ECLI:NL:RBZWB:2024:7054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
02-196209-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens pgb-/zorgfraude, uitkeringsfraude, valsheid in geschrifte en witwassen

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van pgb-/zorgfraude, uitkeringsfraude, valsheid in geschrifte en witwassen. De verdachte, geboren in 1963, was feitelijk leidinggevende van een stichting die zorg verleende aan cliënten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 structureel meer zorg heeft gedeclareerd dan daadwerkelijk is verleend, wat resulteerde in een schade van € 145.231,23 voor de gemeente Breda en € 6.985,26 voor de gemeente Zoetermeer. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) door valse declaraties in te dienen. Daarnaast heeft hij valsheid in geschrifte gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken in inkoopdocumenten en inkomstenopgaveformulieren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de gemeente Breda. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn cliënten en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor de zorgverlening aan kwetsbare kinderen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan uitkeringsfraude door het niet melden van inkomsten bij het UWV, wat resulteerde in onterecht ontvangen uitkeringen van € 46.335,42.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/196209-21
vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat te Gouda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2024, waarbij de officier van justitie mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 3 oktober 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:feitelijke leiding heeft gegeven aan het oplichten van de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) door de [de stichting] ;
feit 2:feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van declaratieformulieren voor de gemeente Breda door [de stichting] ;
feit 3:samen met anderen meerdere facturen voor de gemeente Zoetermeer valselijk heeft opgemaakt;
feit 4:feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van een inkoopdocument voor jeugdhulp bij de gemeente Breda door [de stichting] ;
feit 5:feitelijke leiding heeft gegeven aan het witwassen van geld door [de stichting] ;
feit 6:inkomstenopgaveformulieren voor een WW-uitkering valselijk heeft opgemaakt door zijn inkomsten niet in te vullen.
De feiten zijn subsidiair in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte voor feit 6, nu er sprake is van een benadelingsbedrag van minder dan € 50.000,-, waardoor strafrechtelijke vervolging in strijd is met de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (hierna: de Aanwijzing).
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, nu zij niet in strijd met de Aanwijzing heeft gehandeld. Daarin staat immers dat ook bij een benadelingsbedrag onder de € 50.000,- vervolging kan plaatsvinden, bijvoorbeeld in het geval dat verdachte ook voor andere strafbare feiten strafrechtelijk wordt vervolgd. Daarvan is hier sprake.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de door de verdediging genoemde Aanwijzing een weergave bevat van het opsporings- en vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot fraude met uitkeringen, verstrekt krachtens de socialezekerheidswetgeving. Een strafrechtelijke afdoening vindt in beginsel pas plaats wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag van € 50.000,- of meer. Hierop zijn in de Aanwijzing wel uitzonderingen gemaakt. Eén van die uitzonderingen is de situatie dat de verdachte gelijktijdig ook strafrechtelijk wordt vervolgd voor andere strafbare feiten. Deze uitzondering is in deze zaak van toepassing. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van feit 6.
Ook voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (alle feiten in de primaire variant) heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 5. Verdachte was weliswaar feitelijk naar buiten toe de leidinggevende, maar [bestuurslid] had het binnen [de stichting] voor het zeggen. Het bestuur moest bovendien voor alles tekenen, wat ook door [getuige] wordt bevestigd. Daarnaast kan niet worden bewezen dat er meer uren aan zorg zijn gedeclareerd dan feitelijk zijn geleverd. De zorgverleners verleenden in de praktijk juist veel meer uren aan zorg dan het aantal uren dat zij bij de cliënten aanwezig waren. Zo vond begeleiding ook telefonisch plaats. Om die reden is altijd het maximale aantal uren gedeclareerd, wat later werd verrekend met de gemeente en de SVB. Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat er binnen [de stichting] werd gewerkt met meerdere personen die beschikten over een SKJ-registratie. Verdachte beschikte weliswaar zelf niet over een SKJ-registratie, maar voerde zijn werkzaamheden uit onder supervisie van [naam 1] die wel SKJ-geregistreerd was. Ook de andere hulpverleners die niet SKJ-geregistreerd waren, werkten onder supervisie van iemand die die registratie wel had. De gemeente Breda was met die situatie bekend en heeft dat kennelijk gedoogd of geaccepteerd.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 6 aangevoerd dat verdachte bij [de stichting] enkel actief is geweest als vrijwilliger en een onkostenvergoeding heeft gekregen, wat hij bij het UWV heeft gemeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
Algemene bewijsoverwegingen
Inleiding
In 2019 is naar aanleiding van meldingen over mogelijke zorgfraude een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [de stichting] en verdachte.
[de stichting] is in 2015 opgericht en verleende zorg aan verschillende, voornamelijk minderjarige cliënten. Deze zorg werd geleverd als zorg in natura of volledig bekostigd uit het persoonsgebonden budget (pgb) van de cliënten. De kosten werden in het geval van zorg in natura betaald door gemeenten en in het geval van een pgb betaalde de SVB de ingediende declaraties namens de gemeenten uit. Vanaf de oprichting tot de opheffing van [de stichting] op 1 februari 2021 waren [bestuurslid 2] , [bestuurslid 3] en [bestuurslid] de bestuurders van de stichting. Verdachte werkte in de ten laste gelegde periode als zorgverlener voor [de stichting] .
Feitelijke leiding geven
Onder de feiten 1, 2, 4 en 5 wordt verdachte verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [de stichting] gepleegde strafbare feiten oplichting, valsheid in geschrift en witwassen.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of verdachte überhaupt als feitelijke leidinggevende van [de stichting] kan worden aangemerkt. Daarna zal de vraag aan de orde komen of kan worden bewezen dat [de stichting] de strafbare feiten heeft begaan.
De rol van verdachte bij [de stichting]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een grote rol heeft gehad bij de oprichting van [de stichting] en daarna in haar bedrijfsvoering. [de stichting] is in 2015 door verdachte opgericht, waarbij hij de zussen [bestuurslid 2&3] (die nichtjes van hem zijn) en [bestuurslid] gevraagd heeft als bestuursleden. Uit de verklaringen van de zussen [bestuurslid 2&3] en [bestuurslid] komt naar voren dat zij in ieder geval vanaf 2017 nauwelijks werk (meer) verrichtten voor [de stichting] en dat verdachte vrijwel alles deed. Ook uit de verklaringen van diverse werknemers en cliënten volgt dat verdachte het volledig voor het zeggen had binnen [de stichting] . Hij leidde de vergaderingen, stuurde het personeel aan en hield zich ook bezig met de financiën en de administratie. Ook deed verdachte de acquisitie van nieuwe cliënten en was hij contactpersoon voor de gemeenten. Verdachte had voorts zeggenschap over de bankrekening van [de stichting] en kon daar gebruik van maken. Hij beschikte ook over een bankpas en een creditcard die aan de rekening van [de stichting] waren gekoppeld. Verdachte verrichte daarmee ook betalingen die als privé-uitgaven zijn aangemerkt.
