ECLI:NL:RBZWB:2024:7148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
02-009892-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met putatief noodweer en vordering benadeelde partij

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2024 in Waalwijk betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd vrijgesproken van mishandeling van aangeefster [aangever 2], maar werd wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van aangever [aangever 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, [aangever 1] meermalen met kracht had geschoeide voet tegen diens hoofd en lichaam geschopt en met gebalde vuisten had geslagen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn zoon wilde beschermen tegen een aanranding door [aangever 1]. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke aanranding op het moment dat de verdachte geweld gebruikte. De rechtbank achtte het bewijs voor de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte niet kon aantonen dat hij handelde uit noodweer of putatief noodweer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van veertien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de vordering van benadeelde partij [aangever 1] tot schadevergoeding van € 8.720,00 toegewezen, terwijl de vordering van [aangever 2] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-009892-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 1 januari 2024 te [plaats] samen met anderen [aangever 1] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem te mishandelen;
op 1 januari 2024 te [plaats] [aangever 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangever 1] . Hij baseert zich daarbij op verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] , de medische gegevens en het letsel van [aangever 1] .
feit 2:
De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft enkel de vriend van zijn zoon ontzet, omdat deze door [aangever 1] werd vastgehouden in een nekklem. Daarbij is een worsteling ontstaan, waarbij verdachte enkel heeft geduwd, maar hij heeft daarbij zeker niet geschopt en geslagen.
Verdachte doet een beroep op noodweer(exces) en meerdere varianten daarvan.
Daarnaast is er volgens de verdediging geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Iedereen handelde voor zich in de hectiek van dat moment. Er heeft geen afstemming of samenwerking plaatsgevonden. Ook is er geen sprake geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
Tot slot kan ook niet worden geconcludeerd dat er sprake was van een strafbare poging. Het handelen van verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging is dan ook van mening dat verdachte vrijgesproken moet worden vanwege gebrek aan bewijs.
Voor het subsidiaire feit is aangevoerd dat voor dit feit ook het medeplegen en de opzet ontbreekt. Ook van dit feit moet verdachte worden vrijgesproken.
feit 2:
Vanwege het gebrek aan wettig bewijs is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door [aangever 1] op 1 januari 2024 met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te slaan.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk (het volle opzet) had om [aangever 1] om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er voorafgaand aan de confrontatie tussen verdachte en [aangever 1] een geweldsincident op straat heeft plaatsgevonden tussen [aangever 1] en enkele jongeren die daar op straat stonden, waaronder de zoon van verdachte en een vriend van de zoon. [aangever 1] heeft verklaard dat hij de zoon van verdachte tot bedaren wilde brengen door op hem te gaan liggen. Anderen hebben verklaard dat het niet de zoon was die op de grond lag, maar zijn vriend.
In elk geval staat vast dat [aangever 1] op een jongen lag en dat verdachte er toen bijgehaald is.
Uit de verklaringen van [aangever 1] en zijn vriendin [aangever 2] volgt dat verdachte vervolgens op [aangever 1] is gaan inslaan.
[aangever 1] heeft de jongen die op de grond lag losgelaten. [aangever 1] heeft verklaard dat hij direct daarna, toen hij op de grond lag, door verdachte, de zoon van verdachte en de vriend van de zoon werd geschopt.
Verdachte stond daarbij aan de voorkant van [aangever 1] en trapte en sloeg hem meermalen tegen het hoofd en het lichaam terwijl [aangever 1] in een foetushouding op de grond lag. Nadat het geweld stopte, is [aangever 1] opgestaan. Hierna schopte verdachte hem nog een keer waardoor [aangever 1] in de bosjes viel. Daarna schopte en sloeg verdachte [aangever 1] nogmaals. [aangever 1] heeft aanzienlijk letsel opgelopen, onder meer aan zijn neus.
Door te handelen zoals hierboven is weergegeven, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [aangever 1] als gevolg van het door verdachte toegebrachte geweld, en dan met name het slaan en schoppen tegen het hoofd van [aangever 1] , terwijl deze op de grond lag, zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden. De gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Strafbare poging
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [aangever 1] meerdere malen heeft geslagen en geschopt tegen zijn hoofd, gezicht en lichaam. Het meermalen schoppen en slaan tegen het hoofd en gezicht van [aangever 1] past ook bij het letsel dat [aangever 1] heeft opgelopen aan zijn gezicht. Door meermalen te slaan en met geschoeide voet tegen het hoofd en bovenlichaam van [aangever 1] , een kwetsbaar deel van het lichaam, te schoppen is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig. Van een strafbare poging om [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen is dan ook sprake.
