ECLI:NL:RBZWB:2024:7145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
24/1560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, die op 9 januari 2024 hun verzoek om planschadevergoeding heeft afgewezen. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een gewijzigd planologisch regime voor hun perceel. De rechtbank heeft op 22 oktober 2024 het beroep behandeld en geoordeeld dat het college de afwijzing op goede gronden heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in 2005 hun woning hebben gekocht, die destijds in een woongebied viel. Door latere bestemmingsplanwijzigingen is de bestemming van hun perceel veranderd, wat aanleiding gaf tot het verzoek om planschadevergoeding. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de besluiten van het college beoordeeld en geconcludeerd dat het college de juiste bestemmingsplannen heeft vergeleken en het schadebedrag correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het college terecht heeft geoordeeld dat het normaal maatschappelijk risico hoger is dan het vastgestelde schadebedrag, waardoor er geen recht op vergoeding bestaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 9 januari 2024 (bestreden besluit) over de afwijzing van hun verzoek om planschadevergoeding als gevolg van een veranderd planologisch regime voor het perceel [adres 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers kopen in 2005 hun woning aan de [adres 2] in [plaats] (hierna: de woning). Het betreft een hoekhuis tegenover de nieuwe woningen. De woning en het perceel liggen op dat moment in bestemmingsplan [naam 3] , met bestemming ‘woongebied’.
2.1.
Op 20 juni 2013 stelt de gemeenteraad voor het betreffende gebied het bestemmingsplan [naam 4] vast. Op 9 juli 2014 wordt dit bestemmingsplan onherroepelijk. Hierin krijgt het perceel de bestemming ‘Bedrijf’.
2.2.
Op 28 november 2019 stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘ [naam 4] , [adres 1] ’ vast. Dit plan wordt op 25 januari 2020 onherroepelijk. Hierin wordt de bedrijfsbestemming vervangen door de bestemming ‘Wonen’. Op het perceel mogen zes woningen worden gebouwd.
2.3.
Op 28 september 2022 dienen eisers een verzoek om tegemoetkoming in de planschade in. Op 16 mei 2023 wordt dit verzoek afgewezen (primair besluit). Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat volgens het college het getaxeerde schadebedrag lager is dan het normaal maatschappelijk risico.
2.4.
Eisers hebben daar tijdig beroep tegen ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek om planschadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank gaat daarbij uit van de rechtmatigheid van de onherroepelijke besluiten waarvan eisers menen schade te hebben ondervonden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die de grondslag vormt voor het verzoek om planschadevergoeding is daarmee vervallen. Op grond van het overgangsrecht blijft het oude recht van toepassing tot het besluit op dit verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. [1] De rechtbank moet dus nog toetsen aan de Wro.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader planschade
6. Voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade moet worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en daardoor schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Daarbij is dus niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
Heeft het college de juiste bestemmingsplannen met elkaar vergeleken?
7. Eisers stellen dat het college ten onrechte het oude bestemmingsplan [naam 3] met het nieuwe plan [naam 4] , [adres 1] met elkaar vergelijken. Volgens eisers had het college het voorgaande plan [naam 4] en het nieuwe plan [naam 4] , [adres 1] met elkaar moeten vergelijken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft het voorgaande plan [naam 4] en het nieuwe plan [naam 4] , [adres 1] met elkaar vergeleken en komt op een planschadebedrag uit van € 15.000,-. Het oude plan [naam 3] is betrokken bij het aspect voorzienbaarheid. Daar komt de rechtbank hieronder op terug.
Voorzienbaarheid
8. Eisers stellen dat het college ten onrechte het oude bestemmingsplan [naam 3] en de daarin opgenomen flexibiliteitsbepalingen heeft betrokken in de beoordeling van de voorzienbaarheid.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak wordt een koper geacht de planologische mogelijkheden ten tijde van zijn aankoop te verdisconteren in de koopprijs. [2] In dit geval is er tussentijds een voor eisers gunstiger planologisch regime geweest, in de vorm van het bestemmingsplan [naam 4] . Dat heeft [adviesbureau] expliciet gemaakt door niet alleen een planschadevergelijking te maken tussen het nieuwe bestemmingsplan [naam 4] , [adres 1] en het voorgaande bestemmingsplan [naam 4] , maar ook tussen het nieuwe bestemmingsplan [naam 4] , [adres 1] en het bestemmingsplan [naam 3] dat gold ten tijde van de aankoop van de woning.
8.2.
De rechtbank overweegt dat er geen grond is voor het oordeel dat het nadeel dat ontstaat uit het wegvallen van een tijdelijk voordeel, redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van planschadeverzoekers moet blijven. [3] Als het college voor dat nadeel een vergoeding zou toekennen, zouden eisers een vergoeding ontvangen voor schade die zij, in het geval zij de ten tijde van de aankoop van de woning bestaande planologische mogelijkheden in de koopprijs van de woning hadden verdisconteerd, niet hebben geleden. Of voor schade die, in het geval eisers die mogelijkheden niet in de koopprijs hadden verdisconteerd, voorzienbaar was en voor hun rekening moet worden gelaten. Het college heeft dus terecht het bestemmingsplan [naam 3] betrokken bij de beoordeling van de voorzienbaarheid.
8.3.
De gronden waarop de nieuwe woningen zijn gerealiseerd hadden in bestemmingsplan [naam 3] de bestemming ‘Woongebied’. Daarnaast was op grond van een nadere aanduiding op dit specifieke adres detailhandel toegestaan. Op grond van een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid kon in het bestemmingsplan [naam 3] de woning gesloopt worden en elders in het bouwvlak, bijvoorbeeld aan de zijde van eisers, opnieuw gebouwd worden met een oppervlakte van maximaal 300 vierkante meter. Er moest dan een afstand tot de perceelsgrens van 4 meter in acht genomen worden. De bouwhoogte werd door de Bouwverordening bepaald op maximaal 15 meter.
8.4.
Het is het vaste rechtspraak dat flexibiliteitsbepalingen bijdragen aan de voorzienbaarheid. Uit de rechtspraak die eisers aanhalen, valt niet af te leiden dat flexibiliteitsbepalingen niet meegewogen mogen worden bij de beoordeling van de voorzienbaarheid. De einduitspraak [4] bevat zelfs uitdrukkelijk het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen voorzienbaarheid kan worden aangenomen op basis van een niet gebruikte binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid. Eisers hadden ten tijde van de aankoop van hun woning met de flexibiliteitsbepalingen rekening kunnen houden en dit moeten verdisconteren in de koopprijs. Dat is slechts anders als het gebruik hiervan aan zoveel voorwaarden is verbonden, dat dit praktisch onmogelijk is. Daar is hier geen sprake van. Het college mocht de flexibiliteitsbepalingen van bestemmingsplan [naam 3] dus betrekken bij de beoordeling van de voorzienbaarheid.
8.5.
Het college heeft terecht het schadebedrag vastgesteld door uit te gaan van het schadebedrag dat resteert na aftrek van de schade die voorzienbaar was ten tijde van de aankoop. [5]
Had het college tot een hoger schadebedrag moeten komen?
9. Eisers stellen dat het college de schade te laag heeft ingeschat. Een schadebedrag van € 16.000,- is reëel. Het college moet met name meer waarde toekennen aan de factor privacyverlies, aldus eisers.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mag in beginsel afgaan op een deskundigenadvies zoals dat van [adviesbureau] . Een dergelijk advies wordt ingewonnen omdat het college zelf niet de specialistische kennis in huis heeft. Het college moet zich wel vergewissen dat het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. [adviesbureau] heeft in zijn definitieve advies gereageerd op de stelling van eisers dat de inkijk en het privacyverlies zwaarder moeten wegen. Eisers hebben niet aangegeven waarom die reactie onjuist of onzorgvuldig is. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, of niet concludent zou zijn. Het college mocht zich voor de hoogte van de planschade daarom baseren op het advies van [adviesbureau] , waarin het schadebedrag is vastgesteld op € 15.000,-.
Normaal maatschappelijk risico
10. Het college heeft het normaal maatschappelijk risico vastgesteld op € 18.400,-. Eisers hebben hier geen beroepsgronden tegen aangevoerd, zodat dit bedrag vast staat. Nu het normaal maatschappelijk risico hoger is dan het vastgestelde schadebedrag van € 15.000,- heeft het college terecht het verzoek om tegemoetkoming in de planschade afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren, omdat zij van oordeel is dat het college de planschade op een juiste manier heeft vastgesteld. Het college hoeft daarom geen tegemoetkoming in de planschade aan eisers te betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel griffier op 22 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;[. . .]
3.De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6.Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.
Invoeringsweg Omgevingswet
Artikel 4.19. (nadeelcompensatie artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening)
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend, of
b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd,
en het besluit van kracht wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit van kracht is geworden.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 4.19, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1375.
3.ABRvS, 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1375, r.o. 6.1.
4.ABRvS, 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2047, r.o. 6.
5.ABRvS, 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2109.