ECLI:NL:RBZWB:2024:6987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
426101 / KG ZA 24-415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verhuizing van ouder en gevolgen voor co-ouderschapsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2024, is een kort geding aan de orde waarin de vrouw, eiseres, vordert dat de man, gedaagde, wordt verboden met de minderjarigen te verhuizen buiten een straal van 10 kilometer van zijn huidige woning. De vrouw stelt dat de verhuizing van de man naar [plaats] per 10 februari 2025 niet in het belang van de minderjarigen is, die momenteel een co-ouderschapsregeling hebben waarbij zij afwisselend bij beide ouders verblijven. De man heeft een nieuwe woning gekocht in [plaats] en wil de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen wijzigen, wat de vrouw betwist. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarigen ook hun mening hebben kunnen geven. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen, omdat de man niet van plan is om met de minderjarigen te verhuizen, maar alleen naar [plaats]. De voorzieningenrechter benadrukt dat de man zijn ouderlijke verantwoordelijkheden niet mag verwaarlozen en dat de belangen van de minderjarigen voorop moeten staan. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/426101 / KG ZA 24-415
14 oktober 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. B.E.S. Chin-A-Fat te Breda,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A.J.C. Odekerken te Breda,
over de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2010, hierna te noemen [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011, hierna te noemen [minderjarige 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 september 2024 met 5 producties;
- de op 27 september 2024 ontvangen conclusie van antwoord, met 1 productie;
- het bericht van mr. Chin-A-Fat van 30 september 2024 over een ECLI-nummer.
1.2
Op 30 september 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is een medewerkster namens de Raad verschenen.
1.4
De voorzieningenrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd.
De minderjarigen hebben hierover een gesprek gevoerd met de voorzieningenrechter op
25 september 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
[datum 1] 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op
[datum 2] 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de minderjarigen geboren.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
In het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan van 16 mei 2022 is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben. Daarnaast zijn partijen een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna zorgregeling) overeengekomen, inhoudende een co-ouderschapsregeling waarbij de minderjarigen de ene week vanaf maandag 12:00 uur tot maandag 12:00 uur bij de man verblijven en de andere week vanaf maandag 12:00 uur tot maandag 12:00 uur bij de vrouw. Tevens is door partijen in het ouderschapsplan een regeling getroffen ten aanzien van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
2.5
Op 14 mei 2024 heeft deze rechtbank een verzoekschrift (zaaknummer C/02/422240 / FA RK 24-2171) van de man ontvangen tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen (hierna: kinderalimentatie). De vrouw heeft een verweerschrift ingediend, met zelfstandige verzoeken, dat door de rechtbank is ontvangen op 4 september 2024.

3.Het geschil

3.1
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de man te verbieden met de minderjarigen te verhuizen buiten een straal van 10 kilometer van de woning van de man/minderjarigen aan het [adres] in [woonplaats 2] , althans de inschrijving van de minderjarigen in de Basis Registratie Personen (BRP) te wijzigen op straffe van een dwangsom te betalen aan de vrouw van € 500,00 per dag waarop hij na betekening van het in deze te wijzen vonnis niet aan die veroordeling voldoet;
II. indien de man al met de minderjarigen zou zijn verhuisd althans de inschrijving van de minderjarigen in de BRP al heeft gewijzigd, de man te gebieden binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis met de minderjarigen terug te verhuizen naar de woning aan het [adres] te [woonplaats 2] , althans zorg te dragen voor herinschrijving van de minderjarigen op het [adres] te [woonplaats 2] en de man te verbieden om met de minderjarigen wederom te verhuizen buiten een straal van 10 kilometer van de woning van de man/de minderjarigen aan het [adres] te [woonplaats 2] op straffe van een dwangsom te betalen aan de vrouw van € 500,00 per dag indien hij binnen drie dagen na betekening van het vonnis niet aan die veroordeling voldoet;
Subsidiair
III. indien de voorzieningenrechter de man niet verbiedt met de minderjarigen te verhuizen of terug te verhuizen, de man te bevelen de zorgregeling in de week waarin de minderjarigen bij hem zijn na te komen zoals bepaald bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 mei 2022 vanuit de woonplaats van de minderjarigen aan het [adres] te [woonplaats 2] althans een plaats binnen 10 kilometer van het [adres] te [woonplaats 2] op straffe van een dwangsom te betalen aan de vrouw van € 500,- per dag waarop hij na betekening van het in deze te wijzen vonnis niet aan die veroordeling voldoet,
een en ander met veroordeling van de man in de kosten van het geding, waaronder dagvaardingskosten, griffierechten en advocaatkosten.
3.2
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert tot
niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling stelt de voorzieningenrechter het volgende vast.
4.1.1
Partijen zijn in 2022 gescheiden. De man is na de echtscheiding blijven wonen in de voormalig echtelijke woning aan het [adres] in [woonplaats 2] , de vrouw is een woning gaan huren in [woonplaats 2] . Eind mei 2024 is de vrouw verhuisd naar een nieuwbouwwoning in [woonplaats 1] .
4.1.2
Sinds de echtscheiding geven partijen uitvoering aan een co-ouderschapsregeling waarbij de minderjarigen afwisselend een hele week bij de man en een hele week bij de vrouw verblijven. Omwille van financiële redenen zijn beide minderjarigen in de BRP ingeschreven op het adres van de man.
4.1.3
De minderjarigen volgen beiden onderwijs aan [middelbare school] in [woonplaats 1] . [minderjarige 1] zit in het derde jaar en [minderjarige 2] in het tweede jaar. [minderjarige 2] is actief bij de carnavalsvereniging in [woonplaats 2] en zit op de scouting. [minderjarige 1] zit op judo en heeft twee bijbaantjes.
4.1.4
Vanwege gezondheidsredenen werkt de man parttime, te weten drie dagen in de week. De vrouw werkt fulltime als HR manager waarbij zij internationale reizen maakt.
4.1.5
Beide partijen hebben een nieuwe relatie.
4.1.6
Eind 2023/begin 2024 heeft de man kenbaar gemaakt naar (de regio van) [plaats] te willen verhuizen, waar zijn nieuwe partner met haar twee kinderen woonachtig is. Tussen partijen heeft overleg plaatsgevonden over de consequenties van deze (voorgenomen) verhuizing ten aanzien van de (hoofd)verblijfplaats van de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie. Partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. De man heeft hierin aanleiding gezien om bij deze rechtbank een verzoekschrift in te dienen tot wijziging van de hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie, waartegen de vrouw verweer heeft gevoerd (zaaknummer C/02/422240 / FA RK 24-2171). Een mondelinge behandeling van deze zaak moet nog plaatsvinden.
4.1.7
Inmiddels hebben de man en zijn partner een woning in [plaats] gekocht. De eigen woning van de man aan het [adres] in [woonplaats 2] is verkocht. De man is voornemens om per 10 februari 2025 te verhuizen naar de woning in [plaats], waar hij samen met zijn partner en haar kinderen gaat wonen.
4.1.8
De man wil per 10 februari 2025 de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen wijzigen door inschrijving van de minderjarigen in de BRP op het adres van de vrouw.
Ook wil de man uitvoering gaan geven aan een verlengde weekendregeling, waarbij de minderjarigen tweewekelijks bij de man verblijven van donderdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend schooltijd, met daarbij een aanpassing van de regeling ten aanzien van vakanties en feestdagen. Daarnaast wenst de man een wijziging van de kinderalimentatie. Volgens de man is de verhuizing van de man naar [plaats] in te passen in het leven van de minderjarigen, die hem hierin bovendien volledig ondersteunen.
4.1.9
De vrouw kan zich met hetgeen de man wil, en de beslissingen die hij in dit kader al heeft genomen, niet verenigen. Zij acht het niet in het belang van de minderjarigen dat de situatie, zoals overeengekomen na de echtscheiding waarbij uitvoering werd gegeven aan een co-ouderschapsregeling, wijzigt. Met de verhuizing onttrekt de man zich aan het
co-ouderschap en zullen de minderjarigen de man veel minder zien, terwijl de minderjarigen hun beide ouders evenveel nodig hebben om volwaardig op te kunnen groeien. Bovendien heeft de verhuizing met name voor de minderjarigen vergaande gevolgen, waarbij zij zich staande moeten gaan houden in twee verschillende leefomgevingen dat veel van hen zal vergen. Namens de vrouw wordt gewezen op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022 (ECLI:NL:GHAR:2022:6209).
Vooruitlopend op de bodemprocedure met zaaknummer C/02/422240 / FA RK 24-2171), heeft de vrouw reden gezien om de onderhavige kort geding procedure te starten.
4.2
De Raad is verzocht om de voorzieningenrechter te adviseren over de vorderingen van de vrouw.
