4.3.2Algemene bewijsoverwegingen
Inleiding
In 2019 is naar aanleiding van meldingen over mogelijke zorgfraude een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [de stichting] en verdachte.
[de stichting] is in 2015 opgericht en verleende zorg aan verschillende, voornamelijk minderjarige cliënten. Deze zorg werd geleverd als zorg in natura of volledig bekostigd uit het persoonsgebonden budget (pgb) van de cliënten. De kosten werden in het geval van zorg in natura betaald door gemeenten en in het geval van een pgb betaalde de SVB de ingediende declaraties namens de gemeenten uit. Vanaf de oprichting tot de opheffing van [de stichting] op 1 februari 2021 waren [bestuurslid 2] , [bestuurslid 3] en [bestuurslid] de bestuurders van de stichting. Verdachte werkte in de ten laste gelegde periode als zorgverlener voor [de stichting] .
Feitelijke leiding geven
Onder de feiten 1, 2, 4 en 5 wordt verdachte verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [de stichting] gepleegde strafbare feiten oplichting, valsheid in geschrift en witwassen.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of verdachte überhaupt als feitelijke leidinggevende van [de stichting] kan worden aangemerkt. Daarna zal de vraag aan de orde komen of kan worden bewezen dat [de stichting] de strafbare feiten heeft begaan.
De rol van verdachte bij [de stichting]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een grote rol heeft gehad bij de oprichting van [de stichting] en daarna in haar bedrijfsvoering. [de stichting] is in 2015 door verdachte opgericht, waarbij hij de zussen [bestuurslid 2&3] (die nichtjes van hem zijn) en [bestuurslid] gevraagd heeft als bestuursleden. Uit de verklaringen van de zussen [bestuurslid 2&3] en [bestuurslid] komt naar voren dat zij in ieder geval vanaf 2017 nauwelijks werk (meer) verrichtten voor [de stichting] en dat verdachte vrijwel alles deed. Ook uit de verklaringen van diverse werknemers en cliënten volgt dat verdachte het volledig voor het zeggen had binnen [de stichting] . Hij leidde de vergaderingen, stuurde het personeel aan en hield zich ook bezig met de financiën en de administratie. Ook deed verdachte de acquisitie van nieuwe cliënten en was hij contactpersoon voor de gemeenten. Verdachte had voorts zeggenschap over de bankrekening van [de stichting] en kon daar gebruik van maken. Hij beschikte ook over een bankpas en een creditcard die aan de rekening van [de stichting] waren gekoppeld. Verdachte verrichte daarmee ook betalingen die als privé-uitgaven zijn aangemerkt.
De verklaring van verdachte ter zitting dat hij wel feitelijk naar buiten toe de leidinggevende was, maar dat [bestuurslid] binnen [de stichting] eigenlijk aan de touwtjes trok, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Die verklaring vindt namelijk op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien is verdachte daar ook pas op zitting mee gekomen. Dat [getuige] heeft verklaard dat het bestuur voor alles tekende, maakt dit niet anders. Het was immers formeel verplicht dat het bestuur voor sommige zaken tekende, maar dat zegt nog niets over de feitelijke situatie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte als feitelijke leidinggevende van [de stichting] kan worden aangemerkt.
Declarabele uren en ontbreken urenregistratie
Voordat de rechtbank overgaat tot de bespreking van de tenlastegelegde feiten, zal zij eerst kort ingaan op het begrip ‘declarabele uren’. Bij het contract dat [de stichting] had gesloten met de gemeente Breda waren administratieve voorwaarden gevoegd. In deze administratieve voorwaarden staat dat declarabele uren in het kader van zorg in natura of pgb uren zijn die de hulpverlener besteedt aan contact met de cliënt of het cliëntsysteem. Dit kan face-to-face contact zijn, maar dit contact kan ook op afstand plaatsvinden, bijvoorbeeld telefonisch of via screen-to-screen. Tijd gebruikt voor administratie of gesprekken over de cliënt kan niet separaat worden gedeclareerd. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen urenregistratie bevat, waardoor niet op basis van een degelijke urenregistratie kan worden gecontroleerd of het aantal uren dat in de tenlastegelegde periode gedeclareerd juist is. Uit het dossier blijkt dat de onderzoekers bij de doorzoeking in het kantoor van [de stichting] geen urenregistratie hebben aangetroffen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat er wel degelijk een urenregistratie was, maar dat deze door de onderzoekers is zoekgemaakt. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Deze verklaring wordt namelijk op geen enkele wijze door stukken in het dossier ondersteund. De later door verdachte aangeleverde bestanden waren niet compleet. Het feit dat er geen urenregistratie was, wordt bevestigd door getuigen. Alle medewerkers hebben verklaard dat er geen uren werden geregistreerd. Deze gang van zaken past naar het oordeel van de rechtbank bovendien in de verklaring van verdachte op zitting dat hij altijd het maximaal aantal uren declareerde.
