ECLI:NL:RBZWB:2024:7097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10835834 CV EXPL 23-3850 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van de cao USAVG en de voorwaarden voor vervroegd uittreden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [eiser] over de toepassing van de regeling voor vervroegd uittreden (RVU) uit de cao USAVG. De eiser, die sinds 2010 werkzaam is bij [eiseres], heeft een verzoek ingediend bij de stichting voor toekenning van een uitkering op grond van de RVU, maar deze is geweigerd. De kern van het geschil draait om de vraag of de eiser voldoet aan de voorwaarden voor de RVU, met name of de periode waarin hij in dienst was van [B.V.] meetelt voor de vereiste twintig jaar werkzaamheid bij een werkgever die onder de werkingssfeer van de cao valt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao USAVG bepaalt dat de term "werkzaam bij" moet worden gelezen als "in dienst van". Dit betekent dat alleen de periodes waarin de eiser in dienst was van een werkgever die onder de cao valt, meetellen. Aangezien [B.V.] niet onder de werkingssfeer van de cao valt, wordt de periode van 2013 tot en met 2018 niet meegeteld. De rechter heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoet aan de twintigjareneis, waardoor hij geen recht heeft op de RVU. De vorderingen van de eiser en [eiseres] zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte interpretatie van cao-bepalingen en de gevolgen die dit kan hebben voor de rechten van werknemers. De kantonrechter heeft de uitleg van de stichting gevolgd, waarbij de nadruk lag op de tekst van de cao en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van verschillende interpretaties.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10835834 \ CV EXPL 23-3850
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres] B.V.,

te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.J. Kremer,
2.
[eiser],
te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Vroege,
tegen
STICHTING UITVOERINGSREGELINGEN SAVG,
te Roosendaal,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de stichting,
gemachtigden: mr. A.A. Boutens en mr. Y.L. Smit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Kremer van 5 september 2024 met producties 15 tot en met 18;
- de brief van mr. Smit van 6 september 2024 met productie 5;
- de mondelinge behandeling van 18 september 2024, alsmede de op die mondelinge behandeling door mr. Kremer overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen en de door mr. Boutens overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 2010 werkzaam bij [eiseres] .
2.2.
Van 2010 tot en met 2013 werkte [eiser] in dienst van [eiseres] .
2.3.
Van 2013 tot en met 2018 werkte [eiser] in dienst van [B.V.] (hierna: [B.V.] ). Hij was toen tewerkgesteld bij [eiseres] .
2.4.
In 2019 is [eiser] opnieuw in dienst getreden van [eiseres] .
2.5.
Op de arbeidsovereenkomsten tussen [eiser] en [eiseres] zijn de cao Schilders-, afwerkings-, vastgoedonderhoud- en glaszetbedrijf (hierna: de cao SAVG) en de cao Uitvoeringsregelingen voor het schilders-, afwerkings-, vastgoedonderhoud- en glaszetbedrijf (hierna: de cao USAVG) van toepassing. In de cao USAVG staat in hoofdstuk 1: “Begrippen, werkingssfeer en looptijd”, artikel 1 lid 2:
WERKGEVER: elke natuurlijke of rechtspersoon die, bij een bedrijfsbeoefening als bedoeld in artikel 5 hoofdstuk 1 van deze CAO, in Nederland arbeid doet verrichten door een of meer werknemers.”
in lid 3:
WERKNEMER: hij of zij, die in Nederland voor een bedrijf of een afdeling van een bedrijf als bedoeld in artikel 5 hoofdstuk 1 van de CAO, werkzaam is ingevolge een arbeidsovereenkomst.”
in lid 4:
WERKNEMER UTA(UITVOEREND, TECHNISCH EN ADMINISTRATIEF PERSONEEL): de werknemer, hij of zij die in Nederland voor een bedrijf of een afdeling van een bedrijf als bedoeld in artikel 5 hoofdstuk 1 van deze CAO, werkzaam is ingevolge een arbeidsovereenkomst, die uitsluitend of in hoofdzaak een functie vervult of werkzaamheden verricht als beschreven in onder andere de volgende referentiefuncties: administratief medewerker, secretaresse/management assistent, financieel administratief medewerker, office manager, hoofd administratie, controller, materiaal beheerder, werkvoorbereider, calculator, calculator/werkvoorbereider, onderhoudsadviseur/ RGS-adviseur, hoofd bedrijfsbureau, uitvoerder, projectleider of bedrijfsleider dan wel soortgelijke functies.”
in lid 5:
LEERLING-WERKNEMER: elke natuurlijke persoon die werkzaam is ingevolge een arbeidsovereenkomst en voor wie of door wie een beroepspraktijkvormingsovereenkomst met een bedrijf of een opleidingsbedrijf is afgesloten, waarbij de werkgever waar de beroepspraktijkvorming voor een belangrijk deel plaats vindt, onder de reikwijdte van deze CAO valt.”
en in lid 6:
NIET ALS WERKNEMERin de zin van deze CAO worden beschouwd:
wakers, huishoudelijk personeel, portiers, kantinepersoneel, magazijnbedienden en bezorgers;
stagiaires;
directeuren, zij die de functie van directeur bekleden;
vakantiewerkers. Hieronder worden verstaan de werknemers die als regel dagonderwijs volgen en in de periode mei tot en met augustus voor maximaal 6 weken in dienst van een werkgever zijn.”
