ECLI:NL:RBZWB:2024:7100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/424862 / JE RK 24-1346
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek

Op 16 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de belangen van de minderjarigen en de betrokken ouders, de moeder en de vader, in overweging nam. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd, ondanks enige positieve ontwikkelingen in de communicatie tussen de ouders. De vader en de moeder hebben beiden een co-ouderschapsregeling, maar er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de stabiliteit van de situatie voor de kinderen.

De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds bedreigd wordt. De moeder heeft aangegeven dat de situatie verbeterd is, maar vraagt zich af of een verlenging van een jaar gerechtvaardigd is. De vader is van mening dat de situatie nog niet voldoende is verbeterd en steunt het verzoek van de GI. De kinderrechter heeft de argumenten van beide ouders en de GI in overweging genomen en geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn.

Daarom heeft de kinderrechter besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen van 31 oktober 2024 tot 31 oktober 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter benadrukt het belang van de regie van de GI in deze situatie, gezien de kwetsbaarheid van de samenwerking tussen de ouders. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424862 / JE RK 24-1346
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.M. Veth,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 31 oktober 2023 verlengd tot 31 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De GI acht het positief dat de ouders hebben meegewerkt aan de onderzoeken en hulpverlening vanuit Groei-Jeugdhulp. Door dat onderzoek is er meer zicht gekomen op de problematiek van de kinderen, de invloed van de scheidingssituatie op de kinderen en de interactie tussen de kinderen en ouders. Naar de mening van de GI is het voor de kinderen lastig om zich loyaal op te kunnen stellen naar beide ouders. Daarnaast is er sprake van kindeigen problematiek en zijn er zorgen over de mate waarin de moeder sensitief en responsief op de kinderen kan reageren. Daar is het NIKA-traject voor ingezet en gaat [opvoedondersteuning] bieden in de thuissituatie bij moeder.
Zodra [opvoedondersteuning] wordt afgerond, acht de GI het van belang dat zij nog kan toezien of het de moeder lukt om het geleerde in de thuissituatie zonder hulpverlening vast te gaan houden en toe te passen. Daarnaast acht de GI vanuit haar nog een regievoerende rol met betrekking tot de afspraken over de oudercommunicatie noodzakelijk, temeer beide ouders er verschillende opvoedstijlen op na houden. Naar de mening van de GI dienen de ouders elkaars opvoedstijl in zekere zin te gaan accepteren. [minderjarige 1] volgt vanwege zijn probleemgedrag speciaal onderwijs. Ook over de noodzaak daarvan verschillen de ouders van mening. In de komende periode dient volgens de GI goed te worden bekeken naar wat [minderjarige 1] in dat opzicht nodig heeft, niet naar wat de ouders willen. Mocht [minderjarige 1] na de komende herfstvakantie weer gaan aansluiten bij het reguliere onderwijs, moet goed bekeken worden of hij kan meekomen. De GI handhaaft haar verzoek.
4.2.
De moeder brengt, al dan niet via haar advocaat, naar voren, dat de situatie zich in het afgelopen jaar zeer in positieve zin heeft verbeterd. Zo verloopt de, al vele jarenlang lopende, co-ouderschapsregeling goed, ook tijdens de overdracht. De verhouding tussen ouders heeft zich flink verbeterd. De verschillende opvoedstijlen is een gegeven. De punten die de moeder nog in de opvoeding kan verbeteren zijn vrij klein. Dat alles zo zijnde wijst de moeder er op dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is. Zij vraagt zich daarom af of een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar nog gerechtvaardigd is. De moeder beantwoordt deze vraag ontkennend. De moeder merkt daarbij op dat zij niet “als een olifant door de porseleinkast” wil gaan lopen. Om die reden verklaart zij zich ermee te kunnen verenigen dat de ondertoezichtstelling nog uiterlijk voor de duur van drie maanden zal worden verlengd, waarbij zij in aanmerking neemt dat er sinds de indiening van het verzoek reeds zo’n drie maanden verstreken zijn.
4.3.
De vader voert, al dan niet bij monde van zijn advocaat aan, dat hij de situatie wat minder rooskleurig inziet dat de moeder. De vader beaamt dat de situatie zich in het afgelopen jaar in positieve zin heeft verbeterd, maar nog onvoldoende. De vader verzoekt de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling te verlengen voor de verzochte duur van één jaar. Zo is nog onbekend wat uit het ingezette NIKA-traject nog gaat voortkomen.
De ouders houden er een co-ouderschapsregeling op na. Naar de mening van de vader verloopt die regeling niet vlekkeloos. Zo biedt de vader de kinderen veel structuur en duidelijkheid, de moeder minder. Als de kinderen daarom een week bij de moeder hebben verbleven, is het volgens de vader lastig om hen bij hem weer in het gareel te krijgen.
Naar de mening van de vader dient daarom in het komende jaar bekeken te worden of voortzetting van de co-ouderschapsregeling in het belang van de minderjarigen kan worden geacht en of het geleerde bij de moeder zal gaan beklijven.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter overweegt hierbij dat er sprake is van een positieve verbetering in de communicatie tussen ouders, maar dat die verbetering nog (te) pril en kwetsbaar is. De vader en de moeder hebben nog altijd te weinig vertrouwen in elkaar en in elkaars opvoedkundige kwaliteiten. Daarbij, en in dit verband, zijn er de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Deze zorgen die bij de moeder worden gezien reiken verder dan een verschil in opvoedvisie. Voor de moeder gaat daarom vanuit het NIKA-traject opvoedondersteuning ingezet worden vanuit [opvoedondersteuning] . Daarnaast zijn er de zorgen over [minderjarige 1] op school. Afgewacht moet worden of hij een overstap van het speciaal naar het reguliere onderwijs kan maken en hoe dat vervolgens zal verlopen. Ook over de noodzaak van het voor [minderjarige 1] benodigde onderwijs verschillen de ouders van mening.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Daarbij ziet de kinderrechter onvoldoende aanleiding om de ondertoezichtstelling in duur te beperken zoals is verzocht door de moeder. Zij overweegt hierbij dat de samenwerking tussen de ouders nog te kwetsbaar is en dat de opvoedondersteuning bij de moeder pas eerst nu van start gaat. De ontwikkelingen daarin zullen moeten worden afgewacht. Het is belangrijk voor de kinderen dat de GI regie kan blijven voeren wanneer de ouders het niet eens zijn.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 31 oktober 2024 tot 31 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.