Medeplegen
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachten. De rechtbank komt tot een andere conclusie en zij overweegt hiertoe het volgende. Zowel verdachte als de medeverdachten hebben gezamenlijk met elkaar [aangever 1] mishandeld. Nadat verdachte zijn zoon, ook medeverdachte, heeft ontzet, zijn zij gezamenlijk met de andere medeverdachten doorgegaan met het plegen van geweld tegen [aangever 1] . Hierbij hebben zij alle drie een wezenlijke bijdrage geleverd en zijn zij gezamenlijk opgetrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het bestanddeel van het medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 2:
Aangeefster [aangever 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Op het moment dat [aangever 1] werd mishandeld door verdachte en de medeverdachten heeft [aangever 2] geprobeerd het geweld te stoppen. [aangever 2] heeft verklaard dat zij verdachte met een vlakke hand een klap op zijn hoofd heeft gegeven om hem te stoppen. Verdachte gooide haar toen op de grond en gaf haar een trap tegen haar rug of haar schouders.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank constateert dat het dossier geen ander bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat verdachte aangeefster [aangever 2] heeft mishandeld en dus niet is voldaan aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
primair
op 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
[aangever 1] meermalen met kracht met geschoeide voet tegen diens hoofd en
gezicht en lichaam heeft geschopt en meermalen met gebalde
vuisten tegen diens gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte werd geconfronteerd met een volwassen man die geweld gebruikte tegen minderjarigen. In zijn ogen was er op dat moment sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van die minderjarigen. Een minderjarige werd in een nekklem gehouden door [aangever 1] .
Verdachte voert aan dat hij niet anders heeft gedaan dan [aangever 1] van de minderjarige aftrekken en hem daarna te duwen.
Tevens is er een beroep gedaan op noodweer. De verdediging zich op het standpunt dat verdachte heeft gehandeld uit geboden en noodzakelijke verdediging door met [aangever 1] te worstelen. Deze handeling is proportioneel uitgevoerd en hij kon in zijn ogen niet anders handelen dan hij heeft gedaan. Hij heeft [aangever 1] niet geschopt of geslagen. Nadat hij geconfronteerd werd met het verhaal van zijn zoon werd hij zo geëmotioneerd dat er bij hem sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door [aangever 1] . Hij heeft zijn zoon en de vriend van zijn zoon moeten beschermen. Indien de rechtbank oordeelt dat verdachte doorgeschoten zou zijn in zijn verdediging is naar de mening van de verdediging sprake van extensief noodweerexces. Indien dat niet aan de orde is dan is de verdediging van mening dat er sprake is van tardief noodweerexces in die zin dat verdachte reflexmatig heeft gereageerd kort na afloop van de aanranding.
Ook kan nog worden uitgegaan van de omstandigheid dat verdachte de situatie verkeerd heeft ingeschat en dat er sprake is geweest van putatief noodweer en de daaraan verbindende excesvariant. Als verdachte de situatie bij aankomst verkeerd heeft ingeschat en hij als vader heeft gemeend te moeten verdedigen terwijl die noodzaak er niet was of anders van hem verwacht mocht worden door een verkeerde beoordeling stelt de verdediging zich op het standpunt dat hij in deze zaak verontschuldigbaar heeft gedwaald. Het was een hectische en emotionele situatie.
De verdediging is van mening dat verdachte, bij een bewezenverklaring, op grond van het voorgaande ten aanzien van feit 1 zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie in de varianten die door de verdediging zijn bepleit niet aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte vindt geen steun in de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie is van mening dat de rechtbank dit beroep van de verdediging kan passeren.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte betwist bij herhaling dat hij [aangever 1] heeft geslagen en geschopt. Niet duidelijk is dan ook voor welke handelingen hij een beroep doet op noodweer. Immers, het door [aangever 1] opgelopen letsel is niet ontstaan doordat hij van de jongen op de grond is getrokken. En ook niet door duwen.
Voor zover de rechtbank moet begrijpen dat verdachte een beroep doet op noodweer voor het geval het schoppen tegen het hoofd en lichaam van [aangever 1] door verdachte in rechte komt vast te staan, het volgende.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Nadat een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen [aangever 1] enerzijds en de zoon van verdachte en diens vriend anderzijds, heeft [aangever 1] een van de jongens vastgehouden door op hem te gaan liggen. Verdachte is erbij gehaald en riep meteen: ‘Blijf van mijn zoon af’. Om zijn zoon te ontzetten, heeft hij [aangever 1] van de jongen afgetrokken. [aangever 1] heeft de jongen ook losgelaten.
Op dat moment was er geen sprake van een aanval of een dreiging daartoe van de zijde van [aangever 1] . Toch is verdachte op [aangever 1] gaan inslaan en schoppen. Ook tegen het hoofd, terwijl [aangever 1] op de grond lag.
Toen [aangever 1] de kans zag om op te staan, heeft verdachte hem nogmaals geslagen en is [aangever 1] gevallen. Hierna heeft verdachte [aangever 1] nog een keer geschopt en geslagen.
[aangever 1] was van zijn fiets gestapt om enkele jongens aan te spreken op hun gedrag. Twee jongens, waaronder de zoon van verdachte, hadden een voorwerp in hun handen. De zoon van verdachte heeft met dat voorwerp tegen het hoofd van [aangever 1] geslagen. [aangever 1] heeft verklaard dat hij op een van de jongens is gaan liggen om hem tot bedaren te brengen.
Toen verdachte erbij gehaald is en ter plaatse kwam, zag hij [aangever 1] op de grond liggen, op een van de twee jongens. Verdachte heeft verklaard dat het zijn zoon was.
Dat verdachte heeft gehandeld door [aangever 1] van de jongen af te trekken en hem weg te duwen, zoals verdachte ook heeft verklaard, is een proportionele handeling om de jongen te verdedigen.
Echter, de daarop volgende handelingen van verdachte kunnen niet aangemerkt worden als verdedigingshandelingen nu [aangever 1] op geen enkele wijze is gebleken dat [aangever 1] een aanvallende houding aannam. Verdachte is degene die direct is gaan inslaan op [aangever 1] , zonder zich verder te vergewissen van de situatie. Hij heeft daarbij zo buitensporig veel geweld gebruikt dat dit niet kan worden gezien als een noodzakelijke verdediging.
Het gaat hier om de vraag of het slaan en schoppen door verdachte, nadat de jongen op de grond was losgelaten door [aangever 1] , gerechtvaardigd was. De rechtbank ziet geen rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen nu geen sprake was van een noodweersituatie.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces in de verschillende varianten niet kan slagen.
Putatief noodweer
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer dient sprake te zijn van een situatie waarin de verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Ook dit beroep van de verdediging kan niet slagen.
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden zoals deze door Reclassering Nederland zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij een bewezenverklaring aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dient te worden opgelegd al dan niet gecombineerd met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [aangever 1] , meermalen te slaan en met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam te schoppen. Verdachte is ‘helemaal los gegaan’. Het spreekt voor zich dat dit een buitengewoon gewelddadige actie is geweest van verdachte. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangever 1] . De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Dat [aangever 1] geen zwaarder lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Door zoveel geweld toe te passen op onder meer het hoofd van [aangever 1] had dit anders kunnen aflopen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever 1] en ook die van [aangever 2] blijkt dat dit feit veel impact heeft (gehad) op hun leven en zij daarvan nog dagelijks de psychische gevolgen van ondervinden. Het behoeft geen betoog dat dit soort feiten ook in de maatschappij voor gevoelens van onveiligheid zorgt. Bij dit alles heeft verdachte geen moment stilgestaan. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het adviesrapport van de reclassering van 1 oktober 2024. De reclassering adviseert bij een veroordeling een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • de meldplicht bij de reclassering;
  • gedragsinterventie agressiebeheersing;
  • ambulante behandeling;
  • meewerken aan middelencontrole.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in deze zaak passend en geboden is. Zij zal dan ook de officier van justitie hierin volgen en aan verdachte een gevangenisstraf op leggen van veertien weken met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 11.217,00 voor feit 1, waarvan € 7.717,00 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade met bepaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Als gevolg van de mishandeling heeft [aangever 1] fysiek letsel opgenomen. Hij liep een hersenschudding op gecombineerd met een snijwond op zijn achterhoofd, een fractuur van het neusbeen en een kneuzing van zijn linkerhand. Als gevolg van de neusfractuur is er sprake van een zichtbare scheefstand van de neus van [aangever 1] . Hoewel er geen strikt medische indicatie is voor een operatie, ervaart [aangever 1] psychische hinder van deze zichtbare herinnering aan het feit. Een cosmetische neuscorrectie wordt echter niet vergoed door de zorgverzekeraar. Verder is door [aangever 1] een kostenpost opgeworpen voor huishoudelijke hulp voor de eerste twee weken na het feit. Tot slot is er een deel vergoeding gevorderd in verband immateriële schade. [aangever 1] heeft als gevolg van het feit psychische nadelige gevolgen ondervonden.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de schade die [aangever 1] heeft opgelopen aan zijn neus een rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat er sprake is van een infractie van de neus. Dit deel van de materiële schade is naar de mening van de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de opgevoerde kosten van huishoudelijke hulp stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat dit bedrag gematigd dient te worden naar gelang het aantal mensen dat destijds in de woning van [aangever 1] woonden.
