ECLI:NL:RBZWB:2024:7160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; onjuiste personalia en tijdstip opleggen maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich akkoord heeft verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na indiening van de gronden van het beroep door eiser op 14 oktober 2024 en het verweerschrift van verweerder op 16 oktober 2024.

Eiser betwist dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is opgelegd, omdat deze de verkeerde persoonsgegevens bevat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel duidelijk aangeeft voor welke persoon deze is bedoeld, ondanks de vermelding van een alias. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bij zijn aanmelding in Nederland onjuiste gegevens heeft verstrekt, maar dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is, omdat deze op het juiste tijdstip is uitgereikt en aan de vereisten voldoet.

De rechtbank heeft ook de zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser heeft niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en heeft zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39296

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 14 oktober 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 16 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. Op 17 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Onjuiste personalia
1. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig aan eiser is opgelegd, omdat de maatregel van bewaring de verkeerde persoonsgegevens bevat. Verweerder heeft zelf meegedeeld dat de autoriteiten van Algerije de identiteit van eiser hebben bevestigd als zijnde: [naam 2] terwijl in de maatregel staat dat het gaat om [eiser] .
2. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanmelding in Nederland heeft opgegeven te zijn [eiser] , geboren op [geboortedag 1] 2000 in Algerije. De Algerijnse autoriteiten hebben echter eisers identiteit en nationaliteit bevestigd als: [naam 2] is, geboren op [geboortedag 2] 1988 te Algerije. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de maatregel van bewaring duidelijk blijkt voor welke persoon deze is bedoeld. De vermelding daarin van personalia die eiser zelf eerder heeft gebruikt als alias maakt de maatregel van bewaring niet onrechtmatig. Voorafgaand aan de oplegging van de maatregel is eiser gehoord over de onjuiste gegevens die hij heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit en is hij geconfronteerd met zijn juiste persoonsgegevens verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast is in de maatregel van bewaring ook het v-nummer opgenomen van eiser, waaruit duidelijk volgt dat de maatregel van bewaring op eiser ziet. Daarbij komt dat alle aliassen en de door de Algerijnse autoriteiten bevestigde persoonsgegevens van eiser in de maatregel van bewaring staan vermeld.
Tijdstip van opleggen maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat het niet duidelijk is op welk tijdstip de maatregel van bewaring is opgelegd. In de maatregel van bewaring staat vermeld dat deze is uitgereikt om 11:05 uur, terwijl de maatregel is ondertekend om 10:53 uur. Op het moment van ondertekening kon niet bekend zijn dat de maatregel om 11:05 zou worden uitgereikt. Het tijdstip van uitreiking van de maatregel kan niet in de maatregel worden vermeld, omdat de uitreiking pas na ondertekening plaatsvindt, in de toekomst ligt en hiermee onzeker is.
4. Een rechtsgeldige maatregel van bewaring komt op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Een maatregel van bewaring treedt pas in werking als deze is uitgereikt. Gelet hierop is in het onderhavige geval aan eiser op 8 oktober 2024 op of kort na 11.05 uur de maatregel uitgereikt waarop is vermeld dat hij in bewaring is gesteld. Door of namens eiser is niet betwist dat de maatregel aan hem is uitgereikt op of omstreeks 11:05 uur. Op het moment van het uitreiken is er dan ook rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand gekomen.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerderoverwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte [2] gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist zware gronden 3a en 3c en lichte gronden 4c en 4d.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding en een geldig visum. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Dat eiser een asielzoeker is en dat asielzoekers in de regel niet op voorgeschreven wijze binnenkomen maakt dat niet anders. Zware grond 3b is verder ook feitelijk juist. Eiser is eerder op 24 april 2024 met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich hierdoor tijdens zijn asielaanvraag niet beschikbaar gesteld voor de IND. Verder zijn de lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat eiser zich hierdoor aan het toezicht onttrekt. Deze zware en lichte gronden kunnen, in samenhang bezien en gelet op de gegeven toelichting, de maatregel van bewaring reeds dragen, omdat daaruit een risico voortvloeit dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige in de maatregel genoemde gronden kunnen daarom verder onbesproken blijven.
Ambtshalve toets
8. Ook overigens leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.