ECLI:NL:RBZWB:2024:7195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
AWB-23_11637
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en schending van artikel 40 Wet WOZ in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van een woning vastgesteld op € 463.000 per 1 januari 2022, en dit leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en dat er een schending was van artikel 40 van de Wet WOZ, omdat de VvE-reserves niet correct waren verstrekt in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 september 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals de heffingsambtenaar en een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om de VvE-reserves te verstrekken, wat een schending van artikel 40 Wet WOZ opleverde. Echter, deze schending leidde niet tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de schending had hersteld door de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd bleven.

De rechtbank bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moest vergoeden en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [organisatie] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Breda), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de [onroerende zaak] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 463.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen als gemachtigde van belanghebbende [naam 1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. L.J. Boone en [taxateur] , taxateur.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een appartement (bouwjaar 2006) met een oppervlakte van 127 m² exclusief balkon (15 m²), berging (15 m²) en een parkeerplaats.

Beoordeling door de rechtbank

3. Belanghebbende heeft gesteld dat indien de VvE-reserve correct wordt toegepast, de WOZ-waarde € 461.000 is. Nu dit volgens belanghebbende zo een marginaal verschil oplevert met de vastgestelde WOZ-waarde is de waarde van de woning niet meer in geschil. Gelet op wat verder ter zitting is besproken, beperkt het geschil zich tot de vraag of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden.
3.1.
De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende omtrent artikel 40 van de Wet WOZ. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 40 Wet WOZ
4. Belanghebbende stelt dat de VvE-reserves in de bezwaarfase niet zijn verstrekt en indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn gemaakt, waardoor er sprake is van schending van artikel 40 Wet WOZ. Belanghebbende merkt daarbij op dat de VvE-reserves in de beroepsfase wel in de matrix zijn opgenomen, maar deze wel onjuist zijn verrekend.
4.1.
De heffingsambtenaar betwist dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Ter zitting stelt de heffingsambtenaar dat de VvE-reserves openbaar te raadplegen zijn via het Kadaster. Ook indien het niet specifiek wordt benoemd in het taxatieverslag, kan belanghebbende ervan uitgaan dat er rekening is gehouden met de VvE-reserves, aldus de heffingsambtenaar. Verder voert de heffingsambtenaar aan dat voor de indexering in de bezwaarfase is uitgegaan van de transportdatum en in de beroepsfase van de koopdatum. De heffingsambtenaar bepleit dat ook deze gegevens openbaar te raadplegen zijn.
4.2.
De rechtbank volgt de jurisprudentie die onder meer volgt uit de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin is overwogen dat de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet onder de reikwijdte van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ vallen. [1] Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de leveringsakten ook niet zijn verstrekt. In de bezwaarfase heeft belanghebbende niet specifiek verzocht om de leveringsakten en bovendien zijn de leveringsakten zelf door belanghebbende te raadplegen. Belanghebbende had met de gegevens uit het in de bezwaarfase opgemaakte waarderapport in combinatie met de door belanghebbende te raadplegen en te achterhalen informatie na kunnen gaan of de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet te hoog is. Ook wat betreft het verschil in verkoopdatum en transactiedatum. Daarnaast geldt dat het eventuele gebruik van een verkeerde transactie datum in de bezwaarfase hersteld kan worden in de beroepsfase.
4.3.
Met betrekking tot de VvE-reserves heeft belanghebbende tijdens de hoorzitting een voldoende specifiek verzoek gedaan. Vast staat dat deze gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning. De heffingsambtenaar was daarom op grond van artikel 40 van de Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft aan deze verplichting niet voldaan.
4.4.
Een dergelijke schending van artikel 40 van de Wet WOZ leidt op zichzelf niet direct tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar. In beroep heeft de heffingsambtenaar de schending hersteld door bij het verweerschrift een taxatiematrix met de VvE-reserves in te dienen. Ter zitting heeft de taxateur erkend dat de toepassing van de VvE-reserves in beroep onjuist is. Partijen zijn het erover eens dat door deze fout de WOZ-waarde alsnog niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende is daarom niet langer benadeeld door het achterwege blijven van de informatieverstrekking in de bezwaarfase. De rechtbank passeert de schending van artikel 40 van de Wet WOZ met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
5.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.2.
Daarnaast zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt
.Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en de wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 1.750,-. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 23 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