De immateriële schade dient naar de mening van de officier van justitie gematigd te worden naar € 2.500,00 en dient in gelijke delen te worden verdeeld met de medeverdachte, de zoon van verdachte. De officier van justitie verzoekt dan ook de hoofdelijkheid ten aanzien van de immateriële schade te bepalen alsmede de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering nu deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De vordering is naar de mening van de verdediging op relevante onderdelen onvoldoende onderbouwd.
Er dient verder ook onderzocht te worden welke mate van ‘eigen schuld’ aan de orde is. Bovendien ontbreekt de juiste medische documentatie voor het aangevoerde letsel. Het is de vraag of een eerder letsel aan de neus invloed heeft gehad op de gevolgen van het letsel aan de neus. Ook is de noodzaak van de neuscorrectie niet gebleken. Ten aanzien van de post van de huishoudelijke hulp heeft de verdediging aangevoerd dat niet duidelijk is of [aangever 1] op dat moment zelfstandig, samenwonend of thuiswonend was. Tot slot is de post van immateriële schade volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd.
Meer subsidiair wordt verzocht de hoogte van het toe te wijzen bedrag te matigen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [aangever 1] in deze zaak geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De verdediging overweegt dat door [aangever 1] ten aanzien van de materiële schade een tweetal schadeposten zijn opgevoerd, de kosten van een operatieve neuscorrectie en de kosten in verband met huishoudelijke hulp gedurende de eerste twee weken na het feit.
Ten aanzien van de opgevoerde kostenpost van de neuscorrectie overweegt de rechtbank dat uit de medische stukken, die als bijlagen zijn toegevoegd aan de vordering, blijkt dat [aangever 1] als gevolg van het handelen door verdachte op 1 januari 2024 letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen waaronder een hersenschudding en letsel aan zijn neus. Uit de medische stukken blijkt dat [aangever 1] sindsdien klachten heeft aan zijn neus in verband met een gestoorde neuspassage. Er is sprake van de benige piramide rechts (traumatische hump) en deviatie van de tip naar rechts en links een infractie van het middengedeelte. [aangever 1] heeft een scheefstand aan zijn neus overgehouden door het feit die hij wil laten herstellen door een operatieve neuscorrectie. De kosten van deze operatie worden echter niet vergoed door de zorgverzekering. De rechtbank is van oordeel dat deze opgevoerde kosten in een voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen sprake is van een mate eigen schuld met betrekking tot het letsel dat [aangever 1] heeft opgelopen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de kosten van de opgevoerde kosten van de huishoudelijke hulp. Tijdens de behandeling ter terechtzitting bleek de benadeelde partij thuiswonend te zijn bij zijn ouders en onbekend is wat zijn aandeel in dit huishouden was en in hoeverre hij hierin rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het feit.
Met betrekking tot de opgevoerde immateriële schade overweegt de rechtbank dat [aangever 1] slachtoffer is geworden van geweld dat is gepleegd door verdachte en door onder meer de zoon van verdachte. Verdachte en zijn zoon worden veroordeeld wegens het plegen van andere geweldsgedragingen jegens [aangever 1] en de rechtbank zal dan ook de post van de immateriële schade apart van elkaar beoordelen en niet hoofdelijk opleggen.
