Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen een rechter die belast was met de behandeling van verschillende zaken. Het wrakingsverzoek was ingediend op 24 september 2024 en betrof de schijn van partijdigheid van de rechter, die volgens verzoeker onrechtmatig was benoemd tot rechter-plaatsvervanger. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat de rechter daadwerkelijk een gedraging heeft verricht die aanleiding geeft tot de vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om dit vermoeden te weerleggen. De verzoeker heeft enkel gesteld dat de benoeming van de rechter niet rechtmatig zou zijn, zonder concrete feiten die deze vrees onderbouwen.
Na beoordeling van de benoemingsprocedures en de relevante wetgeving, concludeert de wrakingskamer dat de rechter rechtsgeldig was benoemd en dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid. Daarom verklaart de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond, zonder dat een mondelinge behandeling nodig was. De behandeling van de aan de wraking gerelateerde zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden voor de indiening van het wrakingsverzoek.