ECLI:NL:RBZWB:2024:7106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/423358 / JE RK 24-1104
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij grootouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders moederszijde te continueren. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarigen wonen feitelijk bij hun grootouders in België. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de huidige situatie van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun welzijn. De kinderrechter heeft de zorgen van de ouders over de huidige situatie gehoord, maar benadrukt dat stabiliteit en continuïteit voor de minderjarigen voorop staan. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die al geruime tijd bij hun grootouders wonen en daar hun leven hebben opgebouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/423358 / JE RK 24-1104
Datum uitspraak: 26 september 2024
Nadere beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
locatie Middelburg,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] (België),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats] (België),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
locatie Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de grootouders (mz)] ,
hierna te noemen: de grootouders (moederszijde),
wonende te [plaats] , België.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
Het nadere verloop van de procedure bestaat uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 juli 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de brief van de GI van 19 september 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 september 2024;
- het bericht van de GI van 23 september 2024, met als bijlage een e-mailbericht van mr. Van Acker van 23 september 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 23 september 2024.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de grootouders;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op zowel het adres van de oudes als het adres van de grootouders moederszijde.
2.3.
Feitelijk gezien wonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders in [plaats] , België.
2.4.
Bij beschikking van 5 juli 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 juli 2024 en tot 5 oktober 2024. Ook is er bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij [de grootouders (mz)], met ingang van 5 juli 2024 en tot 5 oktober 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de grootouders moederszijde voor de duur van een jaar.
3.2.
Thans ligt ter beoordeling voor het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders moederszijde voor de resterende duur van negen maanden, te weten met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen worden beëindigd. Er zijn nog steeds zorgen over de minderjarigen. Deze zijn met name gelegen in de situatie van de ouders en de verhouding tussen de ouders en de grootouders. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn daar echter geen passende maatregelen voor. Dat komt enerzijds omdat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de ouders ligt. De Raad ligt toe dat de ouders inmiddels enige tijd stabiel zijn, maar de afgelopen jaren meermaals een terugval hebben gehad. Daarbij komt dat de minderjarigen nu al bijna drie jaar bij hun grootouders in België wonen en daar hun leven hebben opgebouwd. Beide minderjarigen geven ook aan dat zij graag bij de grootouders willen blijven wonen. Om deze redenen had de Raad ook tijdens het Raadsonderzoek al twijfels over de inzet van maatregelen vanuit Nederland. Inmiddels is de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders in België geformaliseerd middels [pleegzorg]. Het is niet duidelijk of deze beslissing de ouders ook bindt. Daarnaast is gebleken dat er in België geen ondertoezichtstelling bestaat, waardoor deze niet naar België kan worden overgedragen. Wanneer de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden stopgezet, zal de casusregisseur vanuit Juvent weer bij de minderjarigen en de (groot)ouders betrokken raken. Mocht de kinderrechter bepalen dat de maatregelen worden voortgezet, zal er de komende tijd moeten worden onderzocht of een gezagsbeëindigende maatregel van toepassing is.
4.2.
De GI geeft aan dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer nodig zijn. De GI heeft de afgelopen tijd onderzoek verricht naar het perspectief van de minderjarigen. Daarbij is geen gebruik gemaakt van gedateerde, maar van recente documenten, onder meer van Juvent en pleegzorg. Ook heeft de GI de ouders bij het onderzoek betrokken. Zij hebben alle stukken mogen lezen en konden daar op reageren. Uit het onderzoek is gebleken dat het perspectief van de minderjarigen bij de grootouders ligt. De GI is van mening dat, wanneer het perspectief kan worden bepaald en er goede afspraken worden gemaakt over het contact tussen de minderjarigen en de ouders, er sprake is van een voldoende bestendige basis om zonder maatregelen in het gedwongen kader verder te gaan. Daarbij licht de GI toe dat de contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen positief verlopen en de grootouders en ouders in staat zijn om met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Er wordt nu gekeken naar de mogelijkheden om de contactmomenten met de ouders uit te breiden. De minderjarigen vinden het fijn om hun ouders te zien, en zouden graag meer tijd met hen doorbrengen. Tegelijkertijd vinden de minderjarigen het ook fijn bij de grootouders. De ouders staan er echter niet achter dat de minderjarigen bij de grootouders blijven wonen. Verder heeft de GI benoemd dat er een verzoek tot internationale pleegzorgplaatsing bij de Centrale Autoriteit in België is ingediend. Dit had eigenlijk al voorafgaand aan de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders moeten gebeuren. Vanuit België wordt nu aangegeven dat de betrokken hulpverlening, inclusief de omgangsbegeleiding, kan worden voortgezet. Dat betekent dat Nederland de hulpverlening die vanuit Nederland wordt ingezet, zoals de IPT en de casusregie, blijft betalen en België de pleegzorgbegeleiding en de psychologen betaalt. Ook is er vanuit de Nederlandse Centrale Autoriteit een zorgmelding doorgezet naar de Belgische Centrale Autoriteit, waardoor de autoriteit in België nu ook zelfstandig onderzoek zal verrichten naar de situatie van de minderjarigen. Het dossier van de minderjarigen kan in Nederland blijven tot het onderzoek in België is afgerond. Daarbij heeft de Belgische autoreiteit aangegeven eerst de beschikking van de rechtbank te willen afwachten.
4.3.
Door en namens de ouders wordt naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voorlopig moeten worden voortgezet. Deze maatregelen zijn gericht op een terugkeer van de minderjarigen naar huis. De ouders zijn van mening dat daar nog steeds, stapsgewijs, naartoe moet worden gewerkt en daarvoor is de betrokkenheid van de GI noodzakelijk. Wanneer de maatregelen vanuit Nederland stoppen, zal de hulpverlening namelijk ook worden stopgezet. De ouders zijn van mening dat zij de minderjarigen dan kwijt zijn, en dat zij daar dan niets meer tegen kunnen doen. De ouders kunnen zich dan ook niet vinden in de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Het perspectiefbesluit is niet op goede gronden genomen, aangezien er belangrijke informatie niet is meegenomen in het onderzoek, zoals de recente verslagen van de omgangsbegeleiding. Het perspectiefbesluit is bovendien genomen zonder dat de ouders daarover zijn gehoord en is voornamelijk gebaseerd op gedateerde documenten, waarbij wordt aangenomen dat de thuissituatie van de ouders nog steeds hetzelfde is als in 2020. Dat is absoluut niet meer het geval. Het gaat inmiddels geruime tijd goed met de beide ouders. Zij zijn in staat om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. De minderjarigen hebben er bovendien belang bij dat zij thuis kunnen opgroeien. Zij geven zelf ook aan dat zij dat willen. De contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen verlopen ook goed. Daarom moeten deze worden uitgebreid. De GI zegt dat zij daar stappen toe zet, terwijl dat niet gebeurt. Zo hebben de ouders de minderjarigen de afgelopen zomer amper gezien. Dat komt ook omdat de grootouders de contacten belemmeren. Er is dan ook geen sprake van een goed contact tussen de ouders en grootouders. Dat was eerder, ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarigen, wel het geval. Deze situatie wordt telkens als uitgangspunt genomen, terwijl er moet worden gekeken naar de situatie van vandaag. Verder wordt door en namens de ouders nog aangegeven dat de afstand tussen de ouders en de grootouders niet groot is. De scouting en sporten van de minderjarigen kunnen daarom worden voortgezet als de minderjarigen weer bij de ouders gaan wonen. Nu niemand er bezwaar tegen lijkt te hebben dat de ouders op termijn weer bij de ouders gaan wonen, moet daar naartoe worden gewerkt. De minderjarigen kunnen dan ook weer hun leven in Nederland gaan opbouwen.
4.4.
De grootouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de afgelopen jaren hebben geprobeerd de minderjarigen veiligheid en stabiliteit te bieden, en hen normen en waarden aan te leren. Inmiddels hebben de minderjarigen hun netwerk in België steeds verder uitgebreid. Zij zijn verbonden aan de muziek en zijn lid van een sportvereniging en de scouting in België. De grootouders zouden graag hetgeen zij de afgelopen jaren hebben opgebouwd, in stand willen houden. Over de bezoekmomenten aan de ouders geven de grootouders aan dat deze in de zomer inderdaad niet altijd zijn doorgegaan. Dat kwam doordat de minderjarigen op sportkamp waren. Dat is allemaal in overleg met de ouders gegaan. De grootouders vinden het erg belangrijk dat de minderjarigen gelukkig zijn. Zij willen niet tussen de minderjarigen en hun ouders in staan en willen het contact tussen hen tegenhouden of verhinderen. Zij vinden het dan ook belangrijk dat er contact tussen de ouders en de minderjarigen plaatsvindt, en dat dit contact in de thuissituatie bij de ouders plaatsvindt. De grootouders staan er dan ook achter dat het contact tussen de minderjarigen en de ouders de komende tijd wordt uitgebreid. Tot slot benoemen de grootouders dat er geen problemen in de communicatie met de ouders zijn.

