ECLI:NL:RBZWB:2024:6957
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking Kwaliteitstaxi Breda vergunning
Op 14 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.P. Kuijper, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoeker had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 4 juli 2024, waarbij zijn Kwaliteitstaxi Breda vergunning (KTB-vergunning) werd ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om geen zitting te houden en heeft de zaak op schriftelijke stukken beoordeeld.
In zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek is daarbij van groot belang. Verzoeker heeft op 5 augustus 2024 een schriftelijke onderbouwing gegeven van zijn spoedeisend belang, waarbij hij stelde dat zijn financiële situatie in het geding was, omdat een groot deel van zijn inkomsten afkomstig was uit het rijden als KTB-chauffeur. Hij gaf aan dat het intrekken van de vergunning hem direct zou treffen in zijn middelen om te voorzien in de primaire levensbehoeften van zijn gezin.
De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële noodsituatie en dat hij niet heeft gereageerd op het verzoek om nadere onderbouwing van zijn situatie. Hierdoor was er onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Jonkers, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.