ECLI:NL:RBZWB:2024:7017

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/424267 / HA ZA 24-365 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot openlegging van stukken in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een incident. De eiser, aangeduid als [naam 1], heeft een incidentele vordering ingediend tot het verstrekken van afschriften van commerciële jaarrekeningen van de vennootschappen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., alsook een balans die de financiële stand van zaken per 31 augustus 2023 weergeeft. De eiser stelt dat deze informatie noodzakelijk is om zijn rechten in de hoofdzaak te kunnen bepalen, waarin hij recht claimt op de helft van de waarde van de vennootschappen. De gedaagde, aangeduid als [naam 2], heeft verweer gevoerd en de afwijzing van de vorderingen van de eiser bepleit.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 162 Rv, waarop de eiser zijn vordering baseert, geen grond biedt voor het vorderen van afschriften van bescheiden. Dit artikel staat openlegging aan de rechter toe, maar niet aan de eiser zelf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van [naam 1] moet worden afgewezen, omdat er geen noodzaak is aangetoond voor het verstrekken van de gevraagde stukken. Bovendien heeft de eiser zijn vordering in de hoofdzaak al begroot, zonder dat de gedaagde hiertegen verweer heeft gevoerd.

De rechtbank heeft [naam 1] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 614,00. De zaak in de hoofdzaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld hun verhinderdata door te geven voor een mondelinge behandeling die gepland zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/424267 / HA ZA 24-365
Vonnis in incident van 16 oktober 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [naam 1],
advocaat: mr. E.R. Knoester,
tegen
[naam 2] mede in haar hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [naam 2],
advocaat: mr. A.M.M. de Waal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens houdende incidentele vordering tot openlegging van boeken, bescheiden en geschriften in de zin van artikel 162 Rv
- de conclusie van antwoord in principaal en in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in 2023 is geëindigd.
2.2.
Op 1 mei 2013 heeft [naam 2] [bedrijf 2] B.V. opgericht en heeft [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 1] B.V. opgericht.
2.3.
[naam 1] heeft tot medio 2023 werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] B.V.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[naam 1] vordert – samengevat – [naam 2] te bevelen de commerciële jaarrekeningen van 2021, 2022 en 2023 van de vennootschappen, en de gedeponeerde versies daarvan (met bewijs van deponering) in afschrift aan eiser te verstrekken, alsmede een door AL-Raad (de accountant van de vennootschappen) opgestelde balans af te geven die de financiële stand van zaken binnen de vennootschappen per 31 augustus 2023 weergeeft, binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[naam 1] stelt recht te hebben op de helft van de waarde van de vennootschappen. Hierop ziet de vordering in de hoofdzaak. [naam 1] legt aan zijn vordering in het incident ten grondslag dat deze vordering noodzakelijk is omdat [naam 1] inzicht in deze stukken nodig heeft om te kunnen bepalen waar hij precies recht op heeft.
3.3.
[naam 2] voert verweer. [naam 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De vordering van [naam 1] wordt afgewezen. De rechtbank ligt hierna toe waarom. [naam 1] grondt zijn vordering op artikel 162 Rv. Op grond van dit artikel kan de rechter in de loop van het geding aan (een van) partijen openlegging bevelen van boeken, bescheiden en geschriften die zij ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren. Dit ‘openleggen’ betreft openleggen aan de rechter. De rechter kan vervolgens bepalen dat voor het geding relevante bescheiden overgelegd dienen te worden. Artikel 162 Rv biedt dus geen grond voor het vorderen van een afschrift van bescheiden. Het door [naam 1] gevorderde bevel tot afschrift van de genoemde stukken dient daarom te worden afgewezen.
4.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat [naam 1] stelt dat de genoemde bescheiden nodig zijn om zijn vordering in de hoofzaak te kunnen begroten. [naam 1] heeft zijn vordering in de hoofdzaak echter al begroot en [naam 2] heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat er ook daarom geen grond is voor toewijzing van de incidentele vordering van [naam 1].
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. [naam 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [naam 2] vastgesteld op € 614,00 aan salaris van de advocaat.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal een mondeling behandeling bevelen. Alvorens over te gaan tot het plannen van deze mondelinge behandeling zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdata voor de komende acht maanden door te geven.
5.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten aan de zijde van [naam 2] van € 614,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 30 oktober 2024voor het opgeven van verhinderdata door beide partijen zoals is vermeld onder 5.1,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.