ECLI:NL:RBZWB:2024:6950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
02-074396-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tijdens carnavalsavond in Breda met letsel voor slachtoffers

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen twee personen op 11 februari 2024 in Breda. De verdachte, die deel uitmaakte van een groep mannen, heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tijdens een confrontatie op straat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol speelde in het geweld, waarbij hij [slachtoffer 1] tegen de muur drukte en hem meerdere keren sloeg. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers, die beiden letsel en psychische klachten hebben opgelopen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de geleden schade als gevolg van het geweld. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schadevergoeding aan beide slachtoffers, en de rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

De uitspraak benadrukt de ernst van uitgaansgeweld en de impact ervan op slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte ook gewezen op zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-074396-24
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. M.B. Visser, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , omdat verdachte aan dat geweld geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 11 februari 2024 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen twee groepen personen op de [straat] in Breda. Groep 1 bestond uit de personen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , terwijl de verdachte deel uitmaakte van groep 2 met vijf andere mannen.
Op het moment dat beide groepen in de [straat] aanwezig waren, ontstond er vrijwel direct een conflict. Gedurende ongeveer een halve minuut hebben de mannen van groep 2 geweld uitgeoefend tegen de drie personen van groep 1. De rechtbank is van oordeel dat feitelijk sprake was van één openlijke geweldssituatie waarbij verdachte een belangrijke rol speelde. Hij versterkte niet alleen getalsmatig de overmacht van groep 2, maar liep ook actief af op de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Hij drukte [slachtoffer 1] tegen de muur en sloeg hem meerdere keren. Door zijn handelen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geheel van het geweld, waardoor ook het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld aan hem kan worden toegerekend. Het feit dat verdachte niet al het geweld zelf heeft uitgevoerd, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht feit 1 bewezen zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 februari 2024 te Breda, openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- geven van een knietje in/tegen de buik van die [slachtoffer 2] en
- drukken/vasthouden van die [slachtoffer 1] tegen een muur en
- meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- meermalen met kracht schoppen/trappen tegen lichaam van die [slachtoffer 1] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een taakstraf van 120 uur. Zij meent dat er geen redenen zijn voor oplegging van een voorwaardelijke (gevangenis)straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen twee personen. Tijdens een carnavalsavond in 2024 ontstond op de [straat] in Breda een confrontatie tussen twee groepen mannen, die ontaardde in geweld tegen (onder andere) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Beide slachtoffers werden door meerdere personen, waaronder verdachte, belaagd en vervolgens geschopt en geslagen.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst veroorzaakt bij de slachtoffers. [slachtoffer 1] raakte tijdelijk buiten bewustzijn en liep, naast schrammen en zwellingen in zijn gezicht, een hersenschudding op. Hij heeft ruim twee maanden last gehad van hoofdpijn, wekenlang te kampen gehad met slaap- en concentratieproblemen en was niet in staat om volledig te werken. Daarnaast lijdt hij nog steeds aan psychische klachten door wat hem is overkomen. Hij herinnert zich weinig van het geweld dat hij als onverwacht en beangstigend heeft ervaren, waardoor hij veel frustratie voelt. Sindsdien voelt hij zich op straat minder veilig, is voortdurend op zijn hoede en staat continu ‘aan’.
Ook bij [slachtoffer 2] heeft de betreffende carnavalsavond diepe sporen nagelaten, zoals blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring die door zijn raadsman tijdens de zitting is voorgedragen. Hij liep letsel op aan zijn gezicht, en aan zijn gebit en hand, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hij ervaart nog steeds angst, boosheid en onbegrip en kan niet begrijpen waarom dit zinloze geweld heeft plaatsgevonden.
Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel bij de slachtoffers relatief beperkt is gebleven. Helaas zijn er talloze voorbeelden van uitgaansgeweld waarbij slachtoffers blijvend letsel oplopen of zelfs het leven verliezen. Dergelijk geweld heeft bovendien een negatieve invloed op de samenleving doordat het bijdraagt aan een groeiend gevoel van onveiligheid en intolerantie. Verdachte heeft deze gevolgen volledig genegeerd en zich uitsluitend laten leiden door zijn agressie.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting op grond waarvan in beginsel een taakstraf van 150 uur is geïndiceerd.
Verder betrekt de rechtbank bij de straf dat verdachte in 2018 ook is veroordeeld voor openlijke geweldplegingen.
De rechtbank slaat verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 29 september 2024. Daarin wordt vermeld dat het overmatig middelengebruik van verdachte van invloed lijkt te zijn geweest op het gepleegde feit, maar dat van problematisch middelengebruik geen sprake lijkt te zijn. Verdachte heeft zijn leven op orde en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na waarbij hij terug kan vallen op een steunend netwerk. De reclassering ziet geen redenen voor interventies die moeten leiden tot gedragsverandering. Het recidivegevaar wordt ingeschat als laag en geadviseerd wordt om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft op de zitting van 30 september 2024 spijt betuigd van het door hem gebruikte geweld, maar de rechtbank vraagt zich af in hoeverre sprake is van een oprechte spijtbetuiging. Tijdens zijn politieverhoor wilde verdachte pas een nadere verklaring geven na het zien van de camerabeelden en op vragen van de rechtbank verklaarde hij zich weinig te kunnen herinneren van de bewuste carnavalsavond. De rechtbank vindt het erg verontrustend dat verdachte geen inzicht heeft kunnen of willen geven in hoe het zo ver is kunnen komen. Er lijkt sprake te zijn geweest van een geweldsescalatie, zonder dat daarvoor enige aanleiding bestond.
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 180 uur passend en geboden. Gelet op de ernst van de openlijke geweldplegingen en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld, zal de rechtbank verdachte verder veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.130,00, waarvan € 1.100,00 voor immateriële schade en € 30,00 voor materiële schade.
De rechtbank acht de gestelde schade voldoende onderbouwd, zodat het gevorderde in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
De rechtbank heeft overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is om de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor een deel van de hiervoor genoemde schade, namelijk een bedrag van € 30,00 aan materiële schade en
€ 500,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde handelingen en de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 530,00.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade. De rechtbank zal daarom het toe te kennen bedrag van € 530,00 hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet hoeft te betalen voor zover genoemd bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
In het resterende gedeelte van de vordering ad € 600,00 zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 530,00. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 februari 2024.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 11.408,61, waarvan € 9.408,61 voor materiële schade en € 2.000,00 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.393,78, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade (bestaande uit de reiskosten ad € 179,31, de medische kosten ad € 1.214,47 en het eigen risico bijstandsverzekering ad € 250,00) en € 750,00 voor immateriële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade. De rechtbank zal daarom het toe te kennen bedrag van € 2.393,78 hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 2.393,78. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 februari 2024.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 530,00, waarvan € 30,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk, en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 530,00 te betalen, waarvan € 30,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van
€ 530,00;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.393,78, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade en € 750,00 voor immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 2.393,78, te betalen, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade en € 750,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
11 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het toegekende bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Breda, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- geven van een knietje in/tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 2]
en/of ten val brengen van die [slachtoffer 2] en/of
- drukken/vasthouden van die [slachtoffer 1] tegen een muur en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht slaan/stompen in/op/tegen het gezicht
en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht schoppen/trappen tegen lichaam van die
[slachtoffer 1] .