ECLI:NL:RBZWB:2024:706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
02-020084-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke schuld bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 maart 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die als bestuurder van een bedrijfsbus reed, heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een andere verkeersdeelnemer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende voorzichtigheid heeft betracht bij het naderen van een kruising, waar hij geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet of onvoldoende heeft vergewist van de verkeerssituatie en daardoor schuld heeft aan het ongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als monteur en het feit dat hij geen eerdere verkeersdelicten heeft gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-020084-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M. Brokx, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 maart 2022 een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor een ander (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt, dan wel geen voorrang heeft verleend, waardoor letsel bij een persoon is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het [slachtoffer] daardoor zwaar neurologisch letsel heeft opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Daartoe voert de verdediging aan dat het rijgedrag van verdachte hooguit als een kort moment van onoplettendheid kan worden gezien, wat onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) vast te stellen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat sprake is van concreet gevaarzettend gedrag, zodat een bewezenverklaring voor artikel 5 WVW evenmin kan volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Verdachte reed op 3 maart 2022 in een bedrijfsbus op de Gareelweg te Moerstraten, gemeente Roosendaal. Verdachte naderde rond half 7 in de ochtend, terwijl het nog donker was, de kruising met de Moerstraatseweg, hetgeen een voorrangsweg betreft. Dit is op de Gareelweg ter hoogte van die kruising aangegeven met een stopstreep en een stopbord. Het zicht op het van rechts komend verkeer wordt ter hoogte van de stopstreep belemmerd door bomen en struiken. Bovendien loopt de Moerstraatseweg in een bocht. Aan de overkant van de kruising is daarom een spiegel geplaatst om vanaf de stopstreep op de Gareelweg zicht te hebben op het van rechts komend verkeer. Uit camerabeelden en het forensisch onderzoek is gebleken dat verdachte zijn voertuig bij het naderen van de stopstreep niet tot stilstand heeft gebracht. Verdachte is zonder zich ervan te vergewissen dat de kruising vrij was van verkeer de kruising op gereden en heeft geen voorrang verleend aan een op dat moment van rechts komende personenauto met daarin het [slachtoffer] . De personenauto van het slachtoffer is vervolgens op de kruising op de rechtervoorkant van de bus van verdachte gebotst. Het slachtoffer heeft hierbij zwaar neurologisch letsel opgelopen.
Primair – schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
De rechtbank overweegt dat de verkeersomstandigheden ter hoogte van het desbetreffende kruispunt extra voorzichtigheid en oplettendheid vereisen. Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de verkeerssituatie aldaar, dat hij op de hoogte was van de stopstreep en dat hij wist dat aan de overzijde van de weg een spiegel is geplaatst omdat het zicht aan de rechterzijde wordt belemmerd. Deze omstandigheden hebben er echter niet toe geleid dat verdachte zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht voor de stopstreep. Verdachte heeft zich daarnaast niet of onvoldoende vergewist of de kruising was vrij van verkeer en tot slot geen voorrang verleend aan de auto met [slachtoffer] erin. Hij had de tijd moeten nemen om op deze gevaarlijke kruising goed te kijken of hij de weg kon oversteken en heeft dit niet gedaan. Verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt en heeft daarom gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mag worden verwacht. Uit het onderzoek is weliswaar naar voren gekomen dat het [slachtoffer] de maximum toegestane snelheid enigszins heeft overschreden, maar hij heeft niet zodanig hard gereden dat verdachte hem niet heeft kunnen zien. Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersgedrag van verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Letsel slachtoffer
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit neuropsychologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het aan verdachte te wijten ongeval onder meer last heeft van geheugenproblemen, verwardheid en mentale traagheid. Er is sprake van een uitgebreide neurocognitieve stoornis, waarbij een gering leereffect wordt gezien. Het is onduidelijk of [slachtoffer] volledig zal herstellen en indien sprake is van herstel, hoe lang dat herstel zal gaan duren. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande voldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat in juridische zin sprake is van zwaar lichamelijk letsel, te weten zwaar neurologisch letsel.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het primair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 maart 2022 te Moerstraten, gemeente Roosendaal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Gareelweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was en de kruising van de Gareelweg met de
Moerstraatseweg naderde -
- bij voornoemde kruising, niet te stoppen voor de stopstreep en bord B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
- ( vervolgens) voornoemde kruising op te rijden zich hierbij niet tijdig en voldoende te vergewissen en zich niet tijdig en voldoende te blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer, en- (vervolgens) geen voorrang te verlenen aan een op de Moerstraatseweg rijdende
(personen)auto, en
- zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten zwaar neurologisch letsel, werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft er in zijn eis rekening mee gehouden dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen uitvoeren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een bewezenverklaring te volstaan met een (deels) voorwaardelijke geldboete. Een rijontzegging is niet passend nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen uitvoeren en een taakstraf is te zwaar voor het verwijt dat verdachte valt te maken. Bovendien moet in verzachtende zin meewegen dat het ongeval ook op verdachte de nodige impact heeft gemaakt en dat hij geen relevante feiten op zijn strafblad heeft staan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 3 maart 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Hij is met zijn bus een onoverzichtelijke kruising opgereden, zonder te stoppen voor de stopstreep en zich te vergewissen van het van rechts komend verkeer. Verdachte heeft vervolgens geen voorrang verleend. Hij heeft daarmee een onaanvaardbaar risico genomen en het verkeer in gevaar gebracht. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft er een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij herinnert zich niets van het ongeval en herkent soms zijn eigen dochtertje, partner en moeder niet meer. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij werkzaam is als monteur voor diverse klanten en dat hij daarvoor zijn rijbewijs nodig heeft. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij inmiddels voorzichtiger en oplettender is in het verkeer, hetgeen op de rechtbank oprecht overkomt. Ook weegt de rechtbank in zijn voordeel mee dat verdachte direct hulp heeft verleend aan het slachtoffer en dat dit ongeval en de hulpverlening op hem de nodige indruk heeft gemaakt.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin uitgangspunten zijn vermeld voor straffen voor overtreding van artikel 6 WVW. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld. Bij deze mate van schuld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, geldt als oriëntatiepunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zijn werk kan blijven uitvoeren en zal bij de strafoplegging dan ook rekening houden met het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan ook passend. Gelet daarop zal de rechtbank aan verdachte wel een hogere taakstraf opleggen dan uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende sanctie is en legt aan verdachte op een taakstraf van 160 uren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2024.