ECLI:NL:RBZWB:2024:7002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/425806 FA RK 24-3861
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Van Leuven
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige na ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige zoon, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de minderjarige aangifte had gedaan van zware mishandeling door zijn moeder. Sinds de aangifte is het contact tussen de moeder en de minderjarige verbroken en is de moeder niet bereikbaar voor de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de moeder geen verweer heeft gevoerd en geen contact heeft gehad met de GI, waardoor belangrijke beslissingen voor de minderjarige niet tijdig genomen kunnen worden. De rechtbank heeft besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd aan te stellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige kan worden gestart, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425806 / FA RK 24-3861
Datum uitspraak: 14 oktober 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal,
[de tante (vz)] ,
hierna te noemen: de tante (vaderszijde), tevens de pleegmoeder van [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 21 augustus 2024 ontvangen verzoek met bijlagen.
1.2
Op 8 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de tante;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont in het gezin van zijn tante.
2.3
Ingevolge de beschikkingen van deze rechtbank van 21 juni 2023 en 30 juni 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 21 september 2023 en is een machtiging verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn tante tot 21 september 2023.
2.4
Bij beschikking van 7 september 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 september 2023 tot 7 september 2024. Bij deze beschikking is tevens een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkvoorziening, te weten bij zijn tante met ingang van 7 september 2023 tot 7 september 2024. Beide maatregelen zijn bij beschikking van 3 september 2024 verlengd tot [geboortedag 1] 2025 (de dag waarop [minderjarige] meerderjarig wordt).

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft, op basis van het door hem verrichte onderzoek, in het rapport van 21 augustus 2024 – samengevat – geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in zijn jeugd meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Hij heeft wisselende opvoedsituaties gekend en is daardoor vaak gewisseld van school. Zijn ouders zijn gescheiden en het contact met zijn vader is tot juni 2023 verbroken geweest. [minderjarige] is eerder uit huis geplaatst geweest. In juni 2023 heeft [minderjarige] verteld dat hij jarenlang verbaal, emotioneel en fysiek mishandeld is geweest door zijn moeder en zijn stiefvader. Volgens [minderjarige] heeft zijn moeder hem bij zijn keel gegrepen en heeft zij hem met een schroevendraaier in zijn been gestoken. Vanwege deze zorgen is [minderjarige] bij zijn tante in gaan wonen. De moeder van [minderjarige] ontkent de mishandeling. Volgens de moeder was [minderjarige] in de thuissituatie bij haar agressief, onhandelbaar, manipulatief en leugenachtig. Op school liet hij negatief gedrag zien en was hij niet gemotiveerd. [minderjarige] kwam snel in conflict met medeleerlingen. Ook in de opvoedingssituatie bij de tante laat [minderjarige] gedragsproblemen zien. Hij is moeilijk aanspreekbaar, is boos of gefrustreerd en komt in aanraking met justitie. Verder zijn er zorgen over het sociale netwerk waarin [minderjarige] zich begeeft, het blowen en het schoolverzuim. [minderjarige] wil graag bij zijn tante blijven wonen. De tante zou graag zien dat er met [minderjarige] wordt gewerkt naar zelfstandig wonen. Voor [minderjarige] wordt traumabehandeling, begeleiding voor zijn emotieregulatie en een traject naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid noodzakelijk geacht. De Raad vindt het zorgelijk dat er sinds juni 2023 geen contact meer is geweest tussen [minderjarige] en zijn moeder. Beiden staan niet open voor herstel van contact. [minderjarige] heeft bij de politie aangifte gedaan van zware mishandeling door zijn moeder. [minderjarige] kan pas ruimte maken voor herstel van contact met de moeder, als hij duidelijkheid heeft over de aangifte en de vervolging van de moeder. Het ontbreken van contact met de moeder en het opgroeien met een negatief beeld over haar, kunnen een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld en de ontwikkeling van [minderjarige] . Volgens de Raad is het ook een punt van zorg dat de moeder, die het gezag over [minderjarige] heeft, niet meer bereid is om zaken voor hem te regelen. De moeder geeft geen gehoor aan oproepen van de GI om praktische zaken voor [minderjarige] te regelen. Zij beantwoordt haar telefoon niet en weigert aangetekende poststukken. Het lukt de GI dan ook niet om met de moeder te werken aan de gestelde doelen van de ondertoezichtstelling. Ook tijdens het raadsonderzoek is de moeder niet bereikbaar geweest voor de Raad. Volgens de Raad bestaat het risico dat belangrijke beslissingen niet tijdig genomen kunnen worden, zoals hulpverlening voor [minderjarige] . De moeder heeft bovendien geen zicht op de recente ontwikkeling bij [minderjarige] en wat hij op dit moment nodig heeft, waardoor zij niet in staat is om adequate beslissingen over [minderjarige] te nemen. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij de hulpverlening gaat krijgen die hij nodig heeft en dat er, voor zijn achttiende verjaardag, een aanvraag voor verlengde jeugdzorg wordt ingediend, zodat hij de hulp kan krijgen die hij nodig heeft richting zelfstandigheid. De Raad vindt het belangrijk dat de moeder bij [minderjarige] betrokken blijft en geïnformeerd wordt door de GI over besluiten die voor [minderjarige] genomen worden. Van de moeder verwacht de Raad dat zij in contact is met de GI en [pleegzorg] , zodat er gewerkt kan worden aan contactherstel, op het moment dat daar ruimte voor komt. De Raad adviseert de GI om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om de vader van [minderjarige] bij de hulpverlening aan [minderjarige] te betrekken. Sinds een jaar is er weer onregelmatig contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader wil graag een rol van betekenis in het leven van [minderjarige] , maar [minderjarige] is hier niet aan gewend. Professionele ondersteuning in het contactherstel is dan ook gewenst.
4.2
De GI geeft aan dat er nog steeds geen contact met de moeder is geweest. De GI heeft zich de laatste tijd meer gericht op het regelen van praktische zaken voor [minderjarige] . [minderjarige] laat nog wel ups en downs in zijn gedrag zien, maar op dit moment zijn er meer ups dan downs. [minderjarige] heeft in het kader van een strafrechtelijke verdenking schorsende voorwaarden opgelegd gekregen waar hij zich aan moet houden. Dat is voor hem heel lastig gebleken. Na een terugmelding heeft hij een stevig gesprek gehad. [minderjarige] heeft de uitnodiging voor de mondelinge behandeling ontvangen. Hij heeft bij de GI aangegeven dat hij niet naar de rechtbank wil gaan, maar dat hij wel achter het verzoek staat. Net als de Raad, vindt ook de GI het belangrijk dat de zaken nog voor de achttiende verjaardag van [minderjarige] geregeld gaan worden. Met school wordt er gekeken naar welke hulpverlening passend is voor [minderjarige] om met zijn emotieregulatie om te gaan. Er wordt gekeken naar iets op het gebied van sport, omdat [minderjarige] sporten heel belangrijk vindt. Het zelfstandig wonen staat nu niet op de voorgrond. [minderjarige] is er wel op gewezen dat hij zijn gedrag moet verbeteren, als hij later in aanmerking wil komen voor een traject naar zelfstandigheid. Op dit moment vindt [minderjarige] het fijn bij zijn tante en ziet hij haar als vertrouwenspersoon.
4.3
De moeder heeft contact gehad met haar advocaat. Namens de moeder wil de advocaat nog het volgende toelichten. Volgens de moeder is zij door [minderjarige] en haar dochter valselijk beschuldigd van mishandeling. Er wordt niet naar haar geluisterd en wel naar [minderjarige] en haar dochter. De moeder kiest er voor om geen verweer te voeren en om niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De moeder heeft eerder aangegeven dat zij hulp wil bij de opvoeding van [minderjarige] , vanwege zijn agressie en automutilerende gedrag. Uit het raadsrapport maakt de moeder op dat [minderjarige] dezelfde gedragsproblemen in de opvoedsituatie bij de tante laat zien. Dit bevestigt volgens de moeder wat zij eerder ook al heeft aangegeven over [minderjarige] . De moeder heeft geen energie meer om te strijden voor [minderjarige] . Ook moet zij zich nog verantwoorden bij de strafrechter over de aangifte die tegen haar is gedaan. De moeder vindt het prima als iemand anders de voogdij over [minderjarige] gaat uitoefenen. De moeder heeft geen contact met het netwerk rondom [minderjarige] .
4.4
De tante van [minderjarige] geeft aan dat zij en haar gezin moeten wennen aan het inwonen van [minderjarige] (en zijn zus) bij hen. [minderjarige] heeft een heel verleden, waardoor hij al gevormd is. Het is voor de tante dan ook lastig om met zijn gedrag om te gaan. Hierin krijgt zij ondersteuning vanuit pleegzorg. [minderjarige] heeft moeite met het houden aan de huisregels en als hij hierop wordt aangesproken. Dat maakt het soms lastig om hem bij te sturen.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Er is geen sprake van misbruik van het gezag vastgesteld. De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt, is of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en of de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en voor de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt en dat hij weinig stabiliteit in zijn opvoedingssituatie heeft gekend. Hij heeft veel wisselende opvoedsituaties gekend en is daardoor vaak gewisseld van school. Het contact met zijn vader is jarenlang verbroken geweest en pas vorig jaar weer enigszins hervat. [minderjarige] heeft tegen zijn moeder aangifte gedaan van zware mishandeling, waarvoor de moeder vervolgd wordt. Sinds de aangifte van [minderjarige] heeft hij geen contact meer met de moeder en staat hij daar niet meer open voor. Verder is gebleken dat [minderjarige] kampt met verschillende gedragsproblemen. Hij is moeilijk aanspreekbaar op zijn gedrag. [minderjarige] kan boos en gefrustreerd zijn. Hij komt in aanraking met justitie en verzuimt van school. Ook zijn er zorgen over het sociaal netwerk waar hij zich in begeeft. Hiervoor heeft [minderjarige] professionele hulpverlening nodig, zoals traumabehandeling, begeleiding voor zijn emotieregulatie en een traject gericht op het vergroten van zijn vaardigheden richting zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
5.4
