ECLI:NL:RBZWB:2024:6946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
02-049398-24 en 10-059072-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tijdens uitgaansgeweld in Breda

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 11 februari 2024 in Breda, waar de verdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie tussen twee groepen mannen. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte meerdere keren met kracht tegen het hoofd van slachtoffer 1 geschopt, terwijl deze op de grond lag, wat leidde tot een hersenschudding en andere verwondingen. Daarnaast heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd tegen slachtoffer 2 en geprobeerd slachtoffer 3 te mishandelen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, terwijl de poging tot zware mishandeling van slachