ECLI:NL:RBZWB:2024:705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
02-134894-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele handelingen met minderjarigen in staat van verminderd bewustzijn

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met twee minderjarige slachtoffers, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden. De feiten vonden plaats tussen 11 en 12 maart 2022, waarbij de slachtoffers onder invloed van alcohol en drugs waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte seksuele handelingen heeft verricht die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de slachtoffers, die niet in staat waren om weerstand te bieden. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde, wetende in welke staat de slachtoffers verkeerden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de kwetsbare positie van de slachtoffers door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-134894-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. G. Konus, advocaat te Oosterhout

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 11 maart 2022 tot en met 12 maart 2022 te [plaats] seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2), terwijl hij wist dat zij, door het gebruik van alcohol en drugs, in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerden en niet in staat waren hun wil te bepalen of kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden, dan wel dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de verklaring van [getuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen en verzoekt verdachte vrij te spreken. Daartoe voert de verdediging aan dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op enkele punten van elkaar afwijken en dat zij behoorlijk veel alcohol hadden genuttigd, waardoor er redenen zijn om te twijfelen aan deze verklaringen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feitenOp grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. In de avond van 11 maart 2022 zijn het neefje van verdachte, [slachtoffer 1] , en een vriend van het neefje, [slachtoffer 2] , naar de woning van verdachte te [plaats] gegaan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren op dat moment al onder invloed van alcohol. In de studio op de bovenverdieping van de woning van verdachte hebben verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die avond en de daarop volgende nacht nog meer alcohol gedronken en bovendien meerdere keren poppers gebruikt. Verdachte heeft deze middelen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegeven en ook zelf gebruikt. Zij zaten op dat moment met zijn drieën op de bank en verdachte zat in het midden.
Feiten 1 en 2 primair - seksueel binnendringen onmachtige
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat sprake is van het plegen van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand van wie de verdachte weet dat diegene verkeert in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht, waardoor hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nu verdachte dit ontkent. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten aanzien van het verloop van de avond grotendeels met elkaar overeenkomen. Zij verklaren beiden dat verdachte hen alcohol en poppers heeft gegeven en hen vervolgens heeft gepijpt en afgetrokken en dat zij daarna verdachte hebben afgetrokken. [slachtoffer 1] verklaart vervolgens nog dat hij en [slachtoffer 2] verdachte hebben gepijpt. [slachtoffer 2] verklaart dat niet. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 2] hierover ook niet expliciet is bevraagd. Hoewel de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op dat punt verschillen, neemt de rechtbank aan dat dit pijpen wel is gebeurd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar voor wat betreft de andere handelingen in voldoende mate ondersteunen. Bovendien verklaren zij op bijzondere, onschuldig lijkende, details identiek. Zo verklaren zij beiden dat verdachte is klaargekomen op zijn buik en dat [slachtoffer 1] vervolgens een handdoek voor hem heeft gepakt. Mede gelet op deze bijzondere details die door beiden zijn benoemd, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan hun verklaringen. Het feit dat [slachtoffer 2] niet volledig is geweest in zijn verklaring maakt deze niet minder betrouwbaar. Voorts weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zijn lichaam ongewild wel op de seksuele handelingen van verdachte reageerde. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat [slachtoffer 1] dit zou verklaren als het niet juist was, temeer nu hij het niet fijn vond hoe zijn lichaam reageerde en hij zich ervoor schaamde. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar en gaat hiervan uit. Hierdoor kan worden bewezen dat verdachte seksuele handelingen, die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam, met zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft gepleegd.
Staat van verminderd bewustzijn?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerden, waardoor zij niet of onvolkomen in staat waren hun wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen de gepleegde seksuele handelingen door verdachte. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de invulling van het begrip verminderd bewustzijn gedacht kan worden aan situaties waarin de persoon zich in een roes bevindt als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder invloed van alcohol en poppers waren. Over poppers is bekend dat deze drugs een kortstondige roes veroorzaken en lustopwekkend en drempelverlagend werken. Bij het gebruik van een combinatie van alcohol en poppers bestaat het risico dat de gebruiker onbedoeld verzeild raakt in onverantwoord, ongewild en/of onveilig seksueel gedrag. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat na het gebruik van de alcohol en poppers alles wazig werd, dat zijn lichaam verdoofd was, dat verdachte kon doen wat hij wilde en dat zijn lichaam de seksuele handelingen niet tegenhield. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij weg wilde, maar te zat was om op te staan en dat hij geprobeerd heeft verdachte weg te duwen, maar dat verdachte door bleef gaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in een roes bevonden als gevolg van het innemen van een combinatie van alcohol en poppers, waardoor van hen in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij weerstand boden aan de seksuele verlangens van verdachte. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een staat van verminderd bewustzijn aan de zijde van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] .
Opzet?