Uit het raadsrapport en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling stagneert, als het gezag bij de moeder blijft liggen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verstandhouding tussen [minderjarige] en zijn moeder ernstig verstoord is geraakt en het contact volledig verbroken is. [minderjarige] heeft geen behoefte meer aan contact met zijn moeder. De moeder heeft via haar advocaat aangegeven dat zij geen energie meer heeft om voor [minderjarige] te strijden. Pogingen van de GI en de Raad om met de moeder in contact te komen, zijn door haar niet beantwoord. Hierdoor worden gezagsbeslissingen niet genomen of uitgevoerd. Ook praktische zaken kunnen niet geregeld worden voor [minderjarige] . Naar het oordeel van de rechtbank is niet te verwachten dat de moeder op korte termijn de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] weer op zich zal nemen. De moeder heeft bovendien geen zicht op [minderjarige] en op wat hij nodig heeft om naar volwassenheid op te groeien. Ook is niet te verwachten dat op korte termijn het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder zal herstellen. Voor [minderjarige] is het essentieel dat er voor zijn achttiende verjaardag (praktische) zaken geregeld gaan worden en de noodzakelijke behandeltrajecten worden opgestart. De moeder heeft er geen blijk van (laten) geven, dat zij bereid is om mee te werken aan het regelen daarvan.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels is verstreken. [minderjarige] woont al meer dan een jaar bij zijn tante en haar gezin. Voor [minderjarige] en zijn tante is het duidelijk dat hij daar zal blijven wonen tot hij kan werken aan een traject naar zelfstandigheid. De moeder verzet zich daar niet tegen. Als een machtiging tot uithuisplaatsing, behorend bij een ondertoezichtstelling, door de rechtbank wordt uitgesproken is het wettelijk uitgangspunt dat binnen deze kinderbeschermingsmaatregelen gewerkt wordt aan terugkeer naar de ouder bij wie het kind voordien opgegroeide. Nu daar niet langer naartoe wordt gewerkt, zijn die maatregelen dus niet passend meer.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW is voldaan. Dat betekent dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder zal worden toegewezen.
5.7
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad heeft geadviseerd dit bij de GI als neutrale en professionele instantie te beleggen. Daarbij heeft de Raad overwogen of het in het belang van [minderjarige] is, dat de vader met het gezag belast wordt. Met de Raad is ook de rechtbank van oordeel dat dat niet in het belang van [minderjarige] is. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is pas recent weer hervat, nadat er jaren geen contact is geweest. Dit contact is onregelmatig en vindt veelal plaats in de woning van de tante. Uit informatie van [minderjarige] en de vader is gebleken dat [minderjarige] de adviezen van zijn vader niet zomaar aanneemt en accepteert. [minderjarige] heeft ook aangegeven dat hij niet wil dat zijn vader de belangrijke beslissingen over hem neemt. Verder is gebleken dat de vader zelf ondersteuning nodig heeft om voor zichzelf de praktische zaken te regelen. Het is dan niet in het belang van [minderjarige] te achten om de vader met het gezag te belasten, als daardoor het risico bestaat dat beslissingen voor [minderjarige] niet tijdig genomen zullen worden. Het is immers voor [minderjarige] dringend noodzakelijk dat er voor zijn achttiende verjaardag hulpverlening wordt aangevraagd en ingezet voor zijn gedragsproblemen en het traject naar zelfstandigheid.
5.8
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij op zich te nemen. Daarbij is in aanmerking genomen dat, hoewel [minderjarige] in een andere regio woont, het voor hem belangrijk is dat de huidige GI bij hem betrokken blijft. De huidige GI kent de voorgeschiedenis van [minderjarige] en werkt bovendien samen met [minderjarige] ’s jeugdreclasseerder, die ook verbonden is aan Jeugdbescherming Brabant. Daarnaast kan de GI een neutrale positie innemen en een regievoerder zijn ten aanzien van het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder voor de toekomst. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. [minderjarige] heeft een onafhankelijke, betrokken voogd nodig om hem naar verdere volwassenheid te begeleiden.
5.9
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.1
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een aantekening te doen in het gezagsregister van de gewijzigde gezagssituatie.
Tot slot
5.11
De rechtbank ondersteunt een contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] , wanneer zij hier beiden klaar voor zijn. De rechtbank hoopt dat alle betrokkenen zich hiervoor zullen (blijven) inspannen. Voor de moeder betekent dit dat zij zich open gaat stellen voor een samenwerking met de GI en voor de GI is er een belangrijke rol weggelegd in de informatietoevoer van en naar de moeder. Ook de positie van de vader verdient de aandacht van de GI, nu hij weer contact heeft met [minderjarige] en de wens heeft om zijn rol als vader van [minderjarige] weer in te vullen. Het is van belang dat de vader meer inzicht gaat krijgen in wat [minderjarige] nodig heeft.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 1987, over de minderjarige
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, voorzitter, mr. Van Leuven, en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024, in tegenwoordigheid van Joosen als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.