ECLI:NL:RBZWB:2024:6959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24/6470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing rijbewijs na onveilig verkeersgedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een uitvaartondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs had geschorst en een onderzoek naar zijn rijvaardigheid had opgelegd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een incident op 28 maart 2024, waarbij verzoeker achteruit reed op de vluchtstrook van de Rijksweg A4 en daarbij een gevaarlijke situatie veroorzaakte. Verzoeker stelde dat de schorsing onrechtmatig was, omdat hij niet spookrijdend had gehandeld, maar slechts achteruit reed.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang had bij het terugkrijgen van zijn rijbewijs, aangezien hij dit nodig had voor zijn werk. Echter, de rechter oordeelde dat het CBR op basis van de wetgeving en de feiten van de zaak verplicht was om het rijbewijs te schorsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om de regelgeving buiten toepassing te laten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat verzoeker zijn rijbewijs voorlopig niet terugkrijgt.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6470 WVW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR, verweerder.

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 19 juli 2024 (bestreden besluit) heeft het CBR een onderzoek naar verzoekers rijvaardigheid opgelegd en de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en namens het CBR mr. S. Sheikchote.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Relevante feiten en omstandigheden
2. Op 4 juni 2024 heeft het CBR van de Koninklijke Marechaussee mededeling rijvaardigheid en rijgeschiktheid als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) betreffende verzoeker ontvangen. Uit een proces-verbaal van 30 maart 2024 blijkt dat verzoeker op 28 maart 2024 op de Rijksweg A4 met een voertuig achteruit reed op de vluchtstrook. Hij stak vanaf de vluchtstrook twee rijstroken over, reed naar rijstrook 5, waarbij zijn auto over een puntstuk heen reed. Toen zijn voertuig rijstrook 5 opreed, moest een ander voertuig abrupt remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Er was een groot snelheidsverschil tussen de auto van verzoeker en het overige verkeer. Verzoeker is aangehouden en verklaarde de verkeerde afslag te hebben genomen en dat hij daarom rustig achteruit op de vluchtstrook had gereden.
Met het bestreden besluit heeft het CBR een onderzoek naar verzoekers rijvaardigheid opgelegd omdat hij zich onveilig heeft gedragen in het verkeer. Tot de uitslag van het onderzoek bekend is, is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als uitvaartondernemer. Verder stelt verzoeker dat de schorsing van zijn rijbewijs onrechtmatig is. De schorsing is gebaseerd op artikel 5 onder d van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (hierna: De Regeling), waarbij als criterium geldt ‘betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden)’. Er is geen sprake geweest van spookrijden. Verzoeker is achteruit gereden op de vluchtstrook.
Toetsingskader voorzieningenrechter
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter vindt het, gelet op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, aannemelijk dat hij zonder rijbewijs zijn werkzaamheden als uitvaartondernemer niet kan uitvoeren en verzoeker hierdoor financiële problemen ondervindt. Nu verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Schorsing rijbewijs
6.1.
Verzoeker richt zich uitsluitend tegen de schorsing van zijn rijbewijs. Hij betwist niet het onderzoek dat het CBR aan hem heeft opgelegd.
6.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs in het geval de betrokkene met een motorrijtuig tegen de rijrichting in heeft gereden (spookrijden).
Artikel 6 van de Regeling geeft aan dat in de gevallen bedoeld in artikel 5 het CBR de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen schorst
.
6.3.
Gelet op het onder rechtsoverweging 2. weergegeven proces-verbaal van 30 maart 2024 is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker op 28 maart 2024 tegen de rijrichting in heeft gereden. Hiermee is voldaan aan het criterium van artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling. Op grond van artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder d, en artikel 6 van de Regeling was het CBR gehouden het rijbewijs van verzoeker te schorsen. De regelgeving laat het CBR geen ruimte om op grond van persoonlijke belangen van verzoeker hiervan af te wijken (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924). De voorzieningenrechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen ervan onevenredig uitwerken, maar daarvan is in dit geval niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dit betekent dat verzoeker zijn rijbewijs vooralsnog niet terugkrijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 10 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.