De verklaring van verdachte ter zitting dat hij wel feitelijk naar buiten toe de leidinggevende was, maar dat [bestuurslid] binnen [de stichting] eigenlijk aan de touwtjes trok, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Die verklaring vindt namelijk op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien is verdachte daar ook pas op zitting mee gekomen. Dat [getuige] heeft verklaard dat het bestuur voor alles tekende, maakt dit niet anders. Het was immers formeel verplicht dat het bestuur voor sommige zaken tekende, maar dat zegt nog niets over de feitelijke situatie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte als feitelijke leidinggevende van [de stichting] kan worden aangemerkt.
Declarabele uren en ontbreken urenregistratie
Voordat de rechtbank overgaat tot de bespreking van de tenlastegelegde feiten, zal zij eerst kort ingaan op het begrip ‘declarabele uren’. Bij het contract dat [de stichting] had gesloten met de gemeente Breda waren administratieve voorwaarden gevoegd. In deze administratieve voorwaarden staat dat declarabele uren in het kader van zorg in natura of pgb uren zijn die de hulpverlener besteedt aan contact met de cliënt of het cliëntsysteem. Dit kan face-to-face contact zijn, maar dit contact kan ook op afstand plaatsvinden, bijvoorbeeld telefonisch of via screen-to-screen. Tijd gebruikt voor administratie of gesprekken over de cliënt kan niet separaat worden gedeclareerd. Daar zal de rechtbank dan ook van uitgaan.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen urenregistratie bevat, waardoor niet op basis van een degelijke urenregistratie kan worden gecontroleerd of het aantal uren dat in de tenlastegelegde periode gedeclareerd juist is. Uit het dossier blijkt dat de onderzoekers bij de doorzoeking in het kantoor van [de stichting] geen urenregistratie hebben aangetroffen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat er wel degelijk een urenregistratie was, maar dat deze door de onderzoekers is zoekgemaakt. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Deze verklaring wordt namelijk op geen enkele wijze door stukken in het dossier ondersteund. De later door verdachte aangeleverde bestanden waren niet compleet. Het feit dat er geen urenregistratie was, wordt bevestigd door getuigen. Alle medewerkers hebben verklaard dat er geen uren werden geregistreerd. Deze gang van zaken past naar het oordeel van de rechtbank bovendien in de verklaring van verdachte op zitting dat hij altijd het maximaal aantal uren declareerde.
Omdat een urenregistratie ontbreekt, zal de rechtbank bij het bespreken van de feiten uitgaan van wat de betrokkenen over het aantal gemaakte uren hebben verklaard. De rechtbank zal daarbij alles in het voordeel van verdachte afronden. Vanwege de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, zal de rechtbank buiten beschouwing laten dat alle door verdachte gewerkte uren überhaupt niet declarabel waren, omdat hij niet SKJ-geregistreerd was.
4.3.3
Feit 1 Oplichting gemeente Breda en SVB
De personen die genoemd worden in de tenlastelegging, te weten [cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 3] , [cliënt 4] , [cliënt 5] , [cliënt 6] , [cliënt 7] , [cliënt 8] , [cliënt 9] , [cliënt 10] , [cliënt 11] , [cliënt 12] , [cliënt 13] en [cliënt 14] , waren allemaal cliënten van [de stichting] . De declaraties die [de stichting] bij de gemeente Breda en de SVB heeft ingediend waren vaak voor een bedrag dat gelijk stond aan het maximaal aantal uren zorg dat aan deze personen was toegekend. Verdachte heeft verklaard dat de reden hiervoor was dat dit later toch met de gemeente Breda en de SVB zou worden verrekend.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de declaraties in veel gevallen uren bevatten die niet overeenkomen met de uren aan zorg die daadwerkelijk geleverd zijn. Daarbij baseert zij zich met name op de verklaringen van de ouders van de veelal minderjarige cliënten en de verklaringen van de zorgverleners die voor [de stichting] werkten. Deze verklaringen vinden ook steun in de verklaringen van de (opeenvolgende) administratieve medewerkers van [de stichting] . De stelling van verdachte dat de verklaringen van de ouders en zorgverleners niet kloppen en dat zij tegen hem samenspannen, vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De rechtbank zal hierna per cliënt aangeven om hoeveel uren het gaat.
[cliënt 1]
Uit de verklaringen van [naam 2] (de moeder van [cliënt 1] ) en zorgverleners [zorgverlener 1] en [zorgverlener 2] blijkt dat er vanaf 1 januari 2018 tot 1 november 2019 wekelijks maximaal 2 uur aan zorg werd verleend. Tot 1 juli 2019 is het juiste aantal uren gedeclareerd. Na 1 juli 2019 zijn er echter veel meer uren gedeclareerd dan er daadwerkelijk zijn verleend aan zorg. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in juli 2019 26 uren, in augustus 2019 14 uren, in september 2019 38 uren en oktober 2019 44 uren (in totaal 122 uren) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 2] blijkens haar facturen in totaal 40 uren aan zorg heeft verleend. Dit betekent dat er
82 uren(122 uren minus 40 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van € 5.559,60 (82 uren x een uurtarief van € 67,80) dat te veel is uitgekeerd.
Maar in het voordeel van verdachte zal de rechtbank uitgaan van het lagere bedrag zoals dat (op een iets andere wijze) in het dossier is berekend, te weten
€ 4.816,96.