De medewerkster van de Raad heeft aangegeven dat zij de onderhavige zaak juridisch lastig vindt. Nu de verhuizing van de man zal plaatsvinden per 10 februari 2025, wijzigt er op de korte termijn vooralsnog niets voor de minderjarigen. De man lijkt goed na te hebben gedacht over zijn verhuizing naar [plaats], maar dat dit niet weg neemt dat de medewerkster van de Raad de veranderde situatie per 10 februari 2025 hoogst ongelukkig acht voor de minderjarigen. De minderjarigen gaan de man veel minder zien. De band tussen de man en de minderjarigen zal blijven, maar het gemis zal groot zijn voor de minderjarigen. Daarnaast vraagt de verhuizing van de man naar [plaats] vooral heel veel van de minderjarigen. De minderjarigen geven aan dat zij de man in zijn beslissing om naar [plaats] te verhuizen ondersteunen, maar de vraag is in hoeverre de minderjarigen kunnen overzien wat de verhuizing voor hen gaat betekenen. De minderjarigen moeten vanuit [plaats] een grote afstand afleggen naar hun school die in [woonplaats 1] is gelegen, en zowel met het openbaar vervoer als met de auto zal dit de nodige reistijd met zich brengen. Daarnaast moeten de minderjarigen in twee leefomgevingen gaan gedijen, te weten [woonplaats 1] en [plaats], waarbij hobby’s en bijbaantjes opgesplitst worden. Het zijn met name de minderjarigen die de rekening moeten betalen voor het pad dat de man meent te moeten bewandelen. De scheiding tussen partijen heeft al veel van de minderjarigen gevraagd, en dit komt er nog eens bovenop. Dit alles maakt dat de medewerkster van de Raad de verhuizing van de man naar [plaats] niet in het belang van de minderjarigen acht. De wens van de man om zijn leven verder vorm te geven met zijn huidige partner is alleszins begrijpelijk, maar de man had hiermee in het belang van de minderjarigen een paar jaar moeten wachten. Een raadsonderzoek is volgens de medewerkster van de Raad voorts weinig zinvol; de verhuizing van de man naar [plaats] wordt niet in het belang van de minderjarigen geacht en een nader onderzoek hiernaar zal niet tot een andere conclusie bij de Raad leiden.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4.3
De vrouw heeft haar vorderingen mede gebaseerd op de eerder genoemde beschikking van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. Daarin wordt in rechtsoverweging 5.3 overwogen dat het uitgangspunt dient te zijn de elementaire plicht en het elementaire recht van de ouders jegens hun minderjarige kind met betrekking tot verzorging en opvoeding. De plicht van de ouders om hun kind zelf te verzorgen en op te voeden is kenmerkend voor het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag heeft een aantal bevoegdheden dat nodig is voor de opvoeding en verzorging van het kind. Uitgangspunt is dat het gezag wordt uitgeoefend in het belang van het kind. Ingevolge artikel 1:247 BW omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (lid 3) en behoudt een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na beëindigen van de samenleving recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (lid 4). Beide ouders hebben gelijke rechten en plichten met betrekking tot de opvoeding en verzorging van hun kind. Omgekeerd heeft het kind recht op gelijkwaardig ouderschap van de ouders. Ouderschap is gebaseerd op de relatie kind-ouder, niet op de relatie tussen de ouders onderling.
4.4
De voorzieningenrechter kan zich vinden in deze overweging, waarbij zij er op wijst dat dit uitgangspunt volgens het Gerechtshof geldt bij een beoordeling van de wijziging in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het Gerechtshof heeft in de daar voorliggende zaak eerst een inhoudelijk oordeel gegeven over de in die zaak verzochte wijziging van de zorgregeling en daarna geoordeeld over de gewenste verhuizing, waarbij de in stand gelaten zorgregeling een rol speelde bij de overwegingen.
In dit kort geding ligt echter geen wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor, maar enkel vorderingen die betrekking hebben op de voorgenomen verhuizing van de man naar [plaats] en het nakomen van de geldende co-ouderschapsregeling. De door de man verlangde wijziging van de zorg- en opvoedingstaken zal aan de orde komen in de bodemprocedure.
In deze kort gedingprocedure kan de voorzieningenrechter enkel ordemaatregelen treffen.
