ECLI:NL:RBZWB:2024:7076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/423836 / JE RK 24-1167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
  • mr. Snatersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante feiten en de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader, en de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder positieve stappen heeft gezet in de opvoedsituatie van [de minderjarige]. De minderjarige woont bij de moeder en de hulpverlening van Prisma en [jeugdzorgorganisatie] is goed ingebed. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat het doel van het tot stand brengen van een positieve en onbelaste omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet is gerealiseerd. De vader heeft in april 2024 besloten om de omgang definitief te beëindigen, wat heeft geleid tot een afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat het maximaal haalbare binnen de ondertoezichtstelling is bereikt en dat er geen noodzaak meer is voor verlenging. De betrokken hulpverlening kan worden overgedragen naar het vrijwillige kader. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat er rust en duidelijkheid voor [de minderjarige] moet komen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423836 / JE RK 24-1167
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Amsterdam,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tijdens de mondelinge behandeling waargenomen door kantoorgenoot E.C.A.E. Verschuren.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 juni 2024, ontvangen op 18 juni 2024.
1.2
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de onderhavige zaak en de ter griffie onder nummers C/02/389786 / FA RK 21-4361 en C/02/424578 / JE RK 24-1294 ingeschreven zaken, zijn deze zaken op 1 augustus 2024 gelijktijdig door de kinderrechter mondeling met gesloten deuren behandeld. In alle drie de zaken is bij separate beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Verschuren;
- twee medewerksters van de GI;
- een medewerkster van de Raad.
De vader is niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3
[de minderjarige] is door de kinderrechter van deze rechtbank met ingang van 8 augustus 2022 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is nadien verlengd, laatstelijk bij beschikking van 20 juli 2023 tot 8 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De medewerksters van de GI hebben, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat [de minderjarige] sinds 1 september 2023 samen met de moeder in een huurappartement in [woonplaats 1] woont. Hiervoor hebben zij samen ongeveer vier jaar binnen een [ouder-kindvoorziening] gewoond waar 24/7 begeleiding aanwezig was. In de huidige woning van de moeder en [de minderjarige] biedt Prisma hen ambulante begeleiding. In september 2023 heeft de moeder haar relatie met [naam] , die gedetineerd zit omdat hij veroordeeld is voor het doden van zijn baby in 2017, beëindigd. Inmiddels heeft de moeder een nieuwe partner, die door de moeder actief wordt betrokken bij de gezinsbegeleiding van Prisma. Dit is een grote positieve verandering vanuit de moeder, die voorheen haar relaties zeer op afstand hield voor de hulpverlening waardoor in het verleden ook juist zorgen zijn ontstaan. De hulpverlening van Prisma ervaart een open en prettige samenwerking met de moeder en zien veel positieve groei. Afgelopen schooljaar is [de minderjarige] gestart op een nieuwe school voor speciaal onderwijs in de buurt, waar hij begeleiding krijgt van [jeugdzorgorganisatie] . [de minderjarige] ontwikkelt zich hier positief. Ook in de thuissituatie bij de moeder gaat het steeds beter met [de minderjarige] . De moeder is betrokken, doet goed haar best en weet wat [de minderjarige] nodig heeft. De GI spreekt haar complimenten uit naar de moeder voor de stappen die zij heeft gezet. Er zijn geen actieve doelen meer waaraan binnen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] gewerkt moet worden. De GI maakt zich enkel nog zorgen over de voorlopige omgangsregeling die bij beschikking van 12 januari 2022 door de rechtbank tussen de vader en [de minderjarige] is bepaald. Deze regeling wordt niet langer in het belang van [de minderjarige] geacht. Tijdens de ondertoezichtstelling is gewerkt aan het tot stand brengen van een positief en onbelaste omgang tussen de man en [de minderjarige] , maar dat is helaas niet gelukt. De regeling levert, ondanks dat er sinds 25 april 2024 geen contact meer is tussen de man en [de minderjarige] en aan voormelde omgangsregeling al langere tijd geen uitvoering wordt gegeven, veel spanningen op. Belangrijk is dat er voor [de minderjarige] rust en duidelijkheid komt met betrekking tot de omgang. De GI ziet geen noodzaak meer voor een verlenging van de ondertoezichtstelling op het moment dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader wordt