Omdat een urenregistratie ontbreekt, zal de rechtbank bij het bespreken van de feiten uitgaan van wat de betrokkenen over het aantal gemaakte uren hebben verklaard. De rechtbank zal daarbij alles in het voordeel van verdachte afronden. Vanwege de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, zal de rechtbank buiten beschouwing laten dat alle door verdachte gewerkte uren überhaupt niet declarabel waren, omdat hij niet SKJ-geregistreerd was.
4.3.3Feit 1 Oplichting gemeente Breda en SVB
De personen die genoemd worden in de tenlastelegging, te weten [cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 3] , [cliënt 4] , [cliënt 5] , [cliënt 6] , [cliënt 7] , [cliënt 8] , [cliënt 9] , [cliënt 10] , [cliënt 11] , [cliënt 12] , [cliënt 13] en [cliënt 14] , waren allemaal cliënten van [de stichting] . De declaraties die [de stichting] bij de gemeente Breda en de SVB heeft ingediend waren vaak voor een bedrag dat gelijk stond aan het maximaal aantal uren zorg dat aan deze personen was toegekend. Verdachte heeft verklaard dat de reden hiervoor was dat dit later toch met de gemeente Breda en de SVB zou worden verrekend.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de declaraties in veel gevallen uren bevatten die niet overeenkomen met de uren aan zorg die daadwerkelijk geleverd zijn. Daarbij baseert zij zich met name op de verklaringen van de ouders van de veelal minderjarige cliënten en de verklaringen van de zorgverleners die voor [de stichting] werkten. Deze verklaringen vinden ook steun in de verklaringen van de (opeenvolgende) administratieve medewerkers van [de stichting] . De stelling van verdachte dat de verklaringen van de ouders en zorgverleners niet kloppen en dat zij tegen hem samenspannen, vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De rechtbank zal hierna per cliënt aangeven om hoeveel uren het gaat.
[cliënt 1]
Uit de verklaringen van [naam 2] (de moeder van [cliënt 1] ) en zorgverleners [zorgverlener 1] en [zorgverlener 2] blijkt dat er vanaf 1 januari 2018 tot 1 november 2019 wekelijks maximaal 2 uur aan zorg werd verleend. Tot 1 juli 2019 is het juiste aantal uren gedeclareerd. Na 1 juli 2019 zijn er echter veel meer uren gedeclareerd dan er daadwerkelijk zijn verleend aan zorg. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in juli 2019 26 uren, in augustus 2019 14 uren, in september 2019 38 uren en oktober 2019 44 uren (in totaal 122 uren) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 2] blijkens haar facturen in totaal 40 uren aan zorg heeft verleend. Dit betekent dat er
82 uren(122 uren minus 40 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van € 5.559,60 (82 uren x een uurtarief van € 67,80) dat te veel is uitgekeerd.
Maar in het voordeel van verdachte zal de rechtbank uitgaan van het lagere bedrag zoals dat (op een iets andere wijze) in het dossier is berekend, te weten
€ 4.816,96.
[cliënt 2]
Uit de verklaringen van [naam 3] (de moeder van [cliënt 2] ) en zorgverlener [zorgverlener 1] blijkt dat tot 1 januari 2019 wekelijks ongeveer 5 uur en vanaf 1 januari 2019 tot 1 april 2019 wekelijks ongeveer 2 uur aan zorg werd verleend. Tot 1 januari 2019 is het juiste aantal uren gedeclareerd. Na 1 januari 2019 zijn echter veel meer uren gedeclareerd dan er daadwerkelijk zijn verleend aan zorg. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in januari 2019 22 uren, in februari 2019 20 uren en in maart 2019 22 uren (in totaal 64 uren) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] in totaal 26 uren (2 uren x 13 weken) aan zorg heeft verleend. Dat betekent dat er
38 uren(64 uren minus 26 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 1.687,20(38 uren x een gemiddeld uurtarief van € 44,40) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 4] en [cliënt 3]