[cliënt 2]
Uit de verklaringen van [naam 3] (de moeder van [cliënt 2] ) en zorgverlener [zorgverlener 1] blijkt dat tot 1 januari 2019 wekelijks ongeveer 5 uur en vanaf 1 januari 2019 tot 1 april 2019 wekelijks ongeveer 2 uur aan zorg werd verleend. Tot 1 januari 2019 is het juiste aantal uren gedeclareerd. Na 1 januari 2019 zijn echter veel meer uren gedeclareerd dan er daadwerkelijk zijn verleend aan zorg. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in januari 2019 22 uren, in februari 2019 20 uren en in maart 2019 22 uren (in totaal 64 uren) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] in totaal 26 uren (2 uren x 13 weken) aan zorg heeft verleend. Dat betekent dat er
38 uren(64 uren minus 26 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 1.687,20(38 uren x een gemiddeld uurtarief van € 44,40) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 4] en [cliënt 3]
In de periode van 1 januari 2018 tot 1 februari 2019 is er gemiddeld 10 uur per maand aan zorg besteed aan [cliënt 4] . Deze uren komen overeen met de uren die door [de stichting] zijn gedeclareerd. Van fraude met betrekking tot [cliënt 4] zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Dat is echter anders voor [cliënt 3] . Volgens de moeder van [cliënt 4] en [cliënt 3] , [naam 4] , kwam verdachte slechts één keer per week langs. Hij belde onverwachts aan, stelde enkele vragen en ging dan weer weg. Hij bleef hooguit 15 minuten. Nadat zij zich hierover had beklaagd, kwam hij weer langs maar dan voor één à anderhalf uur. Ook belde hij 7 dagen in de week met allerlei beloftes of met bedreigingen tegenover de kinderen. De rechtbank heeft geen reden om de twijfelen aan de verklaring van [naam 4] , gelet ook op de andere gevallen. Hoewel uit de verklaring van [naam 4] niet duidelijk blijkt hoeveel uren zorg er is verleend, staat voor de rechtbank wel vast dat niet 28 uur gemiddeld per maand aan zorg is verleend, zoals door [de stichting] is gedeclareerd. De rechtbank gaat er in het voordeel van verdachte van uit dat er in de periode van 1 december 2017 tot 31 januari 2019 (dit zijn 61 weken) wekelijks ongeveer 2 uur aan zorg is verleend. In de periode van 1 december 2017 tot 31 januari 2019 zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 391 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl er 122 uren (2 uren x 61 weken) aan zorg zijn verleend. Dat betekent dat er
269 uren(391 uren minus 122 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 15.562,36(269 uren x een gemiddeld uurtarief van € 57,85) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 5] en [cliënt 6]
De verklaringen van [naam 5] (de moeder van [cliënt 5] en [cliënt 6] ) en van zorgverleners [zorgverlener 3] en [zorgverlener 1] over de verleende zorg lopen uiteen van anderhalf tot drie uur per week. De rechtbank gaat er in het voordeel van verdachte van uit dat er wekelijks drie uur aan zorg is besteed. In de periode van 23 maart 2018 tot en met 31 januari 2019 (dit zijn 45 weken) zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er voor [cliënt 5] 330 uren en voor [cliënt 6] 351 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] en [zorgverlener 3] 135 uren (3 uren x 45 weken) aan zorg hebben verleend. Dat betekent dat er
546 uren(330 + 351 uren minus 135 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gemiddelde uurtarief was € 43,15 (voor de gedeclareerde uren bij [cliënt 5] was het uurtarief € 42,04 en bij [cliënt 6] € 44,18. Het gemiddelde hiervan is
€ 43,18). Hieruit volgt dat € 23.557,57 (546 uren x een gemiddeld uurtarief van € 43,15) te veel is gedeclareerd.
Maar in het voordeel van verdachte zal de rechtbank uitgaan van het lagere bedrag zoals dat (op een iets andere wijze) in het dossier is berekend, te weten
€ 22.918,14.
[cliënt 7]
De zorgverlening van [de stichting] aan [cliënt 7] werd in de periode van 8 maart 2018 tot 15 mei 2018 gedaan door [zorgverlener 3] . Zij heeft daarover verklaard dat zij er 10 tot 15 uur per week aan besteedde. De rechtbank gaat, in het voordeel van verdachte, uit van 15 uur per week, dus (10 weken x 15 uur =) 150 uur.
Vanaf 15 mei 2018 werd verdachte de hulpverlener van [cliënt 7] . Uit de verklaringen van de moeder van [cliënt 7] , [naam 6] , blijkt dat de hulpverlening door verdachte veel minder was. Hoewel zij niet heel duidelijk en soms wat wisselend verklaart, twijfelt de rechtbank er niet aan dat de daadwerkelijk verleende zorg niet in verhouding staat tot het gedeclareerde aantal uren (vanaf oktober 2018 ruim 20 uur per week), gelet op de verklaringen van [naam 7] , [naam 8] en [pleegmoeder] en de bevindingen in de overige gevallen.
Dit betreft in de eerste plaats de periode van 15 mei 2018 tot 14 maart 2019. In die periode heeft [cliënt 7] tot november 2018 3 of 4 dagen per week zorg ontvangen bij [zorgboerderij] . Volgens moeder heeft verdachte in die periode maar 1 uur per week zorg verleend plus telefonische gesprekken en het meegaan naar afspraken.
Van 14 maart 2019 tot en met 2 juli 2019 was [cliënt 7] uithuisgeplaatst bij een pleeggezin. Volgens de verklaring van de [pleegmoeder] bestond de verleende zorg van verdachte toen uit 1 uur omgang per week. Op basis van verslagen concludeert [naam 7] dat verdachte er 2 uur per week kwam en belde hij ook nog 30-45 minuten met haar over [cliënt 7] . Voor de rechtbank staat dan ook vast dat de verleende zorg niet in de buurt komt van de gedeclareerde 20 uur per week.
De rechtbank zal - opnieuw in het voordeel van verdachte - uitgaan van 3 uur gemiddeld per week in de periode van 15 mei 2018 tot en met 2 juli 2019, dus (59 weken x 3 uur =) 177 uur.
Uit het dossier is de rechtbank niet duidelijk geworden wat er na 2 juli 2019 met de hulpverlening aan [cliënt 7] is gebeurd. Volgens [naam 7] zouden ‘bepalingen’ zijn afgegeven tot 11 december 2019, maar zou [de stichting] eerder zijn gestopt. Maar niet duidelijk is wanneer.
Gezien deze onduidelijkheid zal de rechtbank de periode van 3 juli 2019 tot en met 30 september 2019 (zowel de gedeclareerde bedragen als de geleverde zorguren) geheel buiten beschouwing laten wegens gebrek aan bewijs. Overigens is over die periode maar 8 uur zorg gedeclareerd.
De rechtbank concludeert dat over de periode van 8 maart 2018 tot en met 2 juli 2019 in totaal (150 + 177 =) 327 uur zorg is verleend, terwijl over die periode 984 uur is gedeclareerd. Dat is
657 uurte veel. Dit betekent dat een bedrag van (657 uur x een gemiddeld uurtarief van € 71,25 =)
€ 46.811,25te veel is uitgekeerd.
