In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1963, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van ongeveer 27 kilogram vloeistof die amfetamine bevatte en van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne of amfetamine. Tijdens de zitting op 9 oktober 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat het bezit van de amfetamine wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 21 juni 2023 in zijn kelderbox drie flessen en een jerrycan met een vloeistof had, die een lage concentratie amfetamine bevatte. De verdachte had verklaard dat hij wist dat deze goederen in zijn kelderbox stonden, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de exacte inhoud en dat hij deze had voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en eerdere veroordelingen, en oordeelde dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.