Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van verdovende middelen, te weten 3.093 gram amfetamine en 513 gram MDMA. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen, terwijl de verdediging stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim door een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland had gebracht, en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen in zijn auto. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen, maar legde hem een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de afschrikkende werking van de straf, gezien de schadelijke effecten van de handel in harddrugs.