In de periode van 1 januari 2018 tot 1 februari 2019 is er gemiddeld 10 uur per maand aan zorg besteed aan [cliënt 4] . Deze uren komen overeen met de uren die door [de stichting] zijn gedeclareerd. Van fraude met betrekking tot [cliënt 4] zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Dat is echter anders voor [cliënt 3] . Volgens de moeder van [cliënt 4] en [cliënt 3] , [naam 4] , kwam verdachte slechts één keer per week langs. Hij belde onverwachts aan, stelde enkele vragen en ging dan weer weg. Hij bleef hooguit 15 minuten. Nadat zij zich hierover had beklaagd, kwam hij weer langs maar dan voor één à anderhalf uur. Ook belde hij 7 dagen in de week met allerlei beloftes of met bedreigingen tegenover de kinderen. De rechtbank heeft geen reden om de twijfelen aan de verklaring van [naam 4] , gelet ook op de andere gevallen. Hoewel uit de verklaring van [naam 4] niet duidelijk blijkt hoeveel uren zorg er is verleend, staat voor de rechtbank wel vast dat niet 28 uur gemiddeld per maand aan zorg is verleend, zoals door [de stichting] is gedeclareerd. De rechtbank gaat er in het voordeel van verdachte van uit dat er in de periode van 1 december 2017 tot 31 januari 2019 (dit zijn 61 weken) wekelijks ongeveer 2 uur aan zorg is verleend. In de periode van 1 december 2017 tot 31 januari 2019 zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 391 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl er 122 uren (2 uren x 61 weken) aan zorg zijn verleend. Dat betekent dat er
269 uren(391 uren minus 122 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 15.562,36(269 uren x een gemiddeld uurtarief van € 57,85) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 5] en [cliënt 6]
De verklaringen van [naam 5] (de moeder van [cliënt 5] en [cliënt 6] ) en van zorgverleners [zorgverlener 3] en [zorgverlener 1] over de verleende zorg lopen uiteen van anderhalf tot drie uur per week. De rechtbank gaat er in het voordeel van verdachte van uit dat er wekelijks drie uur aan zorg is besteed. In de periode van 23 maart 2018 tot en met 31 januari 2019 (dit zijn 45 weken) zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er voor [cliënt 5] 330 uren en voor [cliënt 6] 351 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] en [zorgverlener 3] 135 uren (3 uren x 45 weken) aan zorg hebben verleend. Dat betekent dat er
546 uren(330 + 351 uren minus 135 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gemiddelde uurtarief was € 43,15 (voor de gedeclareerde uren bij [cliënt 5] was het uurtarief € 42,04 en bij [cliënt 6] € 44,18. Het gemiddelde hiervan is
€ 43,18). Hieruit volgt dat € 23.557,57 (546 uren x een gemiddeld uurtarief van € 43,15) te veel is gedeclareerd.
Maar in het voordeel van verdachte zal de rechtbank uitgaan van het lagere bedrag zoals dat (op een iets andere wijze) in het dossier is berekend, te weten
€ 22.918,14.
[cliënt 7]
De zorgverlening van [de stichting] aan [cliënt 7] werd in de periode van 8 maart 2018 tot 15 mei 2018 gedaan door [zorgverlener 3] . Zij heeft daarover verklaard dat zij er 10 tot 15 uur per week aan besteedde. De rechtbank gaat, in het voordeel van verdachte, uit van 15 uur per week, dus (10 weken x 15 uur =) 150 uur.
Vanaf 15 mei 2018 werd verdachte de hulpverlener van [cliënt 7] . Uit de verklaringen van de moeder van [cliënt 7] , [naam 6] , blijkt dat de hulpverlening door verdachte veel minder was. Hoewel zij niet heel duidelijk en soms wat wisselend verklaart, twijfelt de rechtbank er niet aan dat de daadwerkelijk verleende zorg niet in verhouding staat tot het gedeclareerde aantal uren (vanaf oktober 2018 ruim 20 uur per week), gelet op de verklaringen van [naam 7] , [naam 8] en [pleegmoeder] en de bevindingen in de overige gevallen.
Dit betreft in de eerste plaats de periode van 15 mei 2018 tot 14 maart 2019. In die periode heeft [cliënt 7] tot november 2018 3 of 4 dagen per week zorg ontvangen bij [zorgboerderij] . Volgens moeder heeft verdachte in die periode maar 1 uur per week zorg verleend plus telefonische gesprekken en het meegaan naar afspraken.
Van 14 maart 2019 tot en met 2 juli 2019 was [cliënt 7] uithuisgeplaatst bij een pleeggezin. Volgens de verklaring van de [pleegmoeder] bestond de verleende zorg van verdachte toen uit 1 uur omgang per week. Op basis van verslagen concludeert [naam 7] dat verdachte er 2 uur per week kwam en belde hij ook nog 30-45 minuten met haar over [cliënt 7] . Voor de rechtbank staat dan ook vast dat de verleende zorg niet in de buurt komt van de gedeclareerde 20 uur per week.
De rechtbank zal - opnieuw in het voordeel van verdachte - uitgaan van 3 uur gemiddeld per week in de periode van 15 mei 2018 tot en met 2 juli 2019, dus (59 weken x 3 uur =) 177 uur.