In artikel 5 lid 1 staat:
“De bepalingen van deze CAO zijn – met inachtneming van de definities genoemd in dit artikel en van de beperkingen omschreven in lid 7 van dit artikel – van toepassing op bedrijven waarin en voor zover daarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf als hoofdbedrijf of als wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering wordt uitgeoefend.”
Hoofdstuk 8: “Reglement tijdelijke regeling vervroegd uittreden” biedt een reglement voor vervroegde uittreding (hierna: de RVU). In artikel 2 lid 1 staat:
“Recht op een uitkering, onder de voorwaarden als uitgewerkt in dit reglement, heeft de werknemer die:
in de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2025 op uittredingsdatum een leeftijd heeft bereikt die maximaal drie jaar vóór zijn AOW-gerechtigde leeftijd ligt,
direct voorafgaand aan de uittredingsdatum werknemer is,
op 1 juli 2021 werknemer was,
in de periode van 25 jaar direct voorafgaand aan de uittredingsdatum ten minste 20 jaar werkzaam is geweest bij één of meerdere werkgevers vallend onder de werkingssfeer van deze cao. Dit dient te worden aangetoond door de werknemer bij de aanvraag door middel van:
een Uniform PensioenOverzicht waaruit blijkt dat er € 5.000,- ouderdomspensioen is opgebouwd bij Bpf Schilders, en
een Verzekeringsbewijs van UWV met betrekking tot het arbeidsverleden (viawww.mijnuwv.nl) waaruit een arbeidsverleden blijkt van minimaal 20 jaar.”
2.6.
De stichting is belast met de uitvoering van regelingen in de cao USAVG, waaronder de RVU.
2.7.
[eiser] heeft op of omstreeks 10 oktober 2022 een verzoek gedaan aan de stichting tot toekenning van een uitkering op grond van de RVU. De stichting heeft die uitkering geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en [eiser] vorderen – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de regeling vervroegd uittreden uit de cao USAVG van toepassing is op [eiser] omdat hij voldoet aan de voorwaarden van de RVU;
- te verklaren voor recht dat [eiser] per direct door de stichting dient te worden toegelaten tot de RVU;
- de stichting te veroordelen tot vergoeding van de kosten aan [eiseres] à € 3.410,03 bruto en tot vergoeding van alle loonkosten van [eiseres] tijdens ziekte van [eiser] voor de periode na juli 2023;
- de stichting te veroordelen tot vergoeding van de kosten aan [eiseres] à € 9.525,00 inclusief btw;
- de stichting te veroordelen tot vergoeding van de kosten tot 1 november 2023 aan [eiser] à € 5.625,85 bruto en à € 2.413,29 netto en tot vergoeding van alle kosten zoals deze reeds eerder zijn vermeld in punt 39 tot en met 44 van de dagvaarding, welke [eiser] vanaf 1 november 2023 nog maakt tot aan het moment dat hij wordt toegelaten tot de RVU;
- de stichting te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
De stichting voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser] een beroep toekomt op de RVU. Daarvoor dient te worden beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2 lid 1 sub a tot en met d in hoofdstuk 8 van de cao USAVG. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd onder sub a tot en met c van voormeld artikel. Partijen verschillen van mening of [eiser] voldoet aan de voorwaarde genoemd onder sub d.
4.2.
Het verschil van mening over de onder sub d genoemde voorwaarde spitst zich toe op de vraag of de periode van 2013 tot en met 2018 waarin [eiser] in dienst van [B.V.] werkte bij [eiseres] , dient te worden meegeteld bij de berekening of [eiser] in de periode van 25 jaar direct voorafgaand aan de uitdiensttreding ten minste 20 jaar werkzaam was bij één of meerdere werkgevers vallend onder de werkingssfeer van de cao USAVG. Volgens [eiseres] en [eiser] dient het dienstverband van [eiser] met [B.V.] te worden meegeteld en is daarom voldaan aan de twintigjareneis. [eiseres] en [eiser] stellen dat [B.V.] weliswaar geen werkgever is vallend onder de werkingssfeer van de cao USAVG, maar dat doorslaggevend is dat [eiser] tijdens zijn dienstverband met [B.V.] feitelijk werkte bij [eiseres] en dat [eiseres] wel valt onder werkingssfeer van de cao USAVG. Volgens de stichting mag het dienstverband van [eiser] met [B.V.] niet worden meegeteld, omdat [B.V.] geen werkgever is die valt onder de werkingssfeer van de cao USAVG.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak een cao-bepaling moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt dus niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover die niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld.