[cliënt 8] , [cliënt 9] en [cliënt 10]
Uit de verklaringen van [cliënt 8] (de moeder van [cliënt 9] en [cliënt 10] ) en zorgverlener [getuige] blijkt dat van 10 oktober 2017 tot en met 9 oktober 2018 (13 maanden) gedurende 10 maanden zorg werd verstrekt (13 maanden minus 14 weken aan vakanties). Er werd maandelijks volgens [getuige] ongeveer 50 uur aan zorg verleend. In de genoemde periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er in totaal 934 uren (156 uren aan [cliënt 8] plus 501 uren aan [cliënt 9] + 277 uren aan [cliënt 10] ) aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl er in totaal 500 uren (50 uren x 10 maanden) aan zorg is verleend. Dat betekent dat er
434 uren(934 uren minus 500 uren) te veel zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 24.414,55(46% van € 53.057,11) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 11]
Uit de verklaringen van [naam 9] (de moeder van [cliënt 11] ) en zorgverlener [zorgverlener 1] blijkt dat van 1 juni 2018 tot 1 februari 2019 wekelijks ongeveer één à twee uur aan zorg werd verleend. De rechtbank gaat er, in het voordeel van verdachte, van uit dat [zorgverlener 1] twee uur per week aan zorg heeft verleend. In die periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 269 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl [zorgverlener 1] 70 uren (2 uur x 35 weken) aan zorg heeft verleend. Dat betekent dat er
199 uren(269 uren minus 70 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 10.234,61(74% van € 13.830,56) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 12]
Volgens de moeder van [cliënt 12] , [naam 10] , zijn er in de periode van 21 maart 2018 tot 25 november 2018 slechts 3 fysieke contactmomenten van 1 uur en 3 telefonische contactmomenten van maximaal 15 minuten geweest. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [naam 10] te twijfelen, mede gelet ook op de andere gevallen. De rechtbank gaat er, in het voordeel van verdachte, van uit dat er in totaal 4 uur zorg is verleend. In die periode zijn er veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 141 uren aan zorg zijn gedeclareerd. Dat betekent dat er
137 uren(141 uren minus 4 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 6.039,76(97% van € 6.226,56) dat te veel is uitgekeerd.
[cliënt 13] en [cliënt 14]
Uit de verklaringen van de moeder van [cliënt 13] en de vader van [cliënt 14] komt naar voren dat aan hen beiden minder uren zorg is verleend dan werd gedeclareerd. Op basis van de facturen van de zorgverleners [zorgverlener 4] en [zorgverlener 5] stelt de rechtbank vast dat er van 5 juni 2019 tot 31 oktober 2019 zorg aan [cliënt 13] en van 16 mei 2019 tot 31 oktober 2019 zorg aan [cliënt 14] is verleend voor in totaal (97 + 8 =) 105 uur. In die periode zijn echter veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er voor de [cliënt 13] 150 uren aan zorg en voor [cliënt 14] 143 uren aan zorg zijn gedeclareerd. Dit betekent dat er
188 uren(293 uren minus 105 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 12.746,40(188 uren x een uurtarief van € 67,80) dat te veel is uitgekeerd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat door [de stichting] in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 structureel beduidend minder zorg is verleend dan is gefactureerd of verantwoord. Door meer zorg te factureren dan werd geleverd, zijn de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank opgelicht. Zij hebben op grond van valse facturen, declaraties, zorgovereenkomsten en verantwoordingsformulieren veel meer geld betaald dan waar [de stichting] daadwerkelijk recht op had. Het gaat in totaal om
€ 145.231,23. Als deze instanties ervan op de hoogte waren geweest dat een groot deel van de zorg niet werd verleend, dan waren deze gelden niet verstrekt. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat [de stichting] de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank heeft opgelicht, zoals primair tenlastegelegd, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft hieraan feitelijke leiding gegeven.
4.3.4
Feit 2 Valsheid in geschrift declaraties gemeente Breda
Omdat op de door [de stichting] opgemaakte declaratieformulieren meer uren aan zorg zijn vermeld dan in werkelijkheid zijn verleend, staat daarmee ook vast dat [de stichting] deze declaratieformulieren valselijk heeft opgemaakt. Zoals eerder is overwogen, was verdachte de feitelijke leidinggevende van [de stichting] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [de stichting] gepleegde valsheid in geschrift, zoals primair ten laste is gelegd.
4.3.5
Feit 3 Valsheid in geschrift declaraties gemeente Zoetermeer
[aangever] heeft verklaard dat zij in van 1 augustus 2018 tot en met 28 februari 2019 wekelijks ongeveer één à twee uur zorg van verdachte heeft ontvangen. Verder was het contact met hem telefonisch. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [aangever] te twijfelen, gelet ook op de andere gevallen. De rechtbank gaat er, gelet op het feit dat er ook zorg per telefoon is verleend en in het voordeel van verdachte, van uit dat er wekelijks twee uur zorg is verleend. In die periode zijn veel meer uren gedeclareerd. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er 211 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl verdachte slechts 60 uren (2 uren x 30 weken) aan zorg heeft verleend. Dat betekent dat er
151 uren(211 uren minus 60 uren) te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gaat hier om een bedrag van
€ 6.985,26(151 uren x een gemiddeld uurtarief van € 46,26) dat te veel is uitgekeerd.
Nu op de declaratieformulieren meer zorg is vermeld dan in werkelijkheid is verleend, staat daarmee ook vast dat deze declaratieformulieren valselijk zijn opgemaakt. Uit de verklaring van [aangever] blijkt dat verdachte deze formulieren (via haar DigiD) voor haar heeft ingediend bij de SVB. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, in vereniging met [de stichting] .
4.3.6
Feit 4 Valsheid in geschrift inkoopdocument gemeente Breda
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in het inkoopdocument als vraag/eis is vermeld dat het hbo-geschoold personeel dat in contact kon komen met de jeugdigen of het gezin, in het bezit moet zijn van een Stichting Kwaliteitsregister Jeugd registratie (SKJ-registratie). Ondersteunend mbo-personeel mocht onder verantwoordelijkheid werken van een SKJ-geregistreerde medewerker. Op het document dat door verdachte is geüpload is de vraag hierover met ‘Ja’ beantwoord.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat het op het moment van het invullen van het inkoopdocument de bedoeling was dat hijzelf ook zorg ging verlenen, terwijl hij wist dat hij niet SKJ-geregistreerd was. Hij stond volgens hem onder supervisie van [naam 1] , die wel over een SKJ-registratie beschikte. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet juist is. Verdachte werkte in de eerste plaats niet als ondersteunend personeel maar als zelfstandig zorgverlener aan jeugdigen, waarvoor een eigen SKJ-registratie noodzakelijk was. In de tweede plaats is niet aannemelijk gemaakt dat verdachte onder supervisie van [naam 1] stond. Sterker nog, [naam 1] ontkent dat stellig. Dit blijkt ook niet uit het door verdachte ter zitting overgelegde document.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [de stichting] het inkoopdocument voor jeugdhulp valselijk heeft opgemaakt door daarop te vermelden dat al het hbo-geschoold personeel dat in contact kon komen met de jeugdigen of het gezin in het bezit was van een SKJ-registratie terwijl dat niet het geval was, zoals primair tenlastegelegd. Verdachte heeft hieraan feitelijke leiding gegeven.
