4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft op 4 februari 2024 de confrontatie opgezocht met zijn ex-partner ([ex-partner]) en haar nieuwe vriend (aangever). Aanleiding hiervoor was een al langer spelend conflict tussen verdachte en [ex-partner], wat er op neerkwam dat verdachte spullen terug wilde die [ex-partner] en aangever van hem zouden hebben gestolen. Verdachte is [ex-partner] en aangever daarom die avond op gaan wachten op een parkeerplaats in [plaats], omdat hij wist dat [ex-partner] haar auto hier geparkeerd had. Verdachte heeft die avond een mes van huis meegenomen om zijn verhaal kracht bij te zetten. Om dit mes zat een foedraal. Op de parkeerplaats liep verdachte op [ex-partner] af, die in haar auto zat. Bij haar auto vond een woordenwisseling plaats tussen verdachte en [ex-partner], wat uiteindelijk is uitgemond in een confrontatie tussen verdachte en aangever waarbij fysiek geweld is gebruikt. Verdachte heeft tijdens de confrontatie met aangever op enig moment het door hem meegebrachte mes ter hand heeft genomen en voor zich gehouden. [ex-partner] heeft niet gezien dat er door verdachte gestoken is, maar treft aangever na de confrontatie met verdachte bebloed aan.
Aangever heeft twee steekverwondingen opgelopen, te weten één steekwond net links boven zijn sleutelbeen/omgeving van de hals en een steekwond rechts in zijn onderbuik, waarbij letsel aan zijn dunne darm is ontstaan en operatief moest worden ingegrepen. Daarnaast is bij aangever een bijtwond aan zijn linker wijsvinger geconstateerd. In de auto van verdachte is het mes met daaromheen het foedraal aangetroffen.
De lezingen van aangever en verdachte over wat er gebeurd is, lopen uiteen. Aangever heeft verklaard dat hij [ex-partner] wilde helpen omdat verdachte met het mes stekende bewegingen richting haar maakte. Aangever heeft verdachte daarom vastgepakt aan zijn linkerpols en vervolgens is hij door verdachte in zijn hals gestoken. Aangever gaf hem, om zichzelf te verdedigen, een kopstoot, waarna verdachte in zijn vinger beet. Hierna heeft verdachte aangever in zijn buik gestoken.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de woordenwisseling met [ex-partner] het mes aan haar heeft gegeven, maar het mes heeft teruggepakt toen hij aangever versneld op hem af zag komen lopen. Aangever gaf hem direct twee kopstoten. Uit zelfbescherming heeft hij het mes, met het foedraal er nog omheen, vervolgens voor zich gehouden, maar hij zou niet hebben gestoken. Aangever moet volgens verdachte tegen het mes zijn aangelopen.
De rechtbank stelt vast dat aangever telkens specifiek heeft omschreven wat er is gebeurd op de parkeerplaats en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel op de camerabeelden niet is te zien dat aangever wordt gestoken, bieden deze naar het oordeel van de rechtbank wel ondersteuning voor de verklaring van aangever over het verloop van het incident. Zo is op de camerabeelden te zien dat aangever de linkerarm van verdachte vasthoudt, terwijl verdachte in zijn linkerhand het mes lijkt vast te hebben. Daarna geeft aangever verdachte pas een kopstoot. Dit past niet in de lezing van verdachte dat hij direct twee kopstoten kreeg op het moment dat aangever op hem af kwam lopen.
Ook [ex-partner] verklaart dat verdachte op haar af kwam lopen met een mes en daarmee stekende bewegingen maakte naar haar, waarna aangever ingreep om haar te beschermen.
Daarnaast ziet de rechtbank in het geconstateerde letsel van aangever ondersteuning voor de verklaring van aangever. Gelet op de aard en ernst van het geconstateerde letsel aan de buik van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met zijn mes – zonder het foedraal eromheen – moet hebben gestoken. Ook blijkt uit dit letsel dat verdachte met kracht heeft gestoken, nu het mes met voldoende diepte in het lichaam van aangever is gegaan om zijn dunne darm te perforeren. Daarnaast is aangever niet alleen in zijn buik, maar ook in de omgeving van zijn hals gestoken. De verklaring van verdachte, namelijk dat aangever hem eerst aanviel en vervolgens in het mes van verdachte is gelopen, is gelet op deze omstandigheden niet aannemelijk geworden. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat verdachte [ex-partner] en aangever die middag, met een mes op zak en later in zijn hand, welbewust heeft opgezocht om verhaal te halen.
In voornoemde bewijsmiddelen ziet de rechtbank voldoende steun voor de verklaring van aangever. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van aangever. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever in de omgeving van zijn hals en in zijn buik heeft gestoken en hem in zijn wijsvinger heeft gebeten.
Bewijsoverweging feit 1
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van voorbedachte raad en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte aangever in de omgeving van zijn hals en met kracht in zijn buik heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals en buik (slag)aderen bevinden die kunnen worden geraakt wanneer er in die lichaamsdelen wordt gestoken. Daarnaast leren algemene ervaringsregels dat wanneer met kracht met een mes in de buik wordt gestoken, gelet op de zich in de buik bevindende vitale delen, dodelijk letsel kan worden toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat door op dergelijke wijze op iemand in te steken, de kans op het raken van vitale lichaamsonderdelen aanmerkelijk is te noemen en dat door zo te handelen dus de aanmerkelijke kans bestond op het overlijden van aangever. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het teweegbrengen van ernstig en potentieel dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever door hem op voornoemde wijze tweemaal met een mes te steken, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank ziet zich ter beoordeling van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling allereerst voor de vraag gesteld of er bij aangever sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor de vaststelling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever, te weten de (diepe) steekwonden met als gevolg letsel aan de dunne darm en het bijtletsel aan zijn wijsvinger, zulks in onderlinge samenhang bezien, moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarin weegt mee dat operatief ingrijpen noodzakelijk is gebleken en aangever littekens op zijn buik en zijn vinger heeft overgehouden. Verder ervaart aangever nog steeds beperkingen in het gebruik van zijn vinger, waarvoor hij onder behandeling staat van een fysiotherapeut. Dit letsel is voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van feit 1, acht de rechtbank bewezen dat verdachte (op zijn minst genomen) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.