële interventies die aansluiten bij de complexe problematiek van verdachte. Bovendien is er sprake van een matig (gevaars)risico, dat middels interventies niet kan worden beïnvloed, beperkt en/of verminderd. Bij een terugkeer naar zijn woning blijft daarmee een direct recidiverisico aanwezig. De reclassering adviseert daarom om een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De straf en maatregelen
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf voor langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de gevolgen van de feiten voor het slachtoffer, maar ook rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte. Daarnaast wordt rekening gehouden met de problematiek van verdachte, zijn leeftijd en de omstandigheid dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank ziet in die omstandigheden ruimte en aanleiding om de duur van de gevangenisstraf te beperken en om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is en zal dit ook aan verdachte opleggen. De rechtbank legt dit voorwaardelijk strafdeel ook op om, ondanks het advies van de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, toch te bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet melden bij de reclassering. Uit voornoemde adviezen blijkt immers dat er de komende jaren naar verwachting sprake zal zijn van een cognitieve achteruitgang bij verdachte. Daarmee neemt ook het risico op recidive, met name het risico op een nieuwe confrontatie tussen verdachte, het slachtoffer en zijn ex-partner toe. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte na detentie terug wil keren naar zijn woning, het slachtoffer en verdachte dicht bij elkaar in de buurt wonen en ter zitting is gebleken dat verdachte nog altijd een wrok koestert tegenover het slachtoffer en zijn ex-partner. Daarbij komt dat de psycholoog sociaal maatschappelijke begeleiding van verdachte noodzakelijk vindt om de risico’s in te perken, los van beschermd wonen. De rechtbank hoopt dat aan verdachte met dit dwingend kader toch sociaal maatschappelijke begeleiding kan worden geboden bij de onomkeerbare cognitieve achteruitgang die de komende jaren naar verwachting zal plaatsvinden. Daarnaast moet het voorwaardelijk strafdeel voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden.
Verder acht de rechtbank het op grond van voornoemde omstandigheden en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met het slachtoffer. De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met het slachtoffer voor de duur van vijf jaar. Rekening houdend met de leeftijd van verdachte zal de rechtbank bepalen dat de duur van de vervangende hechtenis twee weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte, omdat de rechtbank daarvoor op dit moment onvoldoende noodzaak toe ziet. De rechtbank weegt mee dat het op te leggen kader voldoende moet zijn om het risico op recidive voor een lange termijn te beperken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 10.603,-, te weten € 603,- ter zake van materiële schade en € 10.000,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
7.1
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, door de verdediging niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van de strafbare feiten. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.
7.2
Immateriële schade
Uit de onderbouwing van de vordering is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen, daar nog altijd pijn en hinder van ondervindt en diverse littekens aan de feiten heeft overgehouden. Ook is uit de onderbouwing van de vordering gebleken welke impact en psychologische gevolgen de bewezenverklaarde feiten op hem hebben gehad en nog steeds hebben. Dit deel van de vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De rechtbank zal ook deze post daarom in zijn geheel toewijzen.
7.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De vordering van de benadeelde partij wordt in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 45, 55, 302, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever], geboren op [geboortedag 2] 1954;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;.
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 10.603,-. waarvan € 603,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] (feiten 1 en 2), € 10.603,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 88 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
een jas (PL2000-2024029654-G2687833), vest (PL2000-2024029654-G2687836),
schoenen (PL2000-2024029654-G2687838), trui (PL2000-2024029654-G2687837)
broek (PL2000-2024029654-G2687834) en sjaal (PL2000-2024029654-G2687839);
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
Hij op of omstreeks 4 februari 2024 te [plaats], gemeente
Kapelle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangever]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de hals
en/of nek en/of in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
Hij op of omstreeks 4 februari 2024 te [plaats], gemeente
Kapelle
aan [aangever]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het sleutelbeen
en/of de hals, althans het lichaam, en/of steekwond in de onderbuik,
althans het lichaam, en/of letsel in/aan de dunne darm en/of een
bijtwond in/aan de wijsvinger, heeft toegebracht door die [aangever]
meermalen, althans eenmaal, met een mes in de hals en/of nek
en/of
in de buik, althans het lichaam, te steken en/of te snijden en/of door
in de vinger van die [aangever] te bijten;’
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te [plaats], gemeente
Kapelle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de
hals en/of nek en/of in de buik, althans het lichaam, heeft
gestoken en/of gesneden en/of in de wijsvinger heeft gebeten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)