ECLI:NL:RBZWB:2024:7161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39297
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot rechtmatig verblijf en digitale handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank moest beoordelen of de maatregel onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 14 oktober 2024 door de verweerder was opgeheven. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest, aangezien de maatregel inmiddels was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de eiser had aangevoerd dat de handtekening onder de maatregel niet gevalideerd kon worden, wat volgens hem de maatregel van bewaring onrechtmatig maakte. De rechtbank oordeelde echter dat de handtekening wel degelijk kon worden gevalideerd en dat de maatregel dus rechtmatig was. Daarnaast stelde de rechtbank vast dat de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij niet op de voorgeschreven wijze het land was binnengekomen en geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. [naam 1]),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiseres heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 14 oktober 2024 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 16 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. Op 17 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Valideren digitale handtekening van de maatregel van bewaring

3. Eiser voert aan dat de handtekening van de maatregel van bewaring niet gevalideerd kan worden, en dat om die reden de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Verweerder heeft verder niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank om een digitaal afschrift van de maatregel per e-mail aan de rechtbank toe te zenden.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Omdat gebleken is dat de handtekening onder de maatregel die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst niet kon worden gevalideerd, heeft de rechtbank verweerder op 10 oktober 2024 verzocht om vóór maandag 14 oktober 2024, 12:00 uur, een digitaal afschrift van de maatregel per e-mail toe te zenden. Verweerder heeft op 14 oktober 2024 om 13:37 uur aan dat verzoek gehoor gegeven. De rechtbank heeft de handtekening onder de maatregel kunnen valideren. De rechtbank heeft zodoende de ondertekenaar geïdentificeerd, vastgesteld dat handtekening voldoet aan de in artikel 2:16 van de Awb [1] gestelde vereisten en dat het document sinds de ondertekening ongewijzigd is gebleven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel om die reden onrechtmatig is. Overigens is niet gebleken of onderbouwd dat eiser de handtekening onder de maatregel van bewaring niet heeft kunnen valideren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel om die reden onrechtmatig is.
Rechtmatig verblijf
5. Eiser voert aan dat hij nog rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat hij beroep heeft ingesteld tegen de afwijzende asielbeschikking van 16 juli 2024. Daarnaast heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Nu er tot op heden geen uitspraak is gedaan kan eiser niet worden overgedragen aan Duitsland.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, het beroep van eiser tegen de afwijzende asielbeschikking ongegrond heeft verklaard en de voorlopige voorziening heeft afgewezen bij mondelinge uitspraak van 27 september 2024.
Maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware grond 3a en de lichte gronden 4c en 4d aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding en een geldig visum. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Deze grond is dan ook feitelijk juist. Dat eiser een asielzoeker is en dat asielzoekers in de regel niet op voorgeschreven wijze binnenkomen maakt dat niet anders. Verder zijn de lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat eiser zich hierdoor aan het toezicht onttrekt. Deze zware en lichte gronden kunnen, in samenhang bezien en gelet op de gegeven toelichting, de maatregel van bewaring reeds dragen, omdat daaruit een significant risico voortvloeit dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige in de maatregel genoemde gronden kunnen daarom verder onbesproken blijven.
Lichter middel
9. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet toereikend is om het vertrek van eiser uit Nederland te realiseren. Uit de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring volgt een risico op onttrekking. Niet is gebleken dat de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.