4.5De door de man voorgenomen verhuizing zal, zo is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden, plaatsvinden op 10 februari 2025. Tot die datum heeft de man toegezegd uitvoering te blijven geven aan de co-ouderschapsregeling. De man heeft zijn stellingen in dit verband echter niet onderbouwd met stukken en de vrouw twijfelt daaraan. Ook wil de vrouw graag weten waar zij en de minderjarigen na 10 februari 2025 aan toe zijn, gelet op de ingrijpende gevolgen van een eventuele wijziging van de zorgregeling.
De voorzieningenrechter verwacht dat voor de door de man genoemde datum van de verhuizing een mondelinge behandeling in de bodemprocedure zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van deze rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding was er echter nog geen behandeldatum bekend. Ook bestond er tussen partijen een hoop onduidelijkheid over de gang van zaken in de bodemprocedure. Om deze redenen zal de voorzieningenrechter hierna inhoudelijk ingaan op de vorderingen.
4.6.1De vrouw vordert de man te verbieden om samen met de minderjarigen buiten een straal van 10 kilometer van de woning aan het [adres] in [woonplaats 2] te verhuizen en/of de inschrijving van de minderjarigen in de BRP te wijzigen onder oplegging van een dwangsom.
4.6.2Gelet op hetgeen is weergegeven onder 4.1.7 en 4.1.8 stelt de voorzieningenrechter vast dat de man, in weerwil van de vordering van de vrouw, niet voornemens is om samen met de minderjarigen te verhuizen. Integendeel, de man wenst alleen te verhuizen naar de woning die hij samen met zijn partner in [plaats] heeft gekocht, waarbij de minderjarigen in de BRP op het huidige adres van de vrouw worden ingeschreven en de minderjarigen - onder aanpassing van de huidige co-ouderschapsregeling - tweewekelijks een verlengd weekend bij de man en zijn partner in [plaats] verblijven.
Op het moment dat de man naar [plaats] is verhuisd, is een inschrijving van de minderjarigen op het adres [adres] in [woonplaats 2] niet langer meer mogelijk, en zullen de minderjarigen elders ingeschreven moeten worden.
Gelet hierop zal vordering I van de vrouw worden afgewezen.
4.7.1De vrouw vordert de man, indien de man al met de minderjarigen zou zijn verhuisd dan wel de inschrijving van de minderjarigen in de BRP zou hebben gewijzigd, te gebieden terug te verhuizen naar de woning aan het [adres] in [woonplaats 2] en/of zorg te dragen voor een herschrijving van de minderjarigen op voormeld adres onder oplegging van een dwangsom.
4.7.2De voorzieningenrechter stelt vast dat de situatie zoals gevorderd op dit moment niet aan de orde is. Los daarvan, benadrukt de voorzieningenrechter nogmaals dat de man niet voornemens is om samen met de minderjarigen te verhuizen naar de aangekochte woning in [plaats]. De man wenst alleen - zonder de minderjarigen - te verhuizen. Ook vordering II van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
4.8.1De vrouw vordert, voor zover de man niet wordt verboden samen met de minderjarigen te verhuizen of terug te verhuizen, de man te bevelen de zorgregeling, zoals bepaald bij beschikking van deze rechtbank van 22 mei 2022, in de week waarin de minderjarigen bij hem zijn na te komen vanuit het [adres] in [woonplaats 2] en/of een plaats binnen 10 kilometer van voormeld adres onder oplegging van een dwangsom.
4.8.2Zoals reeds overwogen onder 4.1.2 geven partijen sinds de echtscheiding uitvoering aan een co-ouderschapsregeling waarbij de minderjarigen de ene week bij de man zijn en de andere week bij vrouw. Deze zorgregeling loopt al meer dan twee jaar en verloopt goed. De minderjarigen zijn aan die zorgregeling gewend en hebben hierin hun weg gevonden.
4.8.3Het is de man die om hem moverende redenen eenzijdig heeft besloten te verhuizen naar [plaats], en de bezwaren die de vrouw hiertegen reeds begin 2024 heeft gemaakt hebben de man niet kunnen weerhouden. Integendeel, vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure met zaaknummer C/02/422240 / FA RK 24-2171 heeft de man zijn voornemen tot verhuizen concreet gemaakt; hij heeft samen met zijn partner in [plaats] een woning gekocht en de voormalig echtelijke woning aan het [adres] in [woonplaats 2] verkocht. De man wenst de zorgregeling te wijzigen vanwege zijn verhuizing naar [plaats], wat een gewijzigde situatie met zich brengt per 10 februari 2025.
4.8.4Bij een verlengde tweewekelijkse weekendregeling, die de man voor ogen heeft in plaats van de huidige co-ouderschapsregeling, zullen de minderjarigen de man veel minder gaan zien. Los daarvan brengt de verhuizing van de man naar [plaats] met zich dat de minderjarigen in twee verschillende plaatsen hun leven moeten gaan leiden; namelijk in [woonplaats 1] en [plaats]. Hobby’s en bijbaantjes moeten over deze twee plaatsen verdeeld worden en daarnaast worden de minderjarigen, op de doordeweekse dagen dat zij bij de man verblijven, geconfronteerd met een aanzienlijk reisafstand en daarmee gepaarde reistijd met betrekking tot hun school die gelegen is in [woonplaats 1] . De belasting van dit alles zal groot zijn voor de minderjarigen, waarbij het de vraag is of beide minderjarigen - ook met de aangedragen oplossingen van de kant van de man - dit kunnen dragen. Daarnaast moet het vervallen van het gemak dat de minderjarigen op dit moment hebben, namelijk het zich vrij heen en weer kunnen bewegen tussen partijen, niet worden onderschat.
4.8.5Gelet op dit alles acht de voorzieningenrechter de voorgenomen verhuizing van de man naar [plaats] niet in het belang van de minderjarigen. Voor de minderjarigen zou het beter zijn wanneer de man, zoals ook aangevoerd door de Raad, een paar jaar met zijn verhuizing zou wachten. De man heeft een moeilijke periode achter de rug en het is begrijpelijk dat hij zijn geluk nastreeft, maar dit dient niet ten koste te gaan van de belangen van de minderjarigen die centraal behoren te staan.
4.8.6De vrouw vordert nakoming van de co-ouderschapsregeling in (de regio van) [woonplaats 2] . De man heeft toegezegd deze zorgregeling na te komen tot zijn verhuizing per 10 februari 2025. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ook wenst dat de man na deze datum uitvoering blijft geven aan het co-ouderschap in (de regio van) [woonplaats 2] . Dit ligt dus nog ter beoordeling voor aan de voorzieningenrechter.
4.8.7Het uitgangspunt is dat de man, gelet op zijn ouderlijke verantwoordelijkheid en de overeengekomen co-ouderschapsregeling, gehouden is om de geldende zorgregeling na te blijven komen. Zijn zelfgekozen verhuizing uit (de regio van) [woonplaats 2] ontslaat hem niet van deze op hem rustende plicht.
4.8.8Zoals reeds overwogen, is de verwachting dat de mondelinge behandeling van de bodemprocedure voor 10 februari 2025 zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van deze rechtbank. De voorzieningenrechter zal gelet daarop in het kader van dit kort geding geen oordeel geven over de uitvoering van de zorgregeling in de periode na 10 februari 2025, omdat zij niet vooruit wil lopen op het oordeel van de meervoudige kamer.
Vordering III van de vrouw zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.8.9De voorzieningenrechter overweegt in dit verband nog wel het volgende.
De man is weliswaar vrij om zijn leven naar eigen inzicht in te richten, maar lijkt zich niet te realiseren dat zijn ouderlijke verplichtingen aan zijn voorgenomen verhuizing naar [plaats] feitelijk in de weg kunnen staan. Zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder om voor de minderjarigen te zorgen dient een meer prominente plaats in zijn overwegingen te krijgen dan tot op heden het geval lijkt te zijn. De man lijkt zich nu eenzijdig aan de op hem rustende verplichtingen in het kader van zijn ouderschap te onttrekken.
De voorzieningenrechter hoopt dat partijen, al dan niet met ondersteuning van hun advocaten, voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de bodemprocedure tot een oplossing kunnen komen met betrekking tot de minderjarigen. Partijen dragen samen de verantwoordelijkheid voor de minderjarigen, en belangrijk is dat zij zo snel mogelijk uit de huidige impasse raken in het belang van de minderjarigen.
Daarnaast heeft de man ook rekening te houden met de belangen van de vrouw. De vrouw dient door de eenzijdig gemaakte keuze van de man om te verhuizen, in het geval dat de tussen hen gemaakte afspraken in het ouderschapsplan niet meer door de man kunnen worden nagekomen, niet financieel benadeeld te worden.