ECLI:NL:RBZWB:2024:7121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
02-270862-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van amfetamine en vrijspraak van voorbereidingshandelingen in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van ongeveer 27 kilogram vloeistof die amfetamine bevatte en van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne of amfetamine. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat het bezit van de amfetamine wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 21 juni 2023 in zijn kelderbox drie flessen en een jerrycan met een vloeistof had, die een lage concentratie amfetamine bevatte. De verdachte had verklaard dat hij wist dat deze goederen in zijn kelderbox stonden, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de exacte inhoud en dat hij deze had voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en eerdere veroordelingen, en oordeelde dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-270862-23
vonnis van de meervoudige kamer van 23 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander aanwezig heeft gehad ongeveer 27 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
feit 2: samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor cocaïne- dan wel amfetamineproductie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 kan niet vastgesteld worden dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de flessen en de jerrycan. Er is dan ook geen vol opzet, en ook aan het aanwezig zijn van voorwaardelijk opzet kan getwijfeld worden.
Ten aanzien van feit 2 kan niet vastgesteld worden dat verdachte wist van de inhoud van de aangetroffen tonnen en evenmin kan worden vastgesteld dat hij de goederen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding dan wel bevordering van de productie van synthetische drugs.
Verdachte moet dan ook van deze feiten vrijgesproken worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 21 juni 2023 te [plaats] een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning en daarbij behorende kelderbox van verdachte. In de kelderbox werden aangetroffen drie flessen met een vloeibare stof en één jerrycan met een vloeibare stof. De vloeibare stof woog in totaal ongeveer 27 kilogram. Ook werden elf kartonnen tonnetjes met poeder met een gewicht van 25 kilogram per stuk aangetroffen. Uit forensisch onderzoek bleek dat de flessen en de jerrycan een lage concentratie amfetamine in een sterk alkalische vloeistof bevatten. Ook bleek dat de tonnetjes een wit poeder, te weten dexamisol en/of levamisol bevatten. In relatie tot drugs zijn (een mengsel van) deze stoffen een versnijdingsmiddel voor cocaïne.
In het algemeen geldt als uitgangspunt dat een bewoner weet welke goederen er in zijn woning en de daarbij behorende kelderbox aanwezig zijn en dat hij daar ook de beschikking over heeft. Ten aanzien van de flessen en de jerrycan zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat het in dit geval anders is. Over de flessen en de jerrycan heeft verdachte namelijk verklaard dat hij wist dat die in zijn kelderbox opgeslagen stonden. Zijn buurvrouw zou gevraagd hebben of die bij hem neergezet mochten worden en hij was akkoord gegaan. De buurvrouw zou hem daarbij aangegeven hebben dat zij misschien iets in huis had wat niet mocht. Gelet op de woorden van zijn buurvrouw had verdachte kunnen vermoeden dat de vloeistof een verboden middel zou bevatten. Door dit niet verder te onderzoeken door de buurvrouw nader te bevragen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een verboden middel in de flessen en de jerrycan zat. Dat hij niet wist welk verboden middel dit precies was, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij en zijn vriendin de enigen zijn die de sleutel van en daarmee de beschikkingsmacht over de kelderbox hadden. De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Dit blijkt onvoldoende uit het dossier.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte de tonnetjes met het poeder versnijdingsmiddel in zijn kelderbox voorhanden had en daar de beschikkingsmacht over had. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat hij wist of moest vermoeden dat het poeder bestemd was voor het vervaardigen van een middel op lijst I van de Opiumwet. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte het poeder voorhanden had ter voorbereiding dan wel bevordering van de productie van synthetische drugs. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 27 kilogram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij enige bewezenverklaring verzoekt de verdediging aan verdachte, gelet op zijn persoon en zijn persoonlijke omstandigheden, een maximale taakstraf en een lange geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een forse proeftijd op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft ongeveer 27 kilogram van een vloeistof bevattende amfetamine in zijn kelderbox voorhanden gehad. Het bezit van (hard)drugs, in dit geval amfetamine, is een ernstig feit. Het kan ernstige gevaren voor de gezondheid van gebruikers opleveren. De productie van harddrugs brengt ook nadelige gevolgen met zich voor het milieu, aangezien men zich niet legaal kan ontdoen van het chemische afval, waardoor het afval wordt gedumpt of weggespoeld in het riool. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
De persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij wel eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, maar dat dit al langer geleden is: circa 22 jaar. Dit zal om die reden niet door de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid worden meegenomen.
De rechtbank heeft ook meegewogen het rapport van de reclassering van 28 mei 2024. Het is positief dat verdachte uit [plaats] verhuisd is. Hij heeft COPD en suikerziekte. Verder heeft hij een bewindvoerder die zijn financiën regelt en heeft hij ondersteuning vanuit WMO voor praktische zaken. Er wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Er zijn geen contra-indicaties voor een gevangenisstraf, maar de reclassering merkt wel op dat bij een gevangenisstraf de kans bestaat dat verdachte zijn woning kwijt kan raken. Het hebben van een eigen woning is een beschermende factor. De gezondheid van verdachte zou een contra-indicatie kunnen zijn om een taakstraf op te leggen.
De straf
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is bij het voorhanden hebben van de hoeveelheid harddrugs die bij verdachte is aangetroffen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. De rechtbank weegt echter mee dat sprake was van een vloeistof met een lage concentratie amfetamine. Wanneer de pure amfetamine uit de vloeistof gedestilleerd zou worden, dan zou dit een gewicht opleveren dat een fractie is van de 27 kilogram die bij verdachte is aangetroffen. De rechtbank kan op grond van het dossier niet bepalen hoeveel kilogram aan amfetamine exact zou overblijven, maar het biedt wel aanleiding om fors van de eis van de officier van justitie af te wijken in het voordeel van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat zij met betrekking tot de persoon van verdachte, zoals blijkt uit het rapport van de reclassering en de presentatie van verdachte ter zitting, sterk de indruk heeft dat verdachte kwetsbaar, beïnvloedbaar en naïef is. De rechtbank heeft ook sterk de indruk dat verdachte vrijwel onderaan de criminele ladder stond met betrekking tot dit bewezenverklaarde feit. Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen, vanwege het ontbreken van bewijs, acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat hij niet alleen heeft gehandeld en niet degene is geweest die hierin een sturende (hoofd)rol heeft gehad. Dit neemt niet weg dat hij wel strafbaar is voor zijn aandeel in dit strafbare feit.
Op grond van het vorenstaande en gelet op de indruk die de rechtbank gekregen heeft van de persoon van verdachte zal de rechtbank een straf opleggen die fors lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank in deze specifieke zaak het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De rechtbank acht een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank overweegt hierbij dat de ervaring leert dat de reclassering voor vrijwel elke verdachte, uitzonderingen daargelaten, passend werk kan aanbieden. Er zijn geen omstandigheden die maken dat verdachte hierin een uitzondering zou zijn.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden met een proeftijd van 2 jaar om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook hoopt de rechtbank dat de voorwaardelijk gevangenisstraf voldoende afschrikwekkend werkt voor verdachte, zodat hij de positieve weg die hij sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis heeft ingeslagen zal blijven volgen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 oktober 2024.
Mr. J.F.C. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.