Verdachte heeft door zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangever 1] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever 1] blijkt ook dat hij nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het feit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [aangever 1] immateriële schade heeft opgelopen. Zij acht wel een matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats. Dit betekent dat de rechtbank het bedrag van immateriële schade van € 1.250,00 zal toewijzen. De rechtbank zal [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van immateriële schade.
Het voorgaande betekent dat de door [aangever 1] gevorderde schadevergoeding door de rechtbank wordt toegewezen tot een bedrag van € 8.720,00 waarvan € 7.470,00 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
7.2
De benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 3.847,71, waarvan
€ 847,71 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade met bepaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering, reiskosten en de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. De immateriële schade is voor [aangever 2] groot. Zij ondervindt nog dagelijks de gevolgen van de feiten en zij is doorverwezen voor een behandeltraject met EMDR-behandelingen.
Indien en voor zover verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde dan stelt [aangever 2] zich op het standpunt dat haar vordering moet worden gezien als shockschade. Zij heeft gezien hoe haar toenmalige vriend [aangever 1] slachtoffer werd van het geweld door verdachte en zij vreesde voor zijn leven.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [aangever 2] niet-ontvankelijk is in haar vordering nu hij gerekwireerd heeft verdachte vrij te spreken. In hoeverre er sprake is van een toewijsbare vordering op grond dat er sprake is van shockschade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat [aangever 2] niet-ontvankelijk is in haar vordering nu verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2. Ten aanzien van de gestelde shockschade is de verdediging van mening dat dit strafproces niet de plaats is om de omvang daarvan vast te stellen. Ook de vraag wat de geweldshandeling voorafgaand aan feit 1 voor invloed heeft gehad op deze schade kan in dit strafproces niet worden beantwoord. Dit zou een onevenredige belasting van dit strafproces opleveren. De benadeelde partij [aangever 2] dient dan ook ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2 waardoor de gevorderde schade geen gevolg daarvan kan zijn.
Ten aanzien van de gestelde shockshade overweegt de rechtbank als volgt.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij en uit de daarbij overgelegde stukken kan niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid op grond van een rapportage van een bevoegde en bekwame deskundige. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, in dit geval de schokschade, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Het beslag

Het dossier bevat een beslaglijst. Op deze beslaglijst staat een horloge van het merk Breitling. Ter terechtzitting is gebleken dat er een zekerheidsstelling is en dat er beslag is gelegd op een bankrekening van verdachte. De rechtbank zal zich dan ook onthouden om een beslissing te nemen over het beslag in deze zaak.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1,
primair, poging tot: medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van veertien weken, waarvan vier voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk op 24 oktober 2024 te 12.00 uur zal melden bij Novadic Kentron op het adres Jan Wierhof 14, 5017 JD in Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die is gericht op agressiebeheersing, door een instelling te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van verslavingszorg Novadic Kentron op de tijden en plaatsen als door of namens Novadic Kentron aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychosociaal functioneren en eventueel, indien nodig, voor zijn middelengebruik;
* dat verdachte gedurende de proeftijd mee zal werken aan ademonderzoek of urineonderzoek teneinde, indien de reclassering dit nodig acht het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- onthoudt zich van een te nemen beslissing ten aanzien van het beslag;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 8.720,00,waarvan
€ 7.470,00aan materiële schade en
€ 1.250,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1](feit 1), €
€ 8.720,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
78 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 2]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. I. de Graaf en mr. W. Toekoen, rechters, in tegenwoordigheid van S. Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2024.
Mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1. hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die
[aangever 1] (meermalen) met kracht met geschoeide voet tegen diens hoofd en/of
gezicht en/of lichaam heeft geschopt/getrapt en/of met (meermalen) met gebalde
vuisten tegen diens gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1. ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] meermalen (met kracht) met geschoeide voet tegen diens hoofd en/of gezicht en/of lichaam te schoppen en/of te trappen en/of meermalen met gebalde vuisten tegen diens gezicht/en of hoofd en/of lichaam te slaan ;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk
[aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] op de grond te gooien en/of haar
vervolgens tegen haar rug en/of schouders te trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )