ECLI:NL:RBZWB:2024:6989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/425165 / KG ZA 24-381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot samenwerking en informatieverplichtingen

In deze zaak vordert eiseres, een bedrijf dat kozijnen en glas produceert, nakoming van een vaststellingsovereenkomst die zij met gedaagde, een projectontwikkelaar, heeft gesloten. De vordering betreft de verplichting van gedaagde om informatie te verstrekken over de productie en levering van brandwerende puien en vluchtdeuren door een derde partij, [bedrijf 1]. Eiseres stelt dat gedaagde deze informatie moet verstrekken op basis van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, waarin ook de intentie tot toekomstige samenwerking is vastgelegd.

De procedure begon met een kort geding dat op 6 oktober 2023 werd aangespannen door eiseres. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2023 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen afspraken maakten over de samenwerking en de voorwaarden waaronder gedaagde eiseres zou informeren over de voortgang van de werkzaamheden. Eiseres heeft echter later aangegeven dat zij de procedure wilde intrekken, maar dit was niet meer mogelijk volgens de regels van het procesreglement.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat voor toewijzing van een vordering in kort geding een spoedeisend belang moet bestaan, wat in dit geval niet is aangetoond.

De uitspraak is gedaan op 12 september 2024, waarbij de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres heeft afgewezen en haar heeft veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/425165 / KG ZA 24-381
Vonnis in kort geding van 12 september 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W.H. Lindhout,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Bregonje.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
- de mondelinge behandeling gehouden op 29 augustus 2024, alsmede de op die mondelinge behandeling door mr. Lindhout overgelegde en voorgedragen akte houdende vermindering van eis en spreekaantekeningen.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] aanvullende stukken verstrekt aan [eiser] en dat [eiser] naar aanleiding daarvan nagaat of zij een nieuwe eiswijziging wil doen. Op 4 september 2024 heeft mr. Lindhout bericht dat [eiser] de procedure wil intrekken. Bij brief van 5 september 2024 heeft mr. Bregonje daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Omdat na uitroeping van de zaak intrekking van de procedure niet langer mogelijk is (artikel 8.1 van het Landelijk procesreglement kort geding rechtbanken) en doorhaling van de procedure slechts mogelijk is op eenstemmig verzoek van de verschenen partijen of ambtshalve (artikel 13.1 van het procesreglement) en daarvan evenmin sprake is, heeft de griffier bij brief van 5 september 2024 aan partijen bericht dat op 12 september 2024 schriftelijk uitspraak wordt gedaan, zoals aan het slot van de mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter is medegedeeld. [eiser] is nog in de gelegenheid gesteld om een nieuwe eiswijziging te doen, zoals aan het slot van de mondelinge behandeling is besproken. Op 9 september 2024 heeft mr. Lindhout bericht dat [eiser] haar eis handhaaft, zoals die in de akte houdende vermindering van eis en spreekaantekeningen is vermeld.

