ECLI:NL:RBZWB:2024:6980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/6647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor Nederlands reisdocument voor dochter geboren via draagmoederschap in Georgië

Op 15 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, een gehuwd stel met de Nederlandse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Verzoekers hadden een aanvraag ingediend voor een Nederlands reisdocument voor hun dochter, geboren in Georgië via een draagmoederschapsconstructie. De minister had deze aanvraag op 10 september 2024 buiten behandeling gelaten, wat verzoekers als onterecht beschouwden. Ze voerden aan dat de minister in strijd met het recht handelde en dat de biologische band met hun dochter erkend moest worden, verwijzend naar het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien het belang van verzoekers om met hun dochter naar Nederland te kunnen reizen. De minister had in zijn verweerschrift bevestigd dat er een wetsvoorstel in voorbereiding was dat de situatie rondom draagmoederschap zou regelen, maar dat dit niet betekende dat de minister niet tot een andere conclusie had kunnen komen. De voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen en droeg de minister op om binnen twee weken een laissez-passer af te geven voor de dochter van verzoekers, zodat zij met haar naar Nederland konden inreizen.

Daarnaast werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6647

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoekers

(gemachtigde: mr. R.C. Lamphen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Geraedts)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de minister van 10 september 2024, waarbij hun aanvraag voor een Nederlands reisdocument voor hun dochter [naam 1] buiten behandeling is gelaten. Verzoekers hebben ook bezwaar gemaakt tegen het besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Omdat verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening schriftelijk uitvoerig hebben toegelicht en de minister op voorhand toestemming heeft gegeven om de zaak zonder zitting af te doen en heeft aangegeven dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoekers zijn met elkaar gehuwd en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Op 30 augustus 2024 hebben verzoekers bij de Nederlandse Ambassade te [plaats 2] (Georgië) een aanvraag ingediend voor een Nederlands reisdocument voor hun dochter [naam 1] . [naam 1] is op [datum] 2024 in Georgië geboren door middel van een draagmoederschapsconstructie. Verzoekers en de draagmoeder hebben daartoe een notariële overeenkomst gesloten. Op de Georgische geboorteakte van [naam 1] staan verzoekers als vader en moeder geregistreerd. De Georgische draagmoeder heeft verder toestemming gegeven voor de aanvraag.
De minister heeft besloten om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de identiteit en daarmee de Nederlandse nationaliteit van [naam 1] niet kan worden vastgesteld.
De bezwaar- en verzoeksgronden
4. Verzoekers hebben aangevoerd dat de minister hun aanvraag in strijd met het recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur buiten behandeling heeft gelaten. Verzoekers verwijzen daarbij specifiek naar het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Meer concreet beroepen zij zich op het advies van de EHRM van 10 april 2019 in de zaak Mennesson vs. Frankrijk. Daaruit volgt volgens verzoekers dat de biologische band tussen hen als ouders en [naam 1] dient te worden erkend, ten gevolge waarvan [naam 1] ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Verzoekers wijzen er verder op dat het advies van 10 april 2019 ertoe heeft geleid dat er in Nederland een wetswijziging in voorbereiding is en dat zij voldoen aan de voorwaarden van het wetsvoorstel. De aanvraag is door de minister dus ten onrechte afgewezen. In elk geval had de minister tot de conclusie moeten komen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een reisdocument voor [naam 1] had moeten worden afgegeven. Verzoekers doen daarbij ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Verzoekers voeren aan dat zij er belang bij hebben om op de kortst mogelijke termijn met [naam 1] terug te keren naar Nederland. Zij verblijven thans in een vreemd land, zonder sociaal netwerk en hulp van vrienden of familie. Verder is van groot belang dat [naam 1] zo snel mogelijk een Nederlands Burgerservicenummer krijgt, zodat zij verzekerd kan worden tegen ziektekosten. Omdat [naam 1] te vroeg is geboren, is vader nog niet in de gelegenheid geweest om [naam 1] als zijn dochter te erkennen. Zodra verzoekers terug zijn in Nederland zal hij dat alsnog doen. Zij hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht om de minister op te dragen binnen 48 uur na verzending van de uitspraak een noodpaspoort, althans laissez-passer te verstrekken ten behoeve van hun dochter [naam 1] , geboren te [plaats 2] op [datum] 2024.
Het verweer
5. De minister heeft in zijn verweerschrift bevestigd dat er een wetsvoorstel in de maak is waarbij Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden gewijzigd in die zin dat daarin een regeling voor draagmoederschap en een versterking van het recht van het kind op afstammingsinformatie worden opgenomen. De minister heeft uiteengezet hoe die regeling eruit zal komen te zien. Maar volgens de minister zal ook na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de Nederlandse (civiele) rechter zich uit moeten spreken over de draagmoederconstructie. Het bestreden besluit is volgens de minister dan ook niet in strijd met het (toekomstig) Nederlands recht genomen.
De minister heeft verder toegelicht dat de Paspoortwet geen ruimte biedt voor een belangenafweging, waaronder de belangen van het kind, aangezien de Paspoortwet bepaalt dat alleen Nederlanders recht hebben op een nationaal paspoort. De minister heeft daarbij gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Paspoortwet (Kamerstukken II, 20 393 (R 1343), nr. 3), en het daarin verwoorde grote belang bij het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten in het internationale verkeer, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Er zijn volgens de minister geen wettelijke bepalingen aan te wijzen op grond waarvan een niet-Nederlander zou kunnen worden behandeld als ware hij Nederlander. De minister ziet dan ook geen ruimte om doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het belang van [naam 1] bij de beoordeling van de aanvraag. Ook komt [naam 1] niet aanmerking voor een noodpaspoort omdat zij het Nederlanderschap niet bezit. Evenmin komt zij formeel in aanmerking voor een laissez-passer, omdat een laissez-passer op grond van de Paspoortwet in combinatie met de Paspoortuitvoeringsregeling buitenland 2001 uitsluitend kan worden verstrekt aan vreemdelingen aan wie reeds rechtmatig verblijf is toegestaan in het Europese of Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
De minister heeft evenwel toegelicht dat hij zich niet zal verzetten tegen een opdracht van de voorzieningenrechter om een laissez-passer aan [naam 1] te verstrekken.
De belangenafweging
6. Verzoekers verblijven thans met hun dochter in Georgië. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoekers in eerste instantie is gelegen in het samen kunnen (terug)reizen naar Nederland om daar thuis als gezin te kunnen samenleven en om vanuit die situatie vervolgens de noodzakelijke (civielrechtelijke) procedures te doorlopen. Tussen partijen is niet in geschil dat dat belang voor verzoekers groot en spoedeisend is. Om die reis te kunnen maken hebben zij een (tijdelijk) reisdocument voor [naam 1] nodig.
7. Aan de genetische verwantschap tussen verzoekers en hun dochter [naam 1] wordt door de minister niet getwijfeld nu die verwantschap is onderbouwd met een door Verilabs/TMFI B.V. uitgebracht DNA-rapport. Niet in geschil is dat [naam 1] sinds haar geboorte met verzoekers in [plaats 2] verblijft en door hen wordt verzorgd, maar dat deze situatie niet nog langdurig is vol te houden. Het is niet in het belang van [naam 1] dat zij als staatloos burger zonder de verzorging door haar ouders in Georgië zou moeten achterblijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van het verzoekschrift en het verweerschrift geen reden om aan te nemen dat [naam 1] op termijn het Nederlanderschap kan verkrijgen. Maar ook daarvoor is het van belang dat verzoekers en [naam 1] op Nederlands grondgebied verblijven.
De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in aanmerking dat op een eerder ingediend verzoek van verzoekers voor zoon [naam 2] op 6 augustus 2020 ook een voorlopige voorziening is getroffen (zaaknummer BRE 20/7379) in die zin, dat de minister is opgedragen om een laissez-passer te verstrekken.
De conclusie
8. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus toe en zal de minister opdragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laissez-passer af te geven ten behoeve van [naam 1] , geboren [datum] 2024 te [plaats 2] , op grond waarvan verzoekers met haar Nederland kunnen inreizen en tijdelijk met haar op Nederlands grondgebied mogen verblijven.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de minister het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Tevens krijgen verzoekers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat de minister wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laissez-passer af te geven ten behoeve van [naam 1] , geboren [datum] 2024 te [plaats 2] , op grond waarvan verzoekers met haar Nederland kunnen inreizen en tijdelijk met haar op Nederlands grondgebied mogen verblijven;
 draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
 veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 15 oktober 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.