4.4.
Bezien tegen de achtergrond van uitleg volgens de cao-norm volgt de kantonrechter de uitleg van de stichting. Daarvoor wordt het volgende overwogen.
4.5.
Artikel 2 lid 1 sub d in hoofdstuk 8 van de cao USAVG bepaalt dat beslissend is dat de werknemer “werkzaam bij” een werkgever was vallend onder de werkingssfeer van de cao USAVG. De woorden “werkzaam bij” laten ruimte open of daarmee wordt bedoeld dat [eiser] in dienst was van een werkgever vallend onder de werkingssfeer van de cao USAVG of dat het ruimer moet worden opgevat, in die zin dat daaronder ook valt dat [eiser] niet in dienst hoefde te zijn van een werkgever vallend onder de werkingssfeer van de cao USAVG maar dat het voldoende is dat hij er feitelijk werkte. Volgens de cao-norm moet artikel 2 lid 1 sub d niet op zichzelf worden bezien, maar gelezen worden in het licht van de gehele tekst van de cao. In dat verband is relevant dat artikel 1 lid 2 tot en met lid 6 en artikel 5 lid 1 in hoofdstuk 1 van de cao USAVG invulling geven aan de voor deze cao relevante partijen in een arbeidsrelatie, namelijk de werkgever en de werknemer (alsmede specifieke type werknemers: de werknemer UTA en de leerling-werknemer). De werkgever is de partij die als hoofdbedrijf of wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering heeft schilders-, afwerkings- glaszetbedrijf. De werknemer is de partij die werkt voor die werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst, met dien verstande dat zijn functie niet valt onder de vier categorieën in lid 6 van artikel 1. De cao biedt op dit onderdeel geen uitzondering voor partijen die niet in dienst zijn van een werkgever vallend onder de werkingssfeer van de cao, maar er wel feitelijk werkzaam zijn. De woorden “werkzaam bij” een werkgever moeten dus gelezen worden als “op grond van een arbeidsovereenkomst met de werkgever”, oftewel in dienst van die werkgever. Niet in geschil is dat [B.V.] geen werkgever is vallend onder de werkingssfeer van de cao, zodat de periode van 2013 tot en met 2018 waarin [eiser] in dienst van [B.V.] werkte, niet meetelt voor de twintigjareneis.
4.6.
Van belang is ook dat artikel 2 lid 1 sub d vereist dat de werknemer een verzekeringsbewijs van het UWV heeft overgelegd. Het door [eiseres] en [eiser] overgelegde verzekeringsbericht (productie 4) vermeldt in welke periode [eiser] bij welke werkgever in dienst was. Het vermeldt niet waar hij feitelijk werkzaam was. Ook dat biedt een aanwijzing dat “werkzaam bij” moet worden gelezen als “in dienst van”.
4.7.
Verder kan bij de uitleg van artikel 2 lid 1 sub d rekening worden gehouden met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende tekstinterpretaties kunnen leiden. De stichting heeft onweersproken toegelicht dat, aangezien [B.V.] niet onder de werkingssfeer van de cao valt, zij geen premies heeft afgedragen voor de RVU. Als de stichting de RVU ook moet aanbieden aan werknemers zoals [eiser] , voor wie niet de volle periode van twintig jaar premie is afgedragen, komt de stichting geld te kort om de RVU te kunnen uitkeren. Dat kan bezwaarlijk als juist worden aangemerkt. De uitleg volgens [eiseres] en [eiser] zou tot onaannemelijke rechtsgevolgen leiden.
4.8.
Het beroep van [eiseres] en [eiser] op artikel 8 lid 1 WAADI gaat niet op. Dat ziet op een gelijke behandeling tussen arbeidskrachten en de werknemers bij een inlener op het gebied van loon en andere vergoedingen en bepalingen met betrekking tot arbeidstijden, daaronder begrepen overwerk, rusttijden, arbeid in nachtdienst, pauzes, de duur van vakantie en het werken op feestdagen. Dat is in deze zaak niet aan de orde
4.9.
Aangezien [B.V.] geen werkgever vallend onder de werkingssfeer van de cao is, telt de periode dat [eiser] in dienst van [B.V.] was, niet mee voor de twintigjareneis in artikel 2 lid 1 sub d in hoofdstuk 8 van de cao USAVG. Omdat het wel of niet meetellen van die periode volgens partijen beslissend is voor de vraag of [eiser] wel of niet voldoet aan de twintigjareneis, volgt de kantonrechter de stichting dat [eiser] niet aan die twintigjareneis voldoet. Nu [eiser] niet aan alle voorwaarden in artikel 2 lid 1 voldoet, komt hem geen beroep toe op de RVU. De vorderingen van [eiseres] en [eiser] zullen worden afgewezen.
4.10.
[eiseres] en [eiser] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de stichting worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] en [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] en [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.