ECLI:NL:RBZWB:2024:6999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
02-014093-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van amfetamineproductie met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en kostenverhaal

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de productie van ongeveer 292 liter amfetamine-base (olie) en het voorbereiden dan wel bevorderen daarvan. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. R. el Bellaj. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 2 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers de aanklacht presenteerde en de verdediging haar standpunten kenbaar maakte.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan de productie van amfetamine. De rechtbank baseerde haar oordeel op observaties van de politie en het aantreffen van verdachte in een loods waar een amfetaminelab was gevestigd. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat de verdachte slechts een marginale rol had gespeeld en concludeerde dat er sprake was van medeplegen.

De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden op, met een maatregel voor kostenverhaal op basis van artikel 13d van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 10.000,- voor de kosten van de ontmanteling van het drugslab. De rechtbank overwoog dat de verdachte een rol had gespeeld in de productie van harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. Louwerse die niet in de gelegenheid was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/014093-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te PI Rotterdam - [locatie] , [adres 1] ,
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de productie van ongeveer 294 liter amfetamine-base (olie) dan wel dit verdovende middel aanwezig heeft gehad;
2. samen met een ander of anderen de productie van amfetamine heeft voorbereid dan wel bevorderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat ten aanzien van feit 1 geldt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden van amfetamine en het voorhanden hebben van 292 liter amfetamineolie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en verzoekt hem daarvan vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en 2
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 maart 2024 omstreeks 14.48 uur heeft het arrestatieteam een loods op het perceel [adres 2] te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland, betreden. In deze loods bevond zich een amfetaminelab en werd geconstateerd dat onder een van de in dit lab bevindende ketels open vuur brandde, waarin het proces gaande was voor de productie van amfetaminebase. In de loods waar het lab zich bevond, werden de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Zij droegen alle drie kleding die sterk rook naar chemicaliën, zozeer dat de politie hen die kleding uit heeft laten trekken. Ook bevond zich op hun schoenen ‘wittig spul’. In de loods werden meerdere goederen en chemicaliën aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de vervaardiging en bewerking van synthetische drugs en werd ongeveer 292 liter amfetamine-base (olie) aangetroffen.
Eerder op de dag, omstreeks 10.00 uur, reed er een zwarte Mini Cooper, met als bestuurder en enige inzittende [naam] , vanuit Tilburg naar Goes. Dit voertuig reed omstreeks 12.05 uur de loods binnen en omstreeks 12.47 uur reed dit voertuig uit de loods met [medeverdachte 2] als bijrijder. Gebleken is dat [medeverdachte 2] samen met [naam] onder meer bij een bedrijf te Renesse is geweest waar spullen zijn gekocht ten behoeve van werkzaamheden in de loods. Deze spullen betroffen in totaal dertien werkhandschoenen en een pijptang.
Omstreeks 13.39 uur zijn zij de loods weer binnen gereden en één minuut later is [naam] alleen de loods uitgereden.
Ook [medeverdachte 1] had – op 28 februari 2024 – samen met een ander gereedschap en andere benodigdheden gekocht en naar de loods gebracht en gebleken is dat hij op meerdere dagen, in ieder geval op 28 februari, 3 maart en 5 maart 2024 in de loods aanwezig is geweest. [verdachte] is op 2, 4 en 5 maart 2024 in de loods aanwezig geweest. De rechtbank baseert dit op de combinatie van de observaties van de politie op de beelden die van goede kwaliteit zijn van een persoon die sterke gelijkenissen vertoont met verdachte [verdachte] , waaronder op 5 maart 2024, en het aantreffen van [verdachte] in de loods op 5 maart 2024.
Tussenconclusie
Gelet op de feiten en omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] alleen in de loods aanwezig is geweest om reparatiewerkzaamheden te verrichten en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] slechts in de loods aanwezig zijn geweest om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
In het algemeen is het zeer onwaarschijnlijk dat een betrokkene bij een drugslaboratorium een buitenstaander reparatie- en/of schoonmaakwerkzaamheden bij het laboratorium laat verrichten, zonder enig toezicht, en daarmee het risico neemt dat een reparateur of schoonmaker ruchtbaarheid zal geven aan de aanwezigheid van zo’n laboratorium. Dat geldt te meer nu het laboratorium in werking was.
De rechtbank is van oordeel dat er in de loods sprake is geweest van productie in de zin van het bereiden en bewerken van ongeveer 292 liter amfetamine-base (olie) en het voorbereiden dan wel het bevorderen daarvan, waarbij alle onder feit 2 ten laste gelegde voorwerpen en stoffen voorhanden zijn geweest. Alle drie de verdachten hebben hierin een rol gespeeld en moeten wel degelijk wetenschap hebben gehad van wat er zich in de loods afspeelde.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 5 maart 2024 met z’n drieën zijn aangetroffen in het werkende amfetaminelab, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat zij alle drie werkzaamheden ten behoeve van (de voorbereiding dan wel bevordering van) de productie van amfetamine hebben verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en is de bijdrage van alle drie de verdachten van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bereiden en bewerken van ongeveer 292 liter amfetamine-base (olie) en aan het voorbereiden dan wel het bevorderen daarvan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 5 maart 2024 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt
- ongeveer
292liter amfetamine-base (olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 5 maart 2024 te Burgh-Haamstede , gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bewerken en
- het opzettelijk vervaardigen
van hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine,
- één of meer voorwerpen
enstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers hebben hij en/of één of meer van zijn mededaders
opzettelijk daartoe;
(onderdelen van) een in werking zijnde productieopstelling, bedoeld voor de productie van amfetamine en grote hoeveelheden (laboratorium)benodigdheden en hardware voorhanden gehad, waaronder:
- meerdere gemodificeerde industriële
rvsreactieketels, inhoud circa 1.500 liter en
- één of meerdere (vacuüm)destillatieopstellingen bestaande uit meerdere destillatieketels, destillatiebuis en koolstoffilters en ventilatiesysteem/luchtafzuiger ten behoeve van het verwijderen van dampen-geur en
- gasbranders en gascilinders en
- diverse IBC-vaten en jerrycans en
- maatbeker(s);
grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder (ongeveer):
Ruimte A
ongeveer 8100 liter aan BMK en amfetamine gerelateerd afval en 330 liter formamide en 860 liter mierenzuur en 20 liter fosforzuur en 450 kilogram caustic soda (natriumhydroxide) en
Ruimte B
91 liter bruine basische olieachtige vloeistof (amfetamine) en 920 liter mierenzuur en 125 liter olieachtige vloeistof (N-formylamfetamine) en 50 liter
formamideen 100 liter olieachtige vloeistof (BMK) en 200 liter amfetamine en 20 kilogram BMK-glycidezuur en
Ruimte C
60 liter formamide en 20 liter fosforzuur en 1 liter (met-)amfetamine en 2000 ml BMK en restanten van een wit poeder (BMK-glycidezuur).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een geldboete van € 20.000,-. Volgens hem is er sprake van samenloop.
Verder heeft hij op basis van artikel 13d van de Opiumwet gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten gemaakt voor de vernietiging van de in de loods aangetroffen en in beslag genomen goederen, te weten een bedrag van € 102.901,03.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring is er sprake van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is er met betrekking tot de feiten sprake van meerdaadse samenloop. Verder verzoekt zij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is first offender en zit nu al ruim zeven maanden vast. Hij wenst zo snel mogelijk vrij te komen om de zorg voor en ondersteuning van zijn (schoon)familie te hervatten. Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging primair om verdachte te straffen conform voorarrest. Subsidiair verzoekt zij als stok achter de deur om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest op te leggen. Dit doet recht aan het feit dat verdachte first offender is. Daarnaast blijkt uit het penitentiair dossier van verdachte dat hij zich voorbeeldig gedraagt en werkt aan zijn re-integratiedoelen.
Ten aanzien van de feiten zou verdachte hoogstens als uitvoerder kunnen worden aangemerkt, dat betekent dat zijn rol te minimaliseren is. Verder heeft de verdediging nog verwezen naar soortelijke zaken.