4.3.7
Feit 5 Witwassen
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [de stichting] – onder leiding van verdachte – de gemeente Breda en de SVB opgelicht en valsheid in geschrifte gepleegd. Dit betrof een bedrag van € 145.231,23 (feit 1). Ook bij de gemeente Zoetermeer is te veel geld gedeclareerd (feit 3), te weten € 6.985,26. De gelden die hierdoor door [de stichting] werden verworven, in totaal
€ 152.216,49, zijn naar de bankrekening van [de stichting] overgemaakt. Op dat moment had [de stichting] deze gelden voorhanden die afkomstig waren uit haar eigen misdrijf. Verdachte was daarvan als feitelijke leidinggevende van [de stichting] op de hoogte.
Anders dan de officier van justitie stelt kan naar het oordeel van de rechtbank het niet opgeven van deze bedragen bij een belastingaangifte niet worden aangemerkt als een verhullingshandeling. Omdat er ook verder geen bewijs is van verhullingshandelingen, is sprake van eenvoudig witwassen als bedoeld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het eenvoudig witwassen door [de stichting] van deze gelden, zoals primair tenlastegelegd.
4.3.8
Feit 6 WW-fraude
Aan verdachte is in de periode van 25 september 2017 tot en met 3 januari 2020 door het UWV een WW-uitkering toegekend. Verdachte is bij aanvang van de uitkering en ook nadien meermalen gewezen op de aan de uitkering verbonden verplichting om alles te melden wat van invloed kan zijn op (de hoogte van) zijn uitkering.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij alleen actief is geweest als vrijwilliger bij [de stichting] en daarvoor een onkostenvergoeding heeft gekregen. Dit heeft hij bij het UWV heeft gemeld, alleen de mail daarover is niet meer te vinden. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier en schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Uit de gegevens van de Belastingdienst (en wat hiervoor is overwogen bij feit 1 en 3) volgt namelijk dat verdachte in 2018 en 2019 voor [de stichting] werkzaamheden verrichte en inkomsten daaruit genoot.
Verdachte heeft de door hem verrichte werkzaamheden en de daarmee genoten inkomsten blijkens de brieven van de Belastingdienst nooit gemeld bij het UWV, terwijl hij dat wel had moeten doen. Verdachte wist ook dat hij deze inkomsten moest melden, gelet op de aard van de inkomsten en de brieven van het UWV waarin stond dat alles moest worden gemeld wat van invloed kon zijn op de uitkering.
Door na te laten zijn werkzaamheden en inkomsten te vermelden, heeft verdachte maandelijks bij het indienen van de inkomstenopgaveformulieren bewust informatie achtergehouden en heeft hij dus de inkomstenopgaveformulieren valselijk opgemaakt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude, zoals onder feit 6 primair ten laste is gelegd. Wel acht zij een kortere pleegperiode bewezen dan ten laste is gelegd, te weten van 1 januari 2018 tot en met 3 januari 2020.
4.3.9
Conclusie
Voor de feiten 1, 2, 4 en 5 geldt dat deze strafbare feiten zijn begaan door [de stichting] en dat verdachte de feitelijke leidinggevende daarvan was. Feit 3 heeft verdachte in vereniging met [de stichting] gepleegd, nu verdachte de declaraties van [aangever] namens [de stichting] bij de SVB heeft ingediend. Feit 6 heeft verdachte alleen gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1
primair
[de stichting] in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Breda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een samenweefstel van verdichtsels, de gemeente Breda en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bewogen tot de afgifte van € 145.231,23, in het kader van Zorg In Natura (ZIN) en Persoons Gebonden Budget (PGB), in verband met de volgende cliënten:
• [cliënt 1] en
• [cliënt 2] en
• [cliënt 3] en
• [cliënt 5] en [cliënt 6] en
• [cliënt 7] en
• [cliënt 8] en [cliënt 9] en [cliënt 10]
• [cliënt 11] en
• [cliënt 12] en
• [cliënt 13] en
• [cliënt 14]
immers heeft die Stichting telkens met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- te hoge declaraties en een te hoog aantal uren aan verleende zorg (Zorg in Natura) ingediend bij de gemeente Breda en
- aangegeven bij de SVB dat die Stichting voor een (vooraf) vastgesteld maandbedrag en een bepaald vastgestelde aantal uren aan PGB zorg zou verlenen aan bovengenoemde cliënten en
- daartoe telkens declaratieformulieren (ZIN) en (PGB) zorgovereenkomsten heeft ingediend bij de gemeente en de SVB
waardoor de gemeente en de SVB telkens zijn bewogen tot de afgifte van geldbedragen,
terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2
primair
[de stichting] in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Breda declaratieformulieren (aan de hand van welke declaraties verleende zorg in het kader van Zorg In Natura werd gedeclareerd), zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft die Stichting valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
op die declaratieformulieren telkens een te hoog aantal uren en een te hoog (factuur)bedrag (aan verleende zorg) vermeld,
telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
3
verdachte in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 maart 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander meermalen facturen, volgens de opdruk afkomstig van [de stichting] ( [de stichting] ) (met welke facturen verleende zorg/begeleiding aan mevrouw [aangever] in het kader van een Persoonsgebonden budget (PGB) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd gedeclareerd), zijnde (telkens) geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op die facturen een te hoog aantal uren en een te hoog (factuur)bedrag aan verleende zorg/begeleiding vermeld,
telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
4
primair
[de stichting] op 7 december 2017 te Breda een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een inkoopdocument “Voorwaarden per jeugdhulpcategorie” valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken,
bestaande die valsheid hierin, dat die Stichting valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven - op dat inkoopdocument heeft vermeld dat het in te zetten (minimaal) hbo geschoold personeel van Opdrachtnemer (voornoemde Stichting), welke beroepsmatig in contact kon komen met Jeugdigen of het Gezin van Jeugdigen aan wie jeugdhulp wordt geboden, ten allen tijde beschikte over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), terwijl in werkelijkheid die Stichting (ook) een aanzienlijke hoeveelheid zorg en jeugdhulp en gezinshulp en jeugdbegeleiding en gezinsbegeleiding verleende zonder dat de persoon die zorg verleende (te weten de [verdachte] ) over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) beschikte,
terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
5
primair
[de stichting] in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Breda en Zoetermeer geldbedragen van (in totaal) € 145.231,23 (gemeente Breda) en € 6.985,26 (gemeente Zoetermeer)heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl die Stichting wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit eigen misdrijf,
terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
6
primair
verdachte in de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 januari 2020 te Breda geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten Inkomstenopgaveformulieren (ten behoeve van een WW-uitkering) valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
bestaande die valsheid hierin, dat hij telkens valselijk en in strijd met de waarheid op die Inkomstenopgaveformulieren heeft vermeld dat hij geen inkomsten heeft genoten in de op die Inkomstenopgaveformulieren vermelde periodes terwijl hij in werkelijkheid wel inkomsten heeft genoten in de op die Inkomstenopgaveformulieren vermelde periodes.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte de stichting niet heeft opgezet voor enkel het plegen van fraude. Hij verleent nog steeds zorg, alleen niet meer als ondernemer. De verdediging verzoekt dan ook te volstaan met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, als zorgverlener, bijna twee jaar lang schuldig gemaakt aan pgb/zorg-fraude door feitelijke leiding te geven aan [de stichting] . Daarbij is, in strijd met de waarheid, valselijk op een inkoopdocument opgenomen dat jeugdhulp altijd zou worden verleend door gekwalificeerd personeel en zijn er veel meer uren aan zorg gedeclareerd bij de gemeente Breda, de gemeente Zoetermeer en de SVB dan er daadwerkelijk zijn gemaakt. Met de fraude ontving verdachte op die manier het aan zijn cliënten toegekende zorgbudget, terwijl in werkelijkheid minder zorg werd verleend aan deze cliënten en verdachte als jeugdhulpverlener ook niet gekwalificeerd was om deze zorg te verlenen. Deze bedragen zijn vervolgens gedurende een lange periode witgewassen. Het betreft een enorm bedrag van in totaal € 152.216,49 aan gemeenschapsgeld, dat speciaal bedoeld was voor onder meer jeugdhulp aan kwetsbare kinderen.
Fraude in het algemeen, maar zeker in deze omvang, tast het fundament van het systeem van zorgverlening op grond van een pgb of zorg in natura aan. Dit is verdachte te meer te verwijten, omdat hij zelf als hulpverlener onderdeel is van dit systeem. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn cliënten, ouders en kinderen waarvan is vastgesteld dat zij gekwalificeerde professionele hulp nodig hadden, in hem hadden en ook moesten kunnen hebben. Maar nog kwalijker is dat verdachte er bovendien voor heeft gezorgd dat zijn veelal kwetsbare en zorgbehoevende cliënten minder zorg hebben gekregen dan zij nodig hadden.
Daarnaast heeft verdachte zich twee jaar lang schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van inkomsten die hij kreeg. Verdachte heeft in totaal ten onrechte van het UWV een bruto uitkeringsbedrag van € 46.335,42 ontvangen. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Bij misbruik van deze voorziening wordt afbreuk gedaan aan het sociale stelsel en worden de mensen die op een dergelijke uitkering zijn aangewezen de dupe. Verdachte heeft door zijn frauduleus handelen misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat, waardoor de gemeenschap schade heeft geleden. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
Aan deze fraude is slechts een einde gekomen doordat een onderzoek is ingesteld door de opsporingsdiensten nadat een melding was ontvangen over mogelijke zorgfraude en niet doordat verdachte tot inkeer is gekomen. Verdachte heeft tegenover de opsporingsdiensten en op de zitting er blijk van gegeven het strafwaardige van zijn handelen niet in te zien.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Die termijn is in dit geval aangevangen op 19 november 2019, de dag van zijn inverzekeringstelling.
Als uitgangspunt geldt dat de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt dat het vonnis dus gereed had moeten zijn uiterlijk 19 november 2021. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met bijna drie jaar. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
Straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting met betrekking tot fraude en bij straffen die in andere vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank ziet gelet hierop geen ruimte om een andere of lichtere sanctie op te leggen, zoals door de verdediging is verzocht.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank er niet van uit dat [de stichting] is opgericht met het doel om te frauderen, maar duidelijk is dat dit gaandeweg wel is gebeurd. Er was in die zin geen sprake van een vooropgezet plan. De rechtbank zal daar bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in strafverminderende zin rekening mee houden. Ook houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en is zij, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Gemeente Breda vordert een schadevergoeding van € 112.184,82, bestaande uit materiële schade, voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De totale materiële schade bedraagt volgens de vordering weliswaar € 154.497,22 maar een deel daarvan, te weten € 42.312,40, is reeds vergoed.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 145.231,23 (bewezen verklaarde fraudebedrag feit 1) minus € 42.312,40 =
€ 102.918,83. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 november 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Omdat naast verdachte als feitelijke leidinggever ook [de stichting] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 51, 57, 225, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 4:feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift;
feit 5:feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;
feit 6:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Gemeente Bredavan
€ 102.918,83aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Gemeente Breda (feit 1), € 102.918,83 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
360 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 oktober 2024.
Mr. Pooyé is verhinderd om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
oplichting (van de gemeente Breda en/of SVB)
[de stichting] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019, te Breda en/of
’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans die Stichting,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefstel van verdichtsels,
de gemeente Breda en/of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bewogen tot de
afgifte van €154.497,22, althans €136.346,33, in elk geval van een of meer
(aanzienlijke) geldbedrag(en), (ten behoeve van/in het kader van Zorg In Natura
(ZIN) en/of Persoons Gebonden Budget (PGB)), in verband met de volgende
cliënt(en)/perso(o)n(en)):
• [cliënt 1] en/of
• [cliënt 2] en/of
• [cliënt 3] en/of
• [cliënt 4]
• [cliënt 5] en/of [cliënt 6] en/of
• [cliënt 7] en/of
• [cliënt 8] en/of [cliënt 9] en/of [cliënt 10]
• [cliënt 11] en/of
• [cliënt 12] en/of
• [cliënt 13] en/of
• [cliënt 14]
immers heeft/hebben die Stichting en/of haar mededader(s) (telkens) met
voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan de gemeente Breda en/of SVB voorgehouden en/of voorgewend en/of
schriftelijk en/of digitaal (via een inkoopdocument in het programma Tender)
aangegeven dat zij/die Stichting alleen zorg zou (laten) verlenen door (HBO)
zorgverleners welke in het bezit waren van een Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
registratie (SKJ registratie) en/of dat het in te zetten HBO geschoold personeel (ten
allen tijde) zou beschikken over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
(SKJ registratie) en/of
- ( vervolgens) (telkens) te hoge declaraties/declaratiebedragen en/of een te hoog
aantal uren aan verleende zorg (Zorg in Natura) ingediend bij de gemeente Breda
en/of
- aangegeven/voorgewend aan/bij de SVB dat die Stichting voor een (vooraf)
vastgesteld maandbedrag en/of een bepaald vastgestelde aantal uren aan PGB zorg
zou verlenen aan bovengenoemde cliënten/perso(o)n(en) en/of
- ( daartoe) (telkens) een of meer
declaratieformulier(en)/declaratie(s)/declaratiebedrag(en) (ZIN) en/of een of meer
(PGB) zorgovereenkomst(en) heeft/hebben ingediend en/of doen indienen en/of
opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de gemeente en/of de SVB
waardoor de gemeente en/of de SVB (telkens) is/zijn bewogen tot de afgifte van een
of meer (van bovengenoemde) geldbedrag(en)
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer
natuurlijke perso(o)n(en) tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft/hebben gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en);
artikel 326 jo 47 lid 1 onder 1 jo 51 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht
(voor de specifieke benadelingsbedragen (per cliënt) zie o.a. het aanvullende
proces-verbaal d.d. 26 juli 2021)
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot
en met 1 november 2019, te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefstel van verdichtsels,
de gemeente Breda en/of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bewogen tot de
afgifte van €154.497,22, althans €136.346,33 euro, in elk geval van één of meer
(aanzienlijke) geldbedrag(en), (ten behoeve van/in het kader van Zorg In Natura
(ZIN) en/of Persoons Gebonden Budget (PGB)), in verband met de volgende
cliënt(en)/perso(o)n(en)):
• [cliënt 1] en/of
• [cliënt 2] en/of
• [cliënt 3] en/of
• [cliënt 4]
• [cliënt 5] en/of [cliënt 6] en/of
• [cliënt 7] en/of
• [cliënt 8] en/of [cliënt 9] en/of [cliënt 10]
• [cliënt 11] en/of
• [cliënt 12] en/of
• [cliënt 13] en/of
• [cliënt 14]
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met voornoemd
oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid
- aan de gemeente Breda en/of de SVB voorgehouden en/of voorgewend en/of
schriftelijk en/of digitaal (via een inkoopdocument in het programma Tender)
aangegeven dat zij/die Stichting alleen zorg zou (laten) verlenen door (HBO)
zorgverleners welke in het bezit waren van een Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
registratie (SKJ registratie) en/of dat het in te zetten HBO geschoold personeel (ten
allen tijde) zou beschikken over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
(SKJ registratie) en/of
- ( vervolgens) (telkens) te hoge declaraties/declaratiebedragen en/of een te hoog
aantal uren aan verleende zorg (Zorg in Natura) ingediend bij de gemeente en/of
- aangegeven/voorgewend aan/bij de SVB dat die Stichting voor een (vooraf)
vastgesteld maandbedrag en/of een bepaald vastgestelde aantal uren aan PGB zorg
zou verlenen aan bovengenoemde cliënten/perso(o)n(en) en/of
- ( daartoe) (telkens) een of meer
declaratieformulier(en)/declaratie(s)/declaratiebedrag(en) (ZIN) en/of een of meer
(PGB) zorgovereenkomst(en) heeft/hebben ingediend en/of doen indienen en/of
opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de gemeente en/of de SVB waardoor de
gemeente en/of de SVB (telkens) is/zijn bewogen tot de afgifte van een of meer (van
bovengenoemde) geldbedrag(en)
artikel 326 jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
(voor de specifieke benadelingsbedragen (per cliënt) zie o.a. het aanvullende
proces-verbaal d.d. 26 juli 2021)
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
valsheid in geschrifte (i.r.t. de gemeente Breda)
[de stichting] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Breda en/of
’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans die Stichting meermalen, althans eenmaal,
een of meer declaratieformulier(en) en/of declaraties (op/aan de hand van welke
declaraties verleende zorg in het kader van Zorg In Natura werd
gedeclareerd/gefactureerd), zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of
laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben die Stichting en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens)
valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in/op die declaratieformulier(en)/declaratie(s) (telkens) (een) te ho(o)g(e)
aantal(len) uren en/of (een) te ho(o)g(e) (factuur)bedrag(en) (aan verleende zorg)
vermeld en/of opgeschreven en/of opgenomen, en/althans door die ander(en)
doen en/of laten vermelden en/of opschrijven en/of opnemen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer
natuurlijke perso(o)n(en) tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft/hebben gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en);
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 jo 51 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht
(voor de valse/vervalste declaraties zie o.a. het excel-overzicht procesdossier deel 5
van 6 blz. 0689 tm 0694 en het aanvullende pv van 5 juli 2021 blz 64 tm 82)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot
en met 1 november 2019 te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
een of meer declaratieformulier(en) en/of declaraties (op/aan de hand van welke
declaraties verleende zorg in het kader van Zorg In Natura werd
gedeclareerd/gefactureerd), zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of
laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (telkens)
valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in/op die declaratieformulier(en)/declaratie(s) (telkens) (een) te
ho(o)g(e) aantal(len) uren en/of (een) te ho(o)g(e) (factuur)bedrag(en) (aan
verleende zorg) vermeld en/of opgeschreven en/of opgenomen, en/althans door
die ander(en) doen en/of laten vermelden en/of opschrijven en/of opnemen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
(voor de valse/vervalste declaraties zie o.a. het excel-overzicht procesdossier deel 5
van 6 blz. 0689 tm 0694 en het aanvullende pv van 5 juli 2021 blz 64 tm 82)
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[de stichting] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te Breda en/of
’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans die Stichting, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk
niet naar waarheid (één of meer) gegevens heeft/hebben verstrekt aan de gemeente
Breda, zijnde degene door wie of door wiens tussenkomst een/enige verstrekking of
tegemoetkoming, te weten gelden in verband met verleende zorg in het kader van
Zorg in Natura (ZIN), werd verleend,
immers heeft/hebben die Stichting en/of haar mededader(s) (telkens) (een) te
ho(o)g(e) aantal(len) uren en/of (een) te ho(o)g(e) (factuur)bedrag(en) (aan
verleende zorg) in het kader van Zorg in Natura bij/aan de gemeente Breda
doorgegeven
zulks terwijl dit/het feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl die Stichting en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze
moest(en) vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of
tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer
natuurlijke per-so(o)n(en) tot bovenomschreven strafba(a)r(e)
feit(en) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft/hebben
gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
artikel 227a jo 47 lid 1 onder 1 jo 51 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht
( art 227a Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot
en met 1 november 2019 te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, anders dan
door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid (één of meer) gegevens
heeft/hebben verstrekt aan de gemeente Breda, zijnde degene door wie of door
wiens tussenkomst een/enige verstrekking of tegemoetkoming, te weten gelden in
verband met verleende zorg in het kader van Zorg in Natura (ZIN), werd verleend,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) te ho(o)g(e)
aantal(len) uren en/of (een) te ho(o)g(e) (factuur)bedrag(en) (aan verleende zorg) in
het kader van Zorg in Natura bij/aan de gemeente Breda doorgegeven
zulks terwijl dit/het feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze
moest(en) vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of
tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming,
artikel 227a jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
( art 227a Wetboek van Strafrecht )
3
valsheid in geschrift i.r.t. de gemeente Zoetermeer:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot
en met 31 maart 2019 te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of Zoetermeer en/of elders
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
een of meer factu(u)r(en) volgens de opdruk afkomstig van [de stichting] ( [de stichting]
) (met welke facturen verleende zorg/begeleiding aan mevrouw [aangever] in
het kader van (een) Persoonsgebonden budget (PGB) cfm de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) werd gedeclareerd/gefactureerd)
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of
laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door
(een) ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (telkens)
valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in/op die factu(u)r(en) (telkens) (een) te ho(o)g(e) aantal(len) uren en/of (een) te
ho(o)g(e) (factuur)bedrag(en) (aan verleende zorg/begeleiding) vermeld en/of
opgeschreven en/of opgenomen, en/althans door die ander(en) doen en/of laten
vermelden en/of opschrijven en/of opnemen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
(voor de valse/vervalste facturen zie procesdossier deel 2 van 6 blz.
309/310/314/316/319)
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
valsheid in geschrifte mbt “inkoopdocument”
[de stichting] op of omstreeks 7 december 2017 te Breda
en/of ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans die Stichting, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen, te weten een inkoop document “Voorwaarden per
jeugdhulpcategorie” valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of
heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om dit geschrift als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat die Stichting en/of haar
mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid (-
zakelijk weergegeven -) op dat inkoopdocument heeft/hebben vermeld / doen
vermelden dat
het in te zetten (minimaal) hbo geschoold personeel van Opdrachtnemer (lees
voornoemde Stichting/ [de stichting] ), welke beroepsmatig in contact kan/kon komen met
Jeugdigen of het Gezin van Jeugdigen aan wie jeugdhulp wordt geboden, (ten allen
tijde/altijd) beschikt(e)/zou beschikken over een registratie bij Stichting
Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)
terwijl in werkelijkheid die Stichting (ook) (een)grote/aanzienlijke/substantiële
hoeveelheid) zorg en/of jeugdhulp en/of gezinshulp en/of jeugdbegeleiding en/of
gezinsbegeleiding verleende (door HBO geschoold personeel) zonder dat dat
personeel en/of de persoon die zorg verleende (te weten de [verdachte]
) over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)
beschikte,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer
natuurlijke per-so(o)n(en) tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft/hebben gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en);
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 jo 51 lid 2 onder 2 Wetboek van Strafrecht
(zie (o.a.) het (aanvullende) pv bevindingen inkoopdocument d.d. 30 juli 2021 en de
daarbij horende bijlagen (waaronder het inkoopdocument “voorwaarden per
jeugdhulpcategorie”)
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2017 te Breda en/of ‘s-Gravenhage en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een inkoop
document “Voorwaarden per jeugdhulpcategorie” valselijk heeft opgemaakt en/of
heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen met het
oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat verdachte en/of zijn
mededader(s) toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid (- zakelijk
weergegeven -) op dat inkoopdocument heeft/hebben vermeld / doen vermelden
dat
het in te zetten (minimaal) hbo geschoold personeel van Opdrachtnemer (lees
voornoemde Stichting/ [de stichting] ), welke beroepsmatig in contact kan/kon komen met
Jeugdigen of het Gezin van Jeugdigen aan wie jeugdhulp wordt geboden, (ten allen
tijde/altijd) beschikt(e)/zou beschikken over een registratie bij Stichting
Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)
terwijl in werkelijkheid die Stichting (ook) (een) grote/aanzienlijke/substantiële
hoeveelheid) zorg en/of jeugdhulp en/of gezinshulp en/of jeugdbegeleiding en/of
gezinsbegeleiding verleende (door HBO geschoold personeel) zonder dat dat
personeel en/of de persoon die zorg verleende (te weten de [verdachte]
) over een registratie bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)
beschikte
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
(zie (o.a.) het (aanvullende) pv bevindingen inkoopdocument d.d. 30 juli 2021 en de
daarbij horende bijlagen (waaronder het inkoopdocument “voorwaarden per
jeugdhulpcategorie”)
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
witwassen (i.r.t. ontvangen bedragen van de gemeente Breda en Zoetermeer)
[de stichting] in of omstreeks de periode van 1 december
2017 tot en met 1 november 2019 te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of Zoetermeer
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans die Stichting (van) een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) €154.497,22
(gemeente Breda) en/of 6.985,26 euro (gemeente Zoetermeer), althans van enig(e)
geldbedrag(en) (afkomstig van de gemeente(n) Breda en/of Zoetermeer)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedrag(en) was/waren en/of
voorhanden had/hadden
en/of
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of van dat/die (genoemde) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt
terwijl die Stichting en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer
natuurlijke per-so(o)n(en) tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht
heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft/hebben gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en);
artikel 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht / artikel 420bis.1 jo 51 lid 2 onder 2
Wetboek van Strafrecht
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b )
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2019 te
Breda en/of ’s-Gravenhage en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (van) een of meer
geldbedrag(en) van (in totaal) €154.497,22 (gemeente Breda) en/of 6.985,26 euro
(gemeente Zoetermeer), althans van enig(e) geldbedrag(en) (afkomstig van de
gemeente(n) Breda en/of Zoetermeer)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedrag(en) was/waren en/of
voorhanden had/hadden
en/of
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of van dat/die (genoemde) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
artikel 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht / artikel 420bis.1 jo 47 lid 1 onder 1
Wetboek van Strafrecht
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
6
WW fraude
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot
en met 3 januari 2020 te Breda en/of ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten een of meer Inkomstenopgave formulieren (in het kader/ten behoeve van
een WW uitkering) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft
vervalst en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als
echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin, dat hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op
dat/die Inkomstenopgave formulier(en) heeft/hebben vermeld / doen vermelden
dat hij verdachte geen inkomsten heeft genoten in de op die Inkomstenopgave
formulieren vermelde periode(s)
terwijl hij, verdachte in werkelijkheid wel inkomsten heeft gehad/genoten in de op
die Inkomstenopgave formulieren vermelde periode(s);
artikel 225 lid 1 jo 47 lid 1 onder 1 Wetboek van Strafrecht
(voor valse/vervalste Inkomstenopgave formulieren zie bijlage P procesdossier deel 1 van 6 blz. 081 tm 108)
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot
en met 3 januari 2020 te Breda en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, in
strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting (te
weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 25 Werkeloosheidswet
(WW)), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken (aan het UWV),
immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan het UWV te melden dat door hem
werkzaamheden zijn verricht en/of door hem inkomsten zijn genoten (bij/via
[de stichting] ), waardoor over genoemde periode (maandelijks)
door het UWV uitbetalingen zijn gedaan, in het kader van de toegekende
WW-uitkering, op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht
had,
terwijl hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze gegevens van belang
waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming (te weten zijn recht op een WW-uitkering op grond van de
Werkeloosheidswet), dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke
verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl het/dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of
een ander;
artikel 227b Wetboek van Strafrecht
( art 227b Wetboek van Strafrecht )