Tot slot overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de toestand van de slachtoffers wetenschap is vereist. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op het moment dat zij bij verdachte aan de deur stonden, vergrote pupillen hadden en dat hij dacht dat zij onder invloed waren van drugs. Vervolgens heeft verdachte beide jongens alcohol gegeven en zegt daarover bij de politie dat hij kon merken dat zij alle drie aangeschoten raakten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vervolgens poppers gegeven, waarover hij heeft verklaard dat hij deze drugs normaliter gebruikt om seks te hebben met zijn partner. Daaruit volgt dat verdachte bekend is met de werking en de effecten van poppers. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist in welke staat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verkeerden en dat zij niet in staat waren om weerstand te bieden tegen de door hem verrichte seksuele handelingen. Daarmee is ook de opzet aan de zijde van verdachte bewezen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte seksuele handelingen, die mede bestaan uit het binnendringen van het lichaam, heeft verricht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden en niet of onvolkomen in staat waren hun wil te bepalen of kenbaar te maken of om weerstand te bieden tegen die handelingen. Daarmee zijn de primair tenlastegelegde feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 11 maart 2022 tot en met 12 maart 2022 te [plaats] , met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2005), van wie hij wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat hij niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, immers was die [slachtoffer 1] onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol en had die [slachtoffer 1] drugs (poppers) gebruikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en
- zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en
- die [slachtoffer 1] gepijpt en afgetrokken;
feit 2
in de periode van 11 maart 2022 tot en met 12 maart 2022 te [plaats] , met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 2006), van wie hij wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat hij niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, immers was die [slachtoffer 2] onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol en had die [slachtoffer 2] drugs (poppers) gebruikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft verdachte
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en
- zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en
- die [slachtoffer 2] gepijpt en afgetrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een veroordeling het advies van de reclassering te volgen. Daarnaast verzoekt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en te volstaan met een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht bij twee minderjarige slachtoffers, waaronder zijn neefje, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden. Hij heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepijpt en afgetrokken en zich door hen laten pijpen en aftrekken. Verdachte wist in welke staat de slachtoffers verkeerden en heeft daar met zijn handelen misbruik van gemaakt, waardoor hij de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers op grove wijze heeft geschonden. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daar vaak nog lang nadelige gevolgen van. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. Dit terwijl hij beter had moeten weten en de slachtoffers reeds op het moment dat zij aanbelden en al onder invloed leken te zijn, naar huis had moeten sturen. Weliswaar had verdachte ook teveel gedronken, maar dat ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid om kinderen te beschermen. Daar komt in het geval van [slachtoffer 1] nog bij dat verdachte zijn oom is, waardoor als gevolg van deze zaak binnen de familie ruzie is ontstaan. Hierdoor is er sprake van bijkomend leed voor [slachtoffer 1] . De rechtbank neemt dit verdachte erg kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 8 januari 2024. Uit dit advies komt naar voren dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat, nu verdachte de feiten ontkent en niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict. Wel geeft de reclassering aan zich zorgen te maken over het psychosociaal functioneren en de seksualiteit van verdachte. Ten aanzien van de diverse leefgebieden is nauwelijks sprake van tekortkomingen. Verdachte heeft een stabiel huwelijk, werk en een beperkt, maar steunend sociaal netwerk. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij een meldplicht, ambulante behandeling en een contact- en locatieverbod. De reclassering acht dit van belang, omdat zij met deze voorwaarden meer zicht kunnen krijgen op het gedrag van verdachte, zijn denkpatronen en seksualiteit om recidive te voorkomen. Het contact- en locatieverbod wordt wenselijk geacht, omdat niet kan worden ingeschat hoe verdachte reageert op contact met de aangevers.
Strafoplegging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke straf of een taakstraf. De rechtbank constateert dat het taakstrafverbod van toepassing is en dat het opleggen van een taakstraf niet mogelijk is. Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt in strafvermeerderende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte weliswaar ter zitting is verschenen, maar daar geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij is de bewezen verklaarde handelingen blijven ontkennen.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en hij heeft zijn leven op orde. Voorts heeft de rechtbank op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard, de indruk gekregen dat het een, ook voor verdachte, volledig uit de hand gelopen avond betreft en dat verdachte niet met een vooropgezet plan heeft gehandeld.
De rechtbank wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij legt de rechtbank een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden op. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel van belang om de ernst van de feiten te benadrukken en om de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Nu is gebleken dat er geen sprake is van contact tussen verdachte en de slachtoffers, acht de rechtbank een contact- en locatieverbod niet noodzakelijk, zodat zij de officier van justitie daarin niet zal volgen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 6.000,00 voor feit 2. Onduidelijk is of dit materiële of immateriële schade betreft. Er is immers onder de noemer van immateriële schade een bedrag van € 6.000,- gevorderd, maar bij de zeer summiere en niet onderbouwde toelichting is vermeld dat dit bedrag ziet op (materiële) kosten van een verloren schooljaar.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de aard en omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 243 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn
verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam;
feit 2:met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn
verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter dan de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2024.