Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [plaats], verzoeker
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een uitvaartondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs had geschorst en een onderzoek naar zijn rijvaardigheid had opgelegd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een incident op 28 maart 2024, waarbij verzoeker achteruit reed op de vluchtstrook van de Rijksweg A4 en daarbij een gevaarlijke situatie veroorzaakte. Verzoeker stelde dat de schorsing onrechtmatig was, omdat hij niet spookrijdend had gehandeld, maar slechts achteruit reed.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang had bij het terugkrijgen van zijn rijbewijs, aangezien hij dit nodig had voor zijn werk. Echter, de rechter oordeelde dat het CBR op basis van de wetgeving en de feiten van de zaak verplicht was om het rijbewijs te schorsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om de regelgeving buiten toepassing te laten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat verzoeker zijn rijbewijs voorlopig niet terugkrijgt.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.