De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf en geldboete vindt de verdediging in ieder geval te ver gaan. Ten aanzien van de gevorderde maatregel kostenverhaal stelt zij primair dat deze niet moet worden opgelegd, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt zij het bedrag flink te matigen gelet op de marginale rol die verdachte heeft gehad. Uit het dossier volgt niet dat verdachte betrokken is geweest bij het opstarten en opzetten van het drugslab en bij de aanschaf van grondstoffen. Het is buitenproportioneel om verdachte aansprakelijk te stellen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de productie van harddrugs en het voorbereiden dan wel bevorderen van deze productie. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De handel in drugs gaat veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte heeft in deze keten een rol gehad door een bijdrage te leveren aan (het voorbereiden dan wel bevorderen van) de productie van amfetamine.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 6 september 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 18 juni 2024, waarin zij op basis van het actuarieel risicotaxatie-instrument heeft gesteld dat verdachte tot de normgroep behoort waarvan het risico op algemene recidive gemiddeld is. Geadviseerd is bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Straf
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten geen andere mogelijkheid, in die zin dat zij ook geen aanleiding ziet om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verder ziet de rechtbank, gelet op de maatregel kostenverhaal ex artikel 13d van de Opiumwet en de financiële omstandigheden van verdachte, geen aanleiding om naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel kostenverhaal
De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
Bij de stukken bevindt zich een rekening voor het ontmantelen van het drugslab, inclusief de afvoer van chemicaliën, restafval en hardware ter vernietiging. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 102.901,03. De in beslag genomen voorwerpen moesten worden vernietigd, omdat zij ernstig gevaar opleverden voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid.
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat in de loods gevaarlijke goederen aanwezig waren. Eveneens is vast komen te staan dat er kosten zijn gemaakt om de loods te ontmantelen, inclusief de btw. Ten aanzien van de hoogte van het gevorderd totaalbedrag overweegt de rechtbank dat deze kosten niet irreëel voorkomen. Zij zal de maatregel kostenverhaal echter niet op dit bedrag vaststellen en aan verdachte opleggen, nu verdachte wel samen met de medeverdachten betrokken is geweest bij de (voorbereiding dan wel de bevordering van) de productie van harddrugs, maar het volgens de rechtbank niet anders kan zijn dan dat er daarnaast nog andere personen betrokken zijn geweest.
De rechtbank acht het dan ook passend om een maatregel kostenverhaal ter hoogte van
€ 10.000,- aan verdachte op te leggen.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden
hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn
tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
Maatregel kostenverhaal
- legt op de maatregel kostenverhaal voor een bedrag van € 10.000,-;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
200 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter,
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2024.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Burgh-Haamstede , gemeente
Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 294 liter amfetamine-base (olie)
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet ;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Burgh-Haamstede , gemeente
Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende
amfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te
doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam
te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- één of meer voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij en/of één of meer van zijn mededaders
opzettelijk daartoe;
(onderde(e)l(en) van) een in werking zijnde productieopstelling, bedoeld
voor de productie van amfetamine en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en)
(laboratorium)benodigdheden en/of hardware voorhanden gehad,
waaronder:
- één of meerdere gemodificeerde industriële RVS (reactie)ketel(s),
inhoud circa 1.500 liter en/of
- één of meerdere (vacuüm)destillatieopstellingen bestaande uit één of
meerdere destillatieketel(s), destillatiebuis en/of koolstoffilters en
ventilatiesysteem/luchtafzuiger ten behoeve van het verwijderen van
dampen-geur en/of
- gasbrander(s) en/of gascilinder(s) en/of
- diverse (IBC)vaten en/of jerrycan(s) en/of
- maatbeker(s);
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden
gehad, waaronder (ongeveer):
Ruimte A
ongeveer 8100 liter aan BMK en amfetamine gerelateerd afval en/of
330 liter formamide en/of 860 liter mierenzuur en/of 20 liter
fosforzuur en/of 450 kilogram caustic soda (natriumhydroxide) en/of
Ruimte B
91 liter bruine basische olieachtige vloeistof (amfetamine) en/of 920
liter mierenzuur en/of 125 liter olieachtige vloeistof
(N-formylamfetamine) en/of 50 liter Formamide en/of 100 liter
olieachtige vloeistof (BMK) en/of 200 liter amfetamine en/of 20
kilogram BMK-glycidezuur en/of
Ruimte C
60 liter formamide en/of 20 liter fosforzuur en/of 1 liter
(met-)amfetamine en/of 2000 ml BMK en/of restanten van een wit
poeder (BMK-glycidezuur);
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art
10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )