4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door [aangever 1] op 1 januari 2024 met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te slaan.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk (het volle opzet) had om [aangever 1] om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er voorafgaand aan de confrontatie tussen verdachte en [aangever 1] een geweldsincident op straat heeft plaatsgevonden tussen [aangever 1] en enkele jongeren die daar op straat stonden, waaronder de zoon van verdachte en een vriend van de zoon. [aangever 1] heeft verklaard dat hij de zoon van verdachte tot bedaren wilde brengen door op hem te gaan liggen. Anderen hebben verklaard dat het niet de zoon was die op de grond lag, maar zijn vriend.
In elk geval staat vast dat [aangever 1] op een jongen lag en dat verdachte er toen bijgehaald is.
Uit de verklaringen van [aangever 1] en zijn vriendin [aangever 2] volgt dat verdachte vervolgens op [aangever 1] is gaan inslaan.
[aangever 1] heeft de jongen die op de grond lag losgelaten. [aangever 1] heeft verklaard dat hij direct daarna, toen hij op de grond lag, door verdachte, de zoon van verdachte en de vriend van de zoon werd geschopt.
Verdachte stond daarbij aan de voorkant van [aangever 1] en trapte en sloeg hem meermalen tegen het hoofd en het lichaam terwijl [aangever 1] in een foetushouding op de grond lag. Nadat het geweld stopte, is [aangever 1] opgestaan. Hierna schopte verdachte hem nog een keer waardoor [aangever 1] in de bosjes viel. Daarna schopte en sloeg verdachte [aangever 1] nogmaals. [aangever 1] heeft aanzienlijk letsel opgelopen, onder meer aan zijn neus.
Door te handelen zoals hierboven is weergegeven, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [aangever 1] als gevolg van het door verdachte toegebrachte geweld, en dan met name het slaan en schoppen tegen het hoofd van [aangever 1] , terwijl deze op de grond lag, zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden. De gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Strafbare poging
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [aangever 1] meerdere malen heeft geslagen en geschopt tegen zijn hoofd, gezicht en lichaam. Het meermalen schoppen en slaan tegen het hoofd en gezicht van [aangever 1] past ook bij het letsel dat [aangever 1] heeft opgelopen aan zijn gezicht. Door meermalen te slaan en met geschoeide voet tegen het hoofd en bovenlichaam van [aangever 1] , een kwetsbaar deel van het lichaam, te schoppen is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig. Van een strafbare poging om [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen is dan ook sprake.
Medeplegen
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachten. De rechtbank komt tot een andere conclusie en zij overweegt hiertoe het volgende. Zowel verdachte als de medeverdachten hebben gezamenlijk met elkaar [aangever 1] mishandeld. Nadat verdachte zijn zoon, ook medeverdachte, heeft ontzet, zijn zij gezamenlijk met de andere medeverdachten doorgegaan met het plegen van geweld tegen [aangever 1] . Hierbij hebben zij alle drie een wezenlijke bijdrage geleverd en zijn zij gezamenlijk opgetrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het bestanddeel van het medeplegen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 2:
Aangeefster [aangever 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Op het moment dat [aangever 1] werd mishandeld door verdachte en de medeverdachten heeft [aangever 2] geprobeerd het geweld te stoppen. [aangever 2] heeft verklaard dat zij verdachte met een vlakke hand een klap op zijn hoofd heeft gegeven om hem te stoppen. Verdachte gooide haar toen op de grond en gaf haar een trap tegen haar rug of haar schouders.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank constateert dat het dossier geen ander bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat verdachte aangeefster [aangever 2] heeft mishandeld en dus niet is voldaan aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.