ECLI:NL:RBZWB:2024:7146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
02-009805-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige verdachte met koevoet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2024, staat een minderjarige verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2024, waarbij de verdachte met een koevoet op het hoofd van het slachtoffer, [aangever], sloeg. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 8 oktober 2024, met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, terwijl de verdediging van mening is dat er geen opzet was op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een zwaar voorwerp, de koevoet, heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wel degelijk opzet had, al dan niet voorwaardelijk, op het intreden van de dood. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het medeplegen van de poging tot doodslag en van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank legt een jeugddetentie van 38 dagen op, waarvan 30 voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Tevens wordt de benadeelde partij, [aangever], gedeeltelijk in het gelijk gesteld met een schadevergoeding van € 1.250,00 voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-009805-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 januari 2024 heeft geprobeerd om [aangever] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij [aangever] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door [aangever] met een koevoet op zijn hoofd te slaan. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [getuige] en de eigen verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Verdachte heeft geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op de dood van [aangever] en niet staat vast hoe hard verdachte heeft geslagen met de koevoet op het hoofd van [aangever] . De verdediging verwijst daarbij naar een artikel van dr. [naam] ; ‘Feiten van algemene bekendheid betreffende geweldshandelingen tegen het hoofd’, NTS 2022/06. Verder kan niet worden vastgesteld met welke kracht [aangever] is geschopt en geslagen. Bovendien is er geen sprake van medeplegen van dit feit. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primaire ten laste gelegde feit poging tot doodslag. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door [aangever] op 1 januari 2024 met een koevoet op zijn hoofd te slaan.
Opzet
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het intreden van de dood.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk (het volle opzet) had om [aangever] om het leven te brengen.
Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [aangever] heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [aangever] op het hoofd heeft geslagen met een koevoet. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er door het met een koevoet, een zwaar, massief en hard stalen voorwerp met een lengte van circa één meter, te slaan tegen het hoofd een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans op de dood van [aangever] . Het hoofd is een kwetsbare plek, er kan door het slaan met een hard stalen voorwerp zoals een koevoet ernstig hersenletsel ontstaan dat de dood tot gevolg kan hebben. Zowel verdachte als [getuige] hebben verklaard dat verdachte [aangever] heeft geslagen met een koevoet op het hoofd. Gelet op deze verklaringen alsmede de massa van een koevoet leidt de rechtbank af dat verdachte met enige kracht heeft geslagen. Een koevoet is immers een zwaar voorwerp waarmee met een bepaalde snelheid tegen het hoofd is geslagen, waardoor er met kracht is geslagen. De impact van de klap met de koevoet op het hoofd van [aangever] had heel ernstig en zelfs fataal kunnen zijn. Dat sprake is van geringer letsel is niet toe te schrijven aan het gedrag van verdachte.
Door te handelen zoals hierboven is weergegeven, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door de raadsvrouw is bepleit, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] als gevolg van het door verdachte gebruikte geweld, het slaan met de koevoet op het hoofd, zou komen te overlijden. De gedragingen van verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken van het schoppen van [aangever] . Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij aangever tweemaal heeft geschopt, maar deze geweldshandelingen kunnen niet bezien worden in samenhang met feit 1, zoals dat aan verdachte ten laste is gelegd.
Ook is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van medeplegen van de poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] met een koevoet tegen diens
hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 60 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen met aftrek waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij een strafoplegging een werkstraf al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
In de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2024 fietste [aangever] met zijn vriendin naar huis. Zij hebben verklaard dat zij onderweg gehinderd werden door meerdere jongeren op straat. Verdachte gaf te kennen dat hij hiervan niet gediend was. Vervolgens is er het een en ander geroepen waarop [aangever] van zijn fiets is gestapt om de jongens aan te spreken op hun gedrag. Verdachte heeft in deze confrontatie [aangever] met de koevoet op zijn hoofd geslagen. [aangever] heeft als gevolg hiervan een flinke hoofdwond opgelopen. Door met de koevoet op het hoofd te slaan heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door zo te handelen heeft verdachte in geen enkel opzicht stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor [aangever] . Dat het letsel van [aangever] , gelet op de geweldshandeling, relatief gezien beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Het handelen van verdachte heeft niet alleen grote impact gehad op [aangever] , maar ook op andere personen die getuige zijn geweest. In het bijzonder op zijn vriendin. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkele rekening gehouden met de gevolgen hiervan. Het behoeft geen betoog dat de situatie voor [aangever] en zijn vriendin zeer bedreigend is geweest en dat hij achteraf beseft dat dit voor hem ook heel anders had kunnen aflopen. Bovendien weegt de rechtbank ook mee dat dit soort feiten voor grote gevoelens van onveiligheid zorgen in de maatschappij. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 1 oktober 2024 en neemt de conclusies van dit rapport over. De Raad heeft aangegeven dat het door verdachte gebruikte geweld ernstig is en dat verdachte anders had moeten handelen. Wel is het positief dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en meegewerkt heeft aan het toezicht van de jeugdreclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De Raad heeft geen grote zorgen over verdachte geconstateerd, behalve dat de vader van verdachte ook betrokken is geweest in de confrontatie met [aangever] . De ernst van het delict staat in schril contrast tot de geringe zorgen die in de ontwikkeling van verdachte worden gezien. Een voorwaardelijke jeugddetentie past naar de mening van de Raad bij de ernst van het delict. Een werkstraf als aanvullende straf laat verdachte oorzaak en gevolgen ervaren en dient ertoe bij te dragen dat verdachte in de toekomst in soortgelijke situaties tot andere keuzes weet te komen. Aangezien er verder slechts geringe zorgen worden waargenomen ziet de Raad geen noodzaak voor een continuering van het toezicht van de jeugdreclassering of oplegging van andere bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een hogere straf in deze zaak passend en geboden is dan door de officier van justitie is gevorderd. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, en een jeugddetentie van 38 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Hierbij zal worden volstaan met het opleggen van de algemene voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 11.217,00 voor feit 1, waarvan € 7.717,00 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade met bepaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Als gevolg van de mishandeling heeft [aangever] fysiek letsel opgenomen. Hij liep een hersenschudding op gecombineerd met een snijwond op zijn achterhoofd, een fractuur van het neusbeen en een kneuzing van zijn linkerhand. Als gevolg van de neusfractuur is er sprake van een zichtbare scheefstand van de neus van [aangever] . Hoewel er geen strikt medische indicatie is voor een operatie, ervaart [aangever] psychische hinder van deze zichtbare herinnering aan het feit. Een cosmetische neuscorrectie wordt echter niet vergoed door de zorgverzekeraar. Verder is door de benadeelde partij een kostenpost opgeworpen voor huishoudelijke hulp voor de eerste twee weken na het feit. Tot slot is er een vergoeding gevorderd in verband immateriële schade. [aangever] heeft als gevolg van het feit psychische nadelige gevolgen ondervonden.
De officier van justitie is van mening dat verdachte niet verantwoordelijk is voor het letsel aan de neus van [aangever] . [aangever] dient ten aanzien van de kosten van de neuscorrectie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. De officier van justitie acht de kosten van de huishoudelijke hulp toewijsbaar alsook een deel van de immateriële schade. Het bedrag voor de immateriële schade dient wel te worden gematigd tot € 2.500,00. Dit bedrag dient hoofdelijk te worden opgelegd met daarbij de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er een mate van eigen schuld moet worden meegenomen in de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast is het de vraag welke schade aan het handelen door verdachte kan worden toegerekend. Voor de gevorderde kosten van de neuscorrectie ontbreekt een rechtstreeks verband met het ten laste gelegde. Ook ten aanzien van de gevorderde kosten van huishoudelijke hulp zijn de nodige vragen. Omdat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De rechtbank heeft hierboven overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [aangever] en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de neus van [aangever] en de in dat verband opgevoerde kosten van een neuscorrectie van [aangever] onvoldoende verband houden met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in de kosten van de huishoudelijke hulp. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is onvoldoende gemotiveerd wat het aandeel van [aangever] in het huishouden was waarvan hij ten tijde van het feit deel uitmaakte en in hoeverre hij hierin schade heeft geleden als gevolg van het feit.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat [aangever] slachtoffer is geworden van geweld dat is gepleegd door verdachte. Ook is [aangever] slachtoffer geworden van geweld gepleegd door de vader van verdachte. Verdachte en zijn vader worden veroordeeld wegens het plegen van andere geweldsgedragingen jegens [aangever] en de rechtbank zal om die reden de post van de immateriële schade apart van elkaar beoordelen en niet hoofdelijk opleggen.
Verdachte heeft door zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangever] . Ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [aangever] blijkt dat hij nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het feit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [aangever] immateriële schade heeft opgelopen. Zij acht wel een matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats. Dit betekent dat de rechtbank het bedrag van immateriële schade van € 1.250,00 zal toewijzen. De rechtbank zal [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van de immateriële schade.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente bepalen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.Het beslag

Het dossier bevat een beslaglijst. Op deze beslaglijst staan verschillende goederen. Ter terechtzitting is gebleken dat deze goederen reeds teruggegeven zijn. De rechtbank zal zich dan ook onthouden om een beslissing te nemen over het beslag in deze zaak.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 38 dagen, waarvan 30 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
Beslag
- onthoudt zich van een te nemen beslissing ten aanzien van het beslag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever]van
€ 1.250,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever],
1.250,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Graaf, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. W. Toekoen, rechters, in tegenwoordigheid van S. Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2024.
Mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [aangever]
opzettelijk van het leven te beroven, dan wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, die [aangever] (met kracht) met een koevoet/ijzeren staaf tegen diens
hoofd heeft geslagen en/of (meermalen) met geschoeide voet tegen diens hoofd
en/of lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] , gemeente Waalwijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[aangever] heeft mishandeld door die [aangever] (met kracht) met een
koevoet/ijzeren staaf tegen diens hoofd te slaan en/of (meermalen) met geschoeide
voet tegen diens hoofd en/of lichaam te schoppen en/of te trappen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)