4.5
De door de man voorgenomen verhuizing zal, zo is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden, plaatsvinden op 10 februari 2025. Tot die datum heeft de man toegezegd uitvoering te blijven geven aan de co-ouderschapsregeling. De man heeft zijn stellingen in dit verband echter niet onderbouwd met stukken en de vrouw twijfelt daaraan. Ook wil de vrouw graag weten waar zij en de minderjarigen na 10 februari 2025 aan toe zijn, gelet op de ingrijpende gevolgen van een eventuele wijziging van de zorgregeling.
De voorzieningenrechter verwacht dat voor de door de man genoemde datum van de verhuizing een mondelinge behandeling in de bodemprocedure zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van deze rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding was er echter nog geen behandeldatum bekend. Ook bestond er tussen partijen een hoop onduidelijkheid over de gang van zaken in de bodemprocedure. Om deze redenen zal de voorzieningenrechter hierna inhoudelijk ingaan op de vorderingen.
Vordering I
4.6.1
De vrouw vordert de man te verbieden om samen met de minderjarigen buiten een straal van 10 kilometer van de woning aan het [adres] in [woonplaats 2] te verhuizen en/of de inschrijving van de minderjarigen in de BRP te wijzigen onder oplegging van een dwangsom.
4.6.2
Gelet op hetgeen is weergegeven onder 4.1.7 en 4.1.8 stelt de voorzieningenrechter vast dat de man, in weerwil van de vordering van de vrouw, niet voornemens is om samen met de minderjarigen te verhuizen. Integendeel, de man wenst alleen te verhuizen naar de woning die hij samen met zijn partner in [plaats] heeft gekocht, waarbij de minderjarigen in de BRP op het huidige adres van de vrouw worden ingeschreven en de minderjarigen - onder aanpassing van de huidige co-ouderschapsregeling - tweewekelijks een verlengd weekend bij de man en zijn partner in [plaats] verblijven.
Op het moment dat de man naar [plaats] is verhuisd, is een inschrijving van de minderjarigen op het adres [adres] in [woonplaats 2] niet langer meer mogelijk, en zullen de minderjarigen elders ingeschreven moeten worden.
Gelet hierop zal vordering I van de vrouw worden afgewezen.
Vordering II
4.7.1
De vrouw vordert de man, indien de man al met de minderjarigen zou zijn verhuisd dan wel de inschrijving van de minderjarigen in de BRP zou hebben gewijzigd, te gebieden terug te verhuizen naar de woning aan het [adres] in [woonplaats 2] en/of zorg te dragen voor een herschrijving van de minderjarigen op voormeld adres onder oplegging van een dwangsom.
4.7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de situatie zoals gevorderd op dit moment niet aan de orde is. Los daarvan, benadrukt de voorzieningenrechter nogmaals dat de man niet voornemens is om samen met de minderjarigen te verhuizen naar de aangekochte woning in [plaats]. De man wenst alleen - zonder de minderjarigen - te verhuizen. Ook vordering II van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
Vordering III
4.8.1
De vrouw vordert, voor zover de man niet wordt verboden samen met de minderjarigen te verhuizen of terug te verhuizen, de man te bevelen de zorgregeling, zoals bepaald bij beschikking van deze rechtbank van 22 mei 2022, in de week waarin de minderjarigen bij hem zijn na te komen vanuit het [adres] in [woonplaats 2] en/of een plaats binnen 10 kilometer van voormeld adres onder oplegging van een dwangsom.
4.8.2
Zoals reeds overwogen onder 4.1.2 geven partijen sinds de echtscheiding uitvoering aan een co-ouderschapsregeling waarbij de minderjarigen de ene week bij de man zijn en de andere week bij vrouw. Deze zorgregeling loopt al meer dan twee jaar en verloopt goed. De minderjarigen zijn aan die zorgregeling gewend en hebben hierin hun weg gevonden.
4.8.3
Het is de man die om hem moverende redenen eenzijdig heeft besloten te verhuizen naar [plaats], en de bezwaren die de vrouw hiertegen reeds begin 2024 heeft gemaakt hebben de man niet kunnen weerhouden. Integendeel, vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure met zaaknummer C/02/422240 / FA RK 24-2171 heeft de man zijn voornemen tot verhuizen concreet gemaakt; hij heeft samen met zijn partner in [plaats] een woning gekocht en de voormalig echtelijke woning aan het [adres] in [woonplaats 2] verkocht. De man wenst de zorgregeling te wijzigen vanwege zijn verhuizing naar [plaats], wat een gewijzigde situatie met zich brengt per 10 februari 2025.
