Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de akte na comparitie van [gedaagde] , met producties 6 tot en met 11,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 16 oktober 2024 een eindvonnis uitgesproken in een verklaringsprocedure. De zaak betreft een geschil tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onvolledige informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie in relatie tot een beslag dat op 18 november 2022 is gelegd. De rechtbank heeft eerder, in een tussenvonnis van 6 maart 2024, de gedaagde bevolen om bankafschriften over te leggen om te verduidelijken welke bedragen aan zijn zoon of aan zijn bedrijf toebehoren. Na beoordeling van de overgelegde bankafschriften concludeert de rechtbank dat de gedaagde niet de waarheid heeft gesproken en dat hij een bedrag van € 17.725,90 verschuldigd is aan de eiser. Dit bedrag is berekend op basis van de bankafschriften die door de eiser zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de gedaagde regelmatig bedragen heeft ontvangen die toebehoren aan zijn bedrijf. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten, die in totaal zijn vastgesteld op € 2.769,31. De rechtbank heeft de wettelijke rente over deze bedragen toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.