ECLI:NL:RBZWB:2024:7197
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen in het kader van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 344.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning in België, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld op basis van de taxatiewijzer voor agrarische gebouwen en grond. De belanghebbende betwistte dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ was geschonden, omdat de onderbouwing van de waarde voor het woongedeelte in de bezwaarfase onvoldoende zou zijn geweest. De heffingsambtenaar stelde echter dat de taxatiewijzer openbaar te raadplegen is en dat de belanghebbende zelf de waarde had kunnen controleren. De rechtbank concludeert dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ is en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.