2.De feiten

2.1.
[eiser] produceert, levert en monteert kozijnen en glas.
2.2.
[gedaagde] is actief op het gebied van projectontwikkeling.
2.3.
Op 21 oktober 2022 heeft [gedaagde] met Stichting Zorgstroom een overeenkomst gesloten voor de verbouwing door [gedaagde] van het voormalig schoolgebouw aan de [adres] te [plaats 2] tot een woonzorgcentrum met zorgappartementen en een nieuw hoofdkantoor.
2.4.
Voor het leveren en monteren van puien en vluchtdeuren in het woonzorgcentrum/kantoor heeft [gedaagde] [eiser] uitgenodigd een offerte uit te brengen. Eenzelfde uitnodiging heeft zij ook verzonden aan [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en aan Productie [bedrijf 2] B.V., handelend onder de naam [bedrijf 3] . [gedaagde] heeft van ieder van hen offertes ontvangen en is met ieder van hen in overleg getreden. Zij heeft het werk vervolgens gegund aan [bedrijf 1] . Daartoe heeft zij op 28 juli 2023 een overeenkomst gesloten met [bedrijf 1] .
2.5.
[eiser] was het niet eens met de gunning van het werk aan [bedrijf 1] . Bij dagvaarding van 6 oktober 2023 is zij een kort geding procedure gestart tegen [gedaagde] . Op de mondelinge behandeling op 16 oktober 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is opgenomen in een proces-verbaal (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Daarin staat:
“Partijen verklaren het navolgende te zijn overeengekomen:
1. Indien blijkt dat [bedrijf 1] niet in staat is om zelf de brandwerende puien en vluchtdeuren te produceren, zal [gedaagde] zich ervoor inspannen om het ertoe te leiden dat [eiser] deze puien en vluchtdeuren in opdracht van en aan [bedrijf 1] zal kunnen produceren en leveren.
2. Partijen spreken de intentie uit om in de toekomst te blijven samenwerken, indien mogelijk en passend in de vorm van bouwteam. Dit geldt zowel voor aluminium als kunststof kozijnen.
3. Na voldoening aan het voorgaande verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ten aanzien van de onderhavige kwestie.
4. [eiser] trekt al haar vorderingen in.
5. Ieder der partijen draagt de eigen kosten.
6. Partijen verzoeken doorhaling van de procedure.”
2.6.
Bij e-mail van 27 oktober 2023 heeft de heer [naam 1] , werkzaam bij [eiser] , aan de heer [naam 2] , werkzaam [gedaagde] , geschreven:
“Goedemiddag
Beste [naam 2] ,
Had je al kunnen kijken voor een afspraak met [bedrijf 1] ? Kan je wat datums mailen.
Ik hoor je wel even.”
2.7.
De heer [naam 2] heeft daarop geantwoord in een e-mail van 30 oktober 2023:
“Goedemorgen [naam 1] ,
Als afgesproken heb ik inde bouwvergadering gemeld dat indien [bedrijf 1] de brandwerende niet kan/mag leveren, overweegt om deze door [eiser] te laten produceren en leveren.
Afgelopen vrijdag heb ik vernomen dat [bedrijf 1] deze nu wel mag maken.
Overleg met [bedrijf 1] is voor dit werk niet meer nodig”
2.8.
Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd over een overleg, maar tot concrete afspraken is het niet gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis in haar akte houdende vermindering van eis en spreekaantekeningen – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorzieningen:
- met betrekking tot punt 1 van de vaststellingsovereenkomst:
- primair [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser] afschrift te verstrekken van het bewijs van wanneer de brandwerende puien en vluchtdeuren door [bedrijf 1] zijn geproduceerd en geleverd en van dat [bedrijf 1] toen een IKB had, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per kalenderdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmede in gebreke blijft, zulks met een maximum van
€ 50.000,00, dan wel,
- subsidiair [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser] inzage te geven in het bewijs van wanneer de brandwerende puien en vluchtdeuren door [bedrijf 1] zijn geproduceerd en geleverd en van dat [bedrijf 1] toen een IKB had, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per kalenderdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmede in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00,
- met betrekking tot punt 2 van de vaststellingsovereenkomst:
- primair [gedaagde] te gebieden om de overeengekomen intentie
“(…) om in de toekomst te blijven samenwerken, indien mogelijk en passend in de vorm van bouwteam. Dit geldt zowel voor aluminium als kunststof kozijnen”na te komen en in dit kader [gedaagde] te gebieden om:
- met [eiser] overleg te voeren en voort te zetten onder leiding van een mediator;
- binnen één week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis schriftelijk drie volgens haar geschikte mediators uit het kwaliteitsregister van de Mediators Federatie Nederland, bij voorkeur met affiniteit voor de bouw- en vastgoedbranche, aan [eiser] voor te dragen, uit welke drie mediators [eiser] vervolgens binnen één week een keuze zal maken;
- de betreffende mediator binnen één week nadat [eiser] haar keuze schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan te zoeken en een kopie van het in dezen te wijzen vonnis ter hand te stellen; en
- de helft van de kosten van de mediation te dragen;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per kalenderdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmede in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00, dan wel,
- subsidiair [gedaagde] te gebieden om de overeengekomen intentie
“(…) om in de toekomst te blijven samenwerken, indien mogelijk en passend in de vorm van bouwteam. Dit geldt zowel voor aluminium als kunststof kozijnen”na te komen en in dit kader [gedaagde] te gebieden om met [eiser] vanaf één week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis overleg te voeren en voort te zetten, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per kalenderdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmede in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorlopige voorziening nodig is. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft voor haar vorderingen omdat zij nieuwe werken dreigt mis te lopen terwijl zij die goed kan gebruiken, zodat daarmee het spoedeisend belang is gegeven.
Toetsingskader
4.2.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of het bestaan van de vorderingen van [eiser] voldoende aannemelijk is en dat het, mede gelet op de belangen van partijen over en weer, gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan in een bodemprocedure vooruit te lopen door het treffen van de gevorderde voorzieningen. Gelet op het karakter van een kort geding past daarbij geen uitgebreid onderzoek en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering.
Vordering met betrekking tot punt 1 van de vaststellingsovereenkomst en art. 843a Rv
4.3.
Aanvankelijk vorderde [eiser] in dit kort geding afschrift van meer stukken dan wel inzage daarin, namelijk een CE-verklaring en diverse documenten die daaraan ten grondslag liggen, alsmede bewijs wanneer de brandwerende puien en vluchtdeuren door [bedrijf 1] zijn geproduceerd en geleverd en dat [bedrijf 1] toen een IKB (Interne Kwaliteit Bewaking) had. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] een aantal stukken overgelegd, namelijk een CE-verklaring (productie 3), diverse certificaten (producties 4 tot en met 6), een voorblad van een testrapport (productie 7), een voorblad van een classificatierapport (productie 8) en een voorblad van een EXAP-rapport (productie 9). Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] haar vordering op dit onderdeel gewijzigd, in die zin dat zij enkel nog afschriften van stukken dan wel inzage in die stukken vordert waaruit blijkt (a.) wanneer de brandwerende puien en vluchtdeuren door [bedrijf 1] zijn geproduceerd en geleverd en (b.) dat [bedrijf 1] toen een IKB had. Volgens [eiser] is [gedaagde] hiertoe gehouden op grond van de informatieverplichting die voortvloeit uit de afspraak onder punt 1 van de vaststellingsovereenkomst. Daarnaast heeft [eiser] een rechtmatig belang uit hoofde van art. 843a Rv.
4.4.
In weerwil van het verweer van [gedaagde] , komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat uit punt 1 van de vaststellingsovereenkomst een informatieverplichting voortvloeit voor [gedaagde] jegens [eiser] . Op basis daarvan moet zij [eiser] informeren of [bedrijf 1] in staat is de puien en vluchtdeuren te produceren. Alleen dan kan [eiser] zelfstandig controleren of [gedaagde] zich houdt aan hetgeen partijen zijn overeengekomen.
4.5.
Dat [bedrijf 1] in staat is de puien en vluchtdeuren te produceren, oftewel dat zij die
kanproduceren volgens de voorschriften, is niet meer in geschil. [gedaagde] heeft bij antwoord immers toegelicht dat [bedrijf 1] dit kan en dat onderbouwd met een verklaring, certificaten en rapporten (productie 4 tot en met 9). Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] haar vordering gewijzigd. Zij vordert nu nog stukken waaruit blijkt wanneer [bedrijf 1] de puien en vluchtdeuren
heeftgeproduceerd volgens de voorschriften en dat deze ook zijn geleverd. Uit punt 1 van de vaststellingsovereenkomst volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat [gedaagde] verplicht is om [eiser] daarover te informeren. [eiser] heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dergelijke informatie nodig is voor [eiser] om zelfstandig te controleren of [gedaagde] zich houdt aan de vaststellingsovereenkomst. [eiser] komt uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst derhalve geen vordering tot afgifte van stukken of inzage in die stukken toe.
4.6.
In het verlengde van het voorgaande komt de voorzieningenrechter ten aanzien van de vordering uit hoofde van art. 843a Rv tot het oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang bij afgifte van, dan wel inzage in de gevorderde stukken heeft.
4.7.
Dat voornoemd rechtmatig belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt volgt ook uit het volgende. Indien [bedrijf 1] niet in staat is om de puien en vluchtdeuren te produceren, is [gedaagde] op grond van punt 1 van de vaststellingsovereenkomst verplicht om zich in te spannen dat [eiser] deze puien en vluchtdeuren in opdracht van [bedrijf 1] mag produceren. [gedaagde] heeft aan die inspanningsverbintenis naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan. Zij heeft [eiser] onder de aandacht van [bedrijf 1] gebracht, zoals volgt uit de e-mail van de heer [naam 2] van 30 oktober 2023 (punt 2.8). Dat [bedrijf 1] heeft besloten om niet [eiser] de opdracht te geven om de puien en vluchtdeuren te leveren en monteren, maar dat zelf te doen, doet daar niet aan af.
4.8.
Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk geworden dat [eiser] op dit onderdeel een vordering heeft, waardoor deze wordt afgewezen.
Vordering met betrekking tot punt 2 van de vaststellingsovereenkomst
4.9.
[eiser] stelt dat partijen met punt 2 een voorbereidende hulpovereenkomst hebben gesloten. [gedaagde] dient voor toekomstige werken te bezien of dat in een bouwteam met [eiser] gedaan kan worden en anders [eiser] uit te nodigen een offerte uit te brengen. [eiser] stelt dat [gedaagde] dit heeft verzuimd, zodat het haar juist voorkomt om opnieuw met elkaar in overleg te treden, zo nodig onder leiding van een mediator.
4.10.
De voorzieningenrechter maakt uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst onder punt 2 op dat partijen de intentie hebben uitgesproken om te blijven samenwerken, met andere woorden om de wijze van samenwerken zoals die al bestond voort te zetten. Hieruit blijkt niet, althans is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling van partijen was om [gedaagde] te laten afwijken van haar normale werkwijze. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling onweersproken toegelicht dat zij normaliter bij een nieuw werk eerst een aantal onderaannemers vraagt om in te schrijven op dat werk. Bij de keuze van de te bevragen onderaannemers is zij afhankelijk van de voorkeur van haar eigen opdrachtgever. Vervolgens wordt dat werk gegund aan de onderaannemer met de beste inschrijving. Daarbij heeft zij toegelicht dat zij – afhankelijk van de instructies van haar eigen opdrachtgever – [eiser] nog steeds uitnodigt om in te schrijven op nieuwe werken, zoals zij dit ook voorheen deed. Verder heeft zij toegelicht dat slechts in het geval een werk vraagt om de bijzondere expertise van een bepaalde onderaannemer, samenwerken in een bouwteam aan de orde kan komen.
4.11.
[eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] is afgeweken van haar normale manier van (samen)werken. Evenmin heeft zij feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat er een werk was, waarbij een bijzondere expertise van [eiser] meebracht dat [gedaagde] haar had moeten uitnodigen om een bouwteam te vormen. Dit maakt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met punt 2 van de vaststellingsovereenkomst.
4.12.
Nu op dit onderdeel niet aannemelijk is geworden dat [eiser] een vordering heeft, wordt deze afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.581,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.581,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024.