In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een incident. De eiser, aangeduid als [naam 1], heeft een incidentele vordering ingediend tot het verstrekken van afschriften van commerciële jaarrekeningen van de vennootschappen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., alsook een balans die de financiële stand van zaken per 31 augustus 2023 weergeeft. De eiser stelt dat deze informatie noodzakelijk is om zijn rechten in de hoofdzaak te kunnen bepalen, waarin hij recht claimt op de helft van de waarde van de vennootschappen. De gedaagde, aangeduid als [naam 2], heeft verweer gevoerd en de afwijzing van de vorderingen van de eiser bepleit.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 162 Rv, waarop de eiser zijn vordering baseert, geen grond biedt voor het vorderen van afschriften van bescheiden. Dit artikel staat openlegging aan de rechter toe, maar niet aan de eiser zelf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van [naam 1] moet worden afgewezen, omdat er geen noodzaak is aangetoond voor het verstrekken van de gevraagde stukken. Bovendien heeft de eiser zijn vordering in de hoofdzaak al begroot, zonder dat de gedaagde hiertegen verweer heeft gevoerd.
De rechtbank heeft [naam 1] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 614,00. De zaak in de hoofdzaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld hun verhinderdata door te geven voor een mondelinge behandeling die gepland zal worden.