In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024, in de zaak tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, staat de afwijzing van een aanvraag voor een prestatiebeurs centraal. Eiser had op 1 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een prestatiebeurs voor zijn universitaire pre-master en master, maar deze werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 6 november 2023 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 8 april 2024, waarbij eiser aanwezig was, maar de minister niet. In een tussenuitspraak op 21 mei 2024 werd de minister de kans gegeven om het motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. De minister reageerde met een nieuw besluit op 20 juni 2024, waarin het eerdere besluit werd ingetrokken.
De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden de aanvraag van eiser heeft afgewezen. De minister heeft duidelijk uitgelegd dat het recht op studiefinanciering voor één opleiding geldt en dat de keuze om een tweede opleiding te volgen geen extra recht op studiefinanciering genereert. Eiser had recht op vier jaren prestatiebeurs, waarvan hij er al vier had ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van ongelijk behandeling van eiser ten opzichte van andere studenten, omdat de situaties niet gelijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. De minister wordt opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.