Uit het dossier is de rechtbank niet duidelijk geworden wat er na 2 juli 2019 met de hulpverlening aan [cliënt 7] is gebeurd. Volgens [naam 7] zouden ‘bepalingen’ zijn afgegeven tot 11 december 2019, maar zou [de stichting] eerder zijn gestopt. Maar niet duidelijk is wanneer.
Gezien deze onduidelijkheid zal de rechtbank de periode van 3 juli 2019 tot en met 30 september 2019 (zowel de gedeclareerde bedragen als de geleverde zorguren) geheel buiten beschouwing laten wegens gebrek aan bewijs. Overigens is over die periode maar 8 uur zorg gedeclareerd.
De rechtbank concludeert dat over de periode van 8 maart 2018 tot en met 2 juli 2019 in totaal (150 + 177 =) 327 uur zorg is verleend, terwijl over die periode 984 uur is gedeclareerd. Dat is
657 uurte veel. Dit betekent dat een bedrag van (657 uur x een gemiddeld uurtarief van € 71,25 =)
€ 46.811,25te veel is uitgekeerd.
[cliënt 8] , [cliënt 9] en [cliënt 10]
Uit de verklaringen van [cliënt 8] (de moeder van [cliënt 9] en [cliënt 10] ) en zorgverlener [getuige] blijkt dat van 10 oktober 2017 tot en met 9 oktober 2018 (13 maanden) gedurende 10 maanden zorg werd verstrekt (13 maanden minus 14 weken aan vakanties). Er werd maandelijks volgens [getuige] ongeveer 50 uur aan zorg verleend. In de genoemde periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in totaal 934 uren (156 uren aan [cliënt 8] plus 501 uren aan [cliënt 9] + 277 uren aan [cliënt 10] ) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl er in totaal 500 uren (50 uren x 10 maanden) aan zorg is verleend. Dat betekent dat er
434 uren(934 uren minus 500 uren) te veel zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 24.414,55(46% van € 53.057,11) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 11]
Uit de verklaringen van [naam 9] (de moeder van [cliënt 11] ) en zorgverlener [zorgverlener 1] blijkt dat van 1 juni 2018 tot 1 februari 2019 wekelijks ongeveer één à twee uur aan zorg werd verleend. De rechtbank gaat er, in het voordeel van verdachte, van uit dat [zorgverlener 1] twee uur per week aan zorg heeft verleend. In die periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 269 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] 70 uren (2 uur x 35 weken) aan zorg heeft verleend. Dat betekent dat er
199 uren(269 uren minus 70 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 10.234,61(74% van € 13.830,56) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 12]
Volgens de moeder van [cliënt 12] , [naam 10] , zijn er in de periode van 21 maart 2018 tot 25 november 2018 slechts 3 fysieke contactmomenten van 1 uur en 3 telefonische contactmomenten van maximaal 15 minuten geweest. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [naam 10] te twijfelen, mede gelet ook op de andere gevallen. De rechtbank gaat er, in het voordeel van verdachte, van uit dat er in totaal 4 uur zorg is verleend. In die periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 141 uren aan zorg zijn gedeclareerd. Dat betekent dat er
137 uren(141 uren minus 4 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 6.039,76(97% van € 6.226,56) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 13] en [cliënt 14]
Uit de verklaringen van de moeder van [cliënt 13] en de vader van [cliënt 14] komt naar voren dat aan hen beiden minder uren zorg is verleend dan werd gedeclareerd. Op basis van de facturen van de zorgverleners [zorgverlener 4] en [zorgverlener 5] stelt de rechtbank vast dat er van 5 juni 2019 tot 31 oktober 2019 zorg aan [cliënt 13] en van 16 mei 2019 tot 31 oktober 2019 zorg aan [cliënt 14] is verleend voor in totaal (97 + 8 =) 105 uur. In die periode zijn echter veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er voor de [cliënt 13] 150 uren aan zorg en voor [cliënt 14] 143 uren aan zorg zijn gedeclareerd. Dit betekent dat er
188 uren(293 uren minus 105 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 12.746,40(188 uren x een uurtarief van € 67,80) dat te veel is uitgekeerd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat door [de stichting] in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 structureel beduidend minder zorg is verleend dan is gefactureerd of verantwoord. Door meer zorg te factureren dan werd geleverd, zijn de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank opgelicht. Zij hebben op grond van valse facturen, declaraties, zorgovereenkomsten en verantwoordingsformulieren veel meer geld betaald dan waar [de stichting] daadwerkelijk recht op had. Het gaat in totaal om
€ 145.231,23. Als deze instanties ervan op de hoogte waren geweest dat een groot deel van de zorg niet werd verleend, dan waren deze gelden niet verstrekt. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat [de stichting] de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank heeft opgelicht, zoals primair tenlastegelegd, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft hieraan feitelijke leiding gegeven.