ECLI:NL:RBZWB:2024:7052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
02-029039-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van amfetamine en MDMA met oplegging van gevangenisstraf

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van verdovende middelen, te weten 3.093 gram amfetamine en 513 gram MDMA. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen, terwijl de verdediging stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim door een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk de verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland had gebracht, en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen in zijn auto. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen, maar legde hem een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de afschrikkende werking van de straf, gezien de schadelijke effecten van de handel in harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/029039-24
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende op [woonadres] ,
raadsman mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van 3.093 gram amfetamine en 513 gram MDMA, dan wel het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben daarvan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van verdovende middelen. Er is geen sprake geweest van een onrechtmatige doorzoeking van zijn auto.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, namelijk een onrechtmatige doorzoeking van verdachtes auto. Dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van wat tijdens die doorzoeking is aangetroffen en dus tot vrijspraak. Verder kan niet worden vastgesteld dat het opzet van verdachte erop gericht was de verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Dit moet leiden tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Ook van het subsidiair tenlastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de tas die hij vervoerde verdovende middelen bevatte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Rechtmatigheid doorzoeking auto
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij de politie toestemming heeft gegeven om in de kofferbak van de auto te kijken. Zijn echtgenote, die ter zitting als getuige is gehoord, heeft verklaard dat de politie aan verdachte heeft gevraagd of de kofferbak mocht worden geopend en dat zij verdachte ‘waarom, waarom’ hoorde zeggen en niet heeft gehoord dat hij toestemming heeft gegeven om de auto te doorzoeken.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , blijkt dat de doorzoeking van de auto is gestart nadat verbalisant [verbalisant 4] had geconstateerd dat verdachte de Engelse taal goed machtig was en [verbalisant 4] hem had gevraagd of hij het voertuig mocht doorzoeken. Verdachte antwoordde in de Engelse taal: ‘Ja hoor, geen probleem. Ik heb niets strafbaars bij mij. Ik blow niet en gebruik geen drugs’ of woorden van gelijke strekking. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat wat een verbalisant op ambtseed of ambtsbelofte in een proces-verbaal opschrijft, juist is. Bovendien is door de verbalisanten op gedetailleerde wijze in het proces-verbaal beschreven hoe het gesprek met verdachte is verlopen en wat er precies is gezegd.
De verklaring van verdachtes echtgenote ter zitting maakt niet dat er aan de inhoud van dit proces-verbaal moet worden getwijfeld. De getuige heeft namelijk zelf aangegeven dat zij niet het hele gesprek tussen verdachte en de verbalisanten heeft gehoord. Bovendien zat zij op de achterbank van de auto, met het raam een klein stukje open, terwijl verdachte met de verbalisanten aan de voorkant van de auto in gesprek was. Ook was de motorkap van de auto geopend.
