ECLI:NL:RBZWB:2024:6966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
23/11736
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag prestatiebeurs voor universitaire pre-master en master door minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024, in de zaak tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, staat de afwijzing van een aanvraag voor een prestatiebeurs centraal. Eiser had op 1 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een prestatiebeurs voor zijn universitaire pre-master en master, maar deze werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 6 november 2023 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 8 april 2024, waarbij eiser aanwezig was, maar de minister niet. In een tussenuitspraak op 21 mei 2024 werd de minister de kans gegeven om het motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. De minister reageerde met een nieuw besluit op 20 juni 2024, waarin het eerdere besluit werd ingetrokken.

De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden de aanvraag van eiser heeft afgewezen. De minister heeft duidelijk uitgelegd dat het recht op studiefinanciering voor één opleiding geldt en dat de keuze om een tweede opleiding te volgen geen extra recht op studiefinanciering genereert. Eiser had recht op vier jaren prestatiebeurs, waarvan hij er al vier had ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van ongelijk behandeling van eiser ten opzichte van andere studenten, omdat de situaties niet gelijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. De minister wordt opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 1 augustus 2023 (primair besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om een prestatiebeurs voor de duur van zijn universitaire pre-master en master afgewezen.
In het besluit van 6 november 2023 (bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De minister is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 21 mei 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 20 juni 2024 (bestreden besluit 2). De minister heeft in bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 ingetrokken.
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de minister bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd had. In r.o. 7.3 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de minister niet gereageerd had op de beroepsgrond van eiser dat er een – volgens hem – onbegrijpelijk onderscheid wordt gemaakt tussen studenten die na een hbo-bachelor een wo-premaster en wo-master volgen en studenten die na een hbo-bachelor een hbo-master volgen. De rechtbank heeft de minister met de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen, door duidelijk te motiveren waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen deze categorieën studenten. Daarnaast moest de minister reageren op de overige door eiser aangevoerde gronden in bezwaar, zoals samengevat in r.o. 8 van de tussenuitspraak. De rechtbank heeft de minister zes weken de tijd geboden om het motiveringsgebrek te herstellen. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om binnen vier weken na de herstelpoging van de minister daarop te reageren.
3. De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op 20 juni 2024 (bestreden besluit 2). De minister heeft in bestreden besluit 2 bestreden besluit 1 ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van bestreden besluit 1. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
4. In het kort heeft de minister in bestreden besluit 2 het volgende gesteld. Het recht op
studiefinanciering wordt toegekend voor één opleiding. Wanneer de student ervoor kiest om na afronding van een opleiding nog een opleiding te volgen, genereert dit geen extra recht op studiefinanciering. De gevolgen van deze keuze komen voor rekening van de student. Eiser staat ingeschreven voor de wetenschappelijke masteropleiding Supply Chain Management, waarmee hij in aanmerking komt voor 1 jaar (12 maanden) prestatiebeurs. Voor het volgen van een bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs bestaat recht op 3 jaren prestatiebeurs. Het totaal aan prestatiebeurs is daarom 4 jaren. Deze prestatiebeurs is van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2023 aan eiser toegekend. Dit betekent dat eiser vanaf 1 september 2023 alleen nog recht heeft op een rentedragende lening en het studentenreisproduct. Daarnaast heeft de minister toegelicht dat studenten (ongeacht hun nationaliteit) prestatiebeurs toegekend kunnen krijgen, al naar gelang de opleiding waarvoor zij ingeschreven staan. Daarbij worden zij naar rato van (on)gelijkheid (on)gelijk behandeld. Eiser wordt niet ongelijk behandeld ten opzichte van een student die ingeschreven staat voor het volgen van de wetenschappelijke masteropleiding Supply Chain Management. Andere situaties zijn volgens de minister niet vergelijkbaar met eisers situatie. Tot slot stelt de minister dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet de juiste instantie is als eiser het niet eens is met de wetgeving, omdat DUO alleen uitvoering geeft aan wetgeving.
5. Eiser heeft als zienswijze tegen bestreden besluit 2 het volgende aangevoerd. Eiser
blijft van mening dat de door hem geconstateerde ongelijkheden in de wet- en regelgeving bestaan. Eiser stelt dat voor studenten die van mbo naar hbo doorstromen een recht op verlening van de prestatiebeurs bestaat, maar dat dit recht niet wordt toegekend aan studenten die van hbo naar wo doorstromen. Eiser is van mening dat dit onderscheid onrechtvaardig is en in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser verwijst nogmaals naar de uitspraken die de minister in de Radar-reportage van 18 september 2023 heeft gedaan (zie r.o. 7.3 van de tussenuitspraak). Daarnaast is eiser van mening dat de minister ten onrechte geen onderscheid maakt tussen een hbo-bachelor en een wo-bachelor als afzonderlijke trajecten. Eiser benadrukt dat hem niet gaat om de correcte uitvoering van de regels door DUO, maar dat het hem er juist om gaat dat hij de regels als oneerlijk ervaart. Volgens eiser moeten de ongelijkheden worden aangepast.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden de aanvraag van eiser
om een prestatiebeurs heeft afgewezen. In bestreden besluit 2 heeft de minister deugdelijk uitgelegd hoe de afwijzing van de aanvraag van eiser om een prestatiebeurs tijdens zijn wo-premaster en wo-master tot stand is gekomen. Daarbij heeft de minister toegelicht dat de huidige wet- en regelgeving inhoudt dat eiser in totaal recht heeft op 4 jaren prestatiebeurs. Eiser had daarom een prestatiebeurs gedurende de periode 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2023. Dat er, zoals eiser heeft aangevoerd, verschillen zijn in het toekennen van een prestatiebeurs voor verschillende combinaties van opleidingen betwist de minister niet. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de minister eisers aanvraag niet op goede gronden heeft afgewezen. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat, zo heeft de minister in bestreden besluit 2 toegelicht, de situaties waaraan eiser refereert niet gelijk zijn aan de zijne. Hoewel het verschillend behandelen van doorstromers (van mbo naar hbo enerzijds en hbo naar wo anderzijds) ongelijk kan voelen, is er geen sprake van juridisch relevante gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Met andere woorden: de minister heeft een keuze gemaakt om verschillende categorieën doorstromers verschillend te behandelen en dat betekent niet dat de minister eiser daarmee ongelijk behandelt. De rechtbank begrijpt dat eiser het vindt schuren dat de minister daarover in een Radar-reportage heeft gezegd dat hij dat onderscheid niet goed uit te leggen vindt. Dat onderscheid blijkt in de praktijk wel te bestaan en wordt ook (voorlopig) in stand gelaten door de wetgever. De rechtbank kan niet – over de bandbreedte van dit beroep – oordelen over dit onderscheid als zodanig. De rechtbank toetst namelijk alleen of de minister in dit concrete geval het besluit dat hij heeft genomen wel op goede gronden heeft genomen.
De gronden van eiser over het feit dat hij nominaal zijn hbo-bachelor heeft behaald, dat hij gedurende die periode geen basisbeurs heeft genoten en dat niet-Nederlandse studenten anders (lees: gunstiger) worden behandeld dan hij slagen ook niet. Zoals de minister heeft overwogen heeft het bewonderenswaardige gegeven dat eiser zijn hbo-bachelor nominaal heeft behaald geen invloed op zijn recht op dan wel de duur van de prestatiebeurs. Dat geldt ook voor het gegeven dat eiser vanwege de invoering van het zogeheten leenstelsel de (tijdelijk) afgeschafte basisbeurs gedurende zijn studie niet heeft ontvangen. Dat niet-Nederlandse studenten anders worden behandeld dan Nederlandse studenten is mogelijk, omdat, zoals de minister heeft toegelicht, (on)gelijke gevallen naar rato van (on)gelijkheid worden behandeld. Met andere woorden: deze studenten bevinden zich in een andere situatie en om die reden kan eisers situatie niet één op één met hun situatie(s) vergeleken worden.
7. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld in bestreden
besluit 2, verweerder met dat besluit inhoudelijk aan zijn oorspronkelijke besluit vasthoudt, eiser zich heeft kunnen uitlaten over bestreden besluit 2 en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 dan ook ongegrond. De rechtbank bepaalt dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 een motiveringsgebrek kende en dat ertoe heeft geleid dat de minister bestreden besluit 2 heeft genomen.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 15 oktober 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.