5.De verdere beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Deze beschikking bouwt voort op de beschikking van 5 juli 2024 waarin onder meer de rechtsmacht is bepaald.
5.4.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Daarom zal de kinderrechter het resterende deel van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders moederszijde toewijzen, te weten met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 juli 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.5.
De kinderrechter stelt op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter begrijpt dat het op dit moment goed gaat met de beide minderjarigen. Zij ontwikkelen zich naar behoren en hebben het fijn bij de grootouders in België, waar zij inmiddels geruime tijd wonen, naar school gaan, hun vrije tijdsbesteding en sporten hebben en waar de benodigde hulpverlening voor hen is ingezet. Dat stemt de kinderrechter positief. Tegelijkertijd maakt de kinderrechter zich zorgen over de omstandigheid dat de ouders de huidige situatie op termijn willen beëindigen. Door en namens de beide ouders is immers aangegeven dat zij op dit moment nog wel kunnen instemmen met de plaatsing van de minderjarigen bij de grootouders, maar dat zij op termijn de verzorging en opvoeding van de minderjarigen weer zelf willen dragen. Hoewel de kinderrechter deze wens van de ouders begrijpt, vindt hij de onrust en onduidelijkheid die er daardoor voor de minderjarigen kan gaan ontstaan, niet in hun belang. De minderjarigen hebben in hun jonge leven al veel meegemaakt en zij hebben de afgelopen jaren hun leven verder vormgegeven in België. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de minderjarigen zich de komende tijd goed kunnen blijven focussen op hun eigen ontwikkelingstaken. Daarvoor is van belang dat de minderjarigen nu rust, duidelijkheid en stabiliteit geboden wordt. Daarom is de kinderrechter van oordeel dat de huidige situatie moet worden voortgezet, en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur moeten worden verlengd.
5.6.
Daarbij merkt de kinderrechter op dat hij er niet aan twijfelt dat de ouders en de grootouders in staat zijn om in het belang van de minderjarigen tot een constructieve samenwerking te komen en de contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen op een goede wijze vorm te geven, zolang er duidelijkheid bestaat over waar de minderjarigen wonen. Uit het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter immers gebleken dat zowel de ouders als de grootouders de belangen van de miderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk voorop hebben staan. De kinderrechter heeft echter niet de overtuiging dat de ouders en grootouders overeenstemming zullen bereiken over het voortzetten van de huidige situatie van de minderjarigen voor de langere termijn. Daar is aandacht voor nodig vanuit het gedwongen kader.
5.7.
Voorts merkt de kinderrechter op dat er de komende tijd meer duidelijkheid moet gaan ontstaan over de vraag of de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders ook conform de geldende wet- en regelgeving in België op de huidige wijze kunnen worden voortgezet. Daar is inmiddels een verzoek voor ingediend bij de Belgische Centrale Autoriteit. De kinderrechter benadrukt dat voorkomen moet worden dat de minderjarigen met deze onduidelijkheid worden belast. Daarom moet de huige juridische situatie van de minderjarigen in ieder geval blijven voortduren totdat de Belgische Centrale Autoriteit hier een beslissing op heeft gegeven.
5.8.
Tot slot hecht de kinderrechter eraan op te merken dat hij het een goed idee vindt dat de Raad de komende tijd het gezag van de ouders nader onderzoekt. Het staat niet ter discussie dat de contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen bij de ouders thuis goed verlopen. Dat wordt door alle betrokkenen bevestigd. Desalniettemin acht de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen dat de Raad onderzoekt wat de mogelijkheden van de ouders zijn met betrekking tot het uitoefenen van het gezag over de minderjarigen. De ouders kunnen in overeenstemming met hun eigen wens dan hun medewerking verlenen aan dat onderzoek, waarbij vaststaat dat het onderzoek ook zal zijn gericht op de situatie van de ouders zoals die nu is.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur van negen maanden, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders moederszijde ([de grootouders (mz)]) voor de resterende duur van negen maanden, met ingang van 5 oktober 2024 en tot 5 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.