stopgezet. De GI heeft daartoe ook een verzoek ingediend, bekend onder de zaak met zaaknummer C/02/424578 / JE RK 24-1294. De ambulante begeleiding van Prisma alsook [jeugdzorgorganisatie] blijft doorlopen op het moment dat de ondertoezichtstelling eindigt. Daarvoor hoeft binnen de ondertoezichtstelling niets afgewikkeld te worden. De moeder staat bovendien volledig achter deze hulpverlening en wil ook graag dat de hulpverlening bij haar en [de minderjarige] betrokken blijft. Verzocht is om een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor zes maanden, met de kanttekening dat de ondertoezichtstelling vroegtijdig kan worden afgesloten zodra sprake is van een stopzetting van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
4.2
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd. Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt niet langer meer voldaan. De moeder heeft de hulpverlening geaccepteerd die nodig was om tot een verbetering van de situatie te komen. Alle doelen die binnen de ondertoezichtstelling zijn gesteld, zijn behaald met uitzondering van het tot stand brengen van een positief en onbelaste omgang tussen de man [de minderjarige] . Gebleken is dat dit doel niet haalbaar is. De huidig betrokken hulpverlening van Prisma en [jeugdzorgorganisatie] kan worden overgedragen naar het vrijwillig kader. Deze hulpverlening blijft betrokken. De moeder wil dit ook graag. De ondertoezichtstelling kan per direct eindigen.
4.3
De medewerkster van de Raad heeft aangevoerd dat de situatie van de moeder, en daarmee de opvoedsituatie van [de minderjarige] , positief is verbeterd. Ook is de huidige hulpverlening van Prisma goed ingebed. De Raad acht het verdrietig dat het niet is gelukt om een positieve en onbelaste omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen. Dit doel is binnen de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] helaas niet haalbaar gebleken en de Raad verwacht ook niet dat binnen afzienbare termijn weer omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaats gaat vinden. Binnen de hulpverlening dient aandacht te blijven bestaan voor de gevolgen van de verbreking van het contact door de vader op het welzijn en welbevinden van [de minderjarige] . Waar nodig dient hiervoor extra hulp en/of begeleiding voor [de minderjarige] te worden ingezet. Daarvoor acht de Raad een verlenging van de ondertoezichtstelling echter niet nodig. Met een stopzetting van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal er rust en duidelijkheid voor [de minderjarige] komen en kan de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] beëindigd worden.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter stelt vast dat de moeder positieve stappen vooruit heeft gezet, waardoor de opvoedsituatie van [de minderjarige] is verbeterd. Het gaat op dit moment goed met [de minderjarige] zowel op school als bij de moeder thuis. De moeder staat open voor de ambulante begeleiding die Prisma aan haar en [de minderjarige] in de thuissituatie biedt, alsook de hulpverlening die door [jeugdzorgorganisatie] aan [de minderjarige] op school wordt geboden. Zij ziet het belang van deze hulpverlening in en werkt daaraan mee.
De kinderrechter is van oordeel dat het maximaal haalbare binnen de ondertoezichtstelling is bereikt. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het helaas niet is gelukt om een positieve en onbelaste omgang tussen de vader en [de minderjarige] te realiseren, hetgeen als een van de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was gesteld. Zowel de GI als de moeder hebben zich voor dit doel ingezet, echter de vader heeft in april 2024 besloten om de omgang tussen hem en [de minderjarige] definitief te beëindigen. Dit is zeer verdrietig, omdat [de minderjarige] hierdoor wederom is geconfronteerd met een afwijzing door zijn vader. Gelet op deze beslissing van de vader en gezien alles dat al is ingezet om een goede omgang te bewerkstellingen, verwacht de kinderrechter niet dat binnen afzienbare termijn weer omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] . Om rust en duidelijkheid voor [de minderjarige] te creëren heeft de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/02/389786 / FA RK 21-4361 besloten om de voorlopige omgangsregeling, zoals bepaald bij de eerdere beschikking van 12 januari 2022, te beëindigen. Daarmee staat er geen doel meer open binnen de ondertoezichtstelling waaraan gewerkt moet worden. Gebleken is verder dat de thans betrokken hulpverlening kan worden overgedragen naar het vrijwillige kader op zeer korte termijn. Dit betekent dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
wijst het verzoek van de GI af.
Deze Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024 door mr. De Graaf, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 27 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.