4.8.4
Bij een verlengde tweewekelijkse weekendregeling, die de man voor ogen heeft in plaats van de huidige co-ouderschapsregeling, zullen de minderjarigen de man veel minder gaan zien. Los daarvan brengt de verhuizing van de man naar [plaats] met zich dat de minderjarigen in twee verschillende plaatsen hun leven moeten gaan leiden; namelijk in [woonplaats 1] en [plaats]. Hobby’s en bijbaantjes moeten over deze twee plaatsen verdeeld worden en daarnaast worden de minderjarigen, op de doordeweekse dagen dat zij bij de man verblijven, geconfronteerd met een aanzienlijk reisafstand en daarmee gepaarde reistijd met betrekking tot hun school die gelegen is in [woonplaats 1] . De belasting van dit alles zal groot zijn voor de minderjarigen, waarbij het de vraag is of beide minderjarigen - ook met de aangedragen oplossingen van de kant van de man - dit kunnen dragen. Daarnaast moet het vervallen van het gemak dat de minderjarigen op dit moment hebben, namelijk het zich vrij heen en weer kunnen bewegen tussen partijen, niet worden onderschat.
4.8.5
Gelet op dit alles acht de voorzieningenrechter de voorgenomen verhuizing van de man naar [plaats] niet in het belang van de minderjarigen. Voor de minderjarigen zou het beter zijn wanneer de man, zoals ook aangevoerd door de Raad, een paar jaar met zijn verhuizing zou wachten. De man heeft een moeilijke periode achter de rug en het is begrijpelijk dat hij zijn geluk nastreeft, maar dit dient niet ten koste te gaan van de belangen van de minderjarigen die centraal behoren te staan.
4.8.6
De vrouw vordert nakoming van de co-ouderschapsregeling in (de regio van) [woonplaats 2] . De man heeft toegezegd deze zorgregeling na te komen tot zijn verhuizing per 10 februari 2025. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ook wenst dat de man na deze datum uitvoering blijft geven aan het co-ouderschap in (de regio van) [woonplaats 2] . Dit ligt dus nog ter beoordeling voor aan de voorzieningenrechter.
4.8.7
Het uitgangspunt is dat de man, gelet op zijn ouderlijke verantwoordelijkheid en de overeengekomen co-ouderschapsregeling, gehouden is om de geldende zorgregeling na te blijven komen. Zijn zelfgekozen verhuizing uit (de regio van) [woonplaats 2] ontslaat hem niet van deze op hem rustende plicht.
4.8.8
Zoals reeds overwogen, is de verwachting dat de mondelinge behandeling van de bodemprocedure voor 10 februari 2025 zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van deze rechtbank. De voorzieningenrechter zal gelet daarop in het kader van dit kort geding geen oordeel geven over de uitvoering van de zorgregeling in de periode na 10 februari 2025, omdat zij niet vooruit wil lopen op het oordeel van de meervoudige kamer.
Vordering III van de vrouw zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.8.9
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband nog wel het volgende.
De man is weliswaar vrij om zijn leven naar eigen inzicht in te richten, maar lijkt zich niet te realiseren dat zijn ouderlijke verplichtingen aan zijn voorgenomen verhuizing naar [plaats] feitelijk in de weg kunnen staan. Zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder om voor de minderjarigen te zorgen dient een meer prominente plaats in zijn overwegingen te krijgen dan tot op heden het geval lijkt te zijn. De man lijkt zich nu eenzijdig aan de op hem rustende verplichtingen in het kader van zijn ouderschap te onttrekken.
De voorzieningenrechter hoopt dat partijen, al dan niet met ondersteuning van hun advocaten, voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de bodemprocedure tot een oplossing kunnen komen met betrekking tot de minderjarigen. Partijen dragen samen de verantwoordelijkheid voor de minderjarigen, en belangrijk is dat zij zo snel mogelijk uit de huidige impasse raken in het belang van de minderjarigen.
Daarnaast heeft de man ook rekening te houden met de belangen van de vrouw. De vrouw dient door de eenzijdig gemaakte keuze van de man om te verhuizen, in het geval dat de tussen hen gemaakte afspraken in het ouderschapsplan niet meer door de man kunnen worden nagekomen, niet financieel benadeeld te worden.
Proceskosten
4.9
Nu partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vordering van de vrouw inzake de kosten van de procedure wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1
wijst de vorderingen van de vrouw af;
5.2
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.