De door verdachte ter zitting afgelegde verklaring vormt evenmin aanleiding om aan de inhoud van het proces-verbaal te twijfelen. Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd die op meerdere punten afwijkt van de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. Zo heeft hij bij de politie verklaard over de vragen die hem door de verbalisanten die hem staande hielden, zijn gesteld. Ter zitting heeft hij verklaard dat er überhaupt geen gesprek tussen hem en deze verbalisanten heeft plaatsgevonden. Ook verklaarde hij bij de politie dat hij onderweg naar Antwerpen was, terwijl hij ter zitting verklaarde dat hij al voor het stopteken van de politie voornemens was de afslag [locatie] te nemen. Hij zou namelijk met iemand hebben afgesproken bij de McDonald’s aldaar om de tas weer over te dragen. De rechtbank acht deze door verdachte ter zitting afgelegde verklaringen niet geloofwaardig, omdat deze pas op zitting zijn afgelegd, niet door een ander stuk in het dossier worden ondersteund en alleen op juridisch cruciale punten (ten aanzien van de doorzoeking en de verlengde uitvoer) afwijken van zijn eerdere verklaring. De rechtbank passeert ook de stelling van verdachte dat de verbalisanten hem bij het verhoor mogelijk verkeerd hebben begrepen, omdat hij tijdens dat verhoor (telefonisch) bijstand heeft gehad van een tolk in de Poolse taal en een advocaat.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen over de doorzoeking van de auto en de verklaring van verdachte zoals door de verbalisanten is opgeschreven. De auto van verdachte is met zijn toestemming doorzocht. Er is dus geen sprake van een vormverzuim. Het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de verdovende middelen en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie kunnen dus voor het bewijs worden gebruikt.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich op 24 oktober 2023 heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 3.093 gram amfetamine en 513 gram MDMA.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen en dat hij daarover de beschikkingsmacht had. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake was. Verdachte heeft verklaard dat hij € 500,00 zou krijgen om ‘iets’ van Tilburg naar Antwerpen te brengen. Daarbij is hem gezegd dat hij nergens aan moest zitten, zodat zijn vingerafdrukken er niet op zouden komen en hij nergens mee te maken zou hebben. Een hem onbekende man heeft in Tilburg de tas in de kofferbak van zijn auto gezet. Deze omstandigheden laten er geen twijfel over bestaan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij strafbare goederen zoals drugs, in de kofferbak van zijn auto vervoerde.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de kofferbak van zijn auto, waar hij als eigenaar en bestuurder van de auto ook de beschikkingsmacht over had.
Verlengde uitvoer
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij onderweg was naar Antwerpen. Zoals hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting dat hij onderweg was naar de McDonald’s bij [locatie] niet geloofwaardig. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de drugs buiten het grondgebied van Nederland ging brengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet. Hiervoor is niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland hebben verlaten.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 24 oktober 2023 te Breda opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 3093 gram amfetamine en 513 gram MDMA, zijnde amfetamine en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat sprake is van een vormverzuim, namelijk het ten onrechte aanleggen van transportboeien. Er is uitdrukkelijk verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een forse proeftijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van ruim 3 kilo amfetamine en ruim 500 gram MDMA (in de vorm van 1.282 XTC-pillen). Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden. De uitvoerders van die verdovende middelen kunnen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is van belang dat amfetamine en MDMA stoffen zijn die verslavend werken en schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit en is de handel in harddrugs regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gedacht aan wat hij met deze rit zou kunnen verdienen. Het voorgaande is ook de reden dat er op het vervoeren en uitvoeren van harddrugs zware straffen zijn gesteld. Gelet op de ernst van het feit en de afschrikkende werking die van de straf uit moet gaan bij dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Bij de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid harddrugs is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Door de verdediging is opgemerkt dat tijdens de aanhouding van verdachte ten onrechte bij hem transportboeien zijn aangelegd. Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren bepaalt dat handboeien slechts mogen worden aangelegd (ten behoeve van het transport van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd) indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden. Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat bij het vervoer van verdachte handboeien zijn aangelegd met het oog op gevaar voor ontvluchting, nu verdachte is aangehouden voor het exporteren van een grote hoeveelheid harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten daarmee hebben gehandeld volgens de Ambtsinstructie. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim. Bovendien is de rechtbank niet gebleken van zodanig nadeel voor verdachte door het aanleggen van de transportboeien dat daar consequenties aan zouden moeten worden verbonden. Het aanleggen van de transportboeien leidt dus niet tot strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en niet overeenkomt met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (GSM) aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (verdovende middelen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-2023272494-G2650851, Zwart, merk: Samsung);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1028 GR Amfetamine (Omschrijving: PL2000-2023272494-G2650852);
* 1041 GR Amfetamine (Omschrijving: PL2000-2023272494-G2650855);
* 1024 GR Amfetamine (Omschrijving: PL2000-2023272494-G2650857) en
* 513 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2023272494-G2650861 MDMA).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet en mr. C.A. Lequin, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2024.
Mr. Lequin is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ongeveer 3093 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
ongeveer 513 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 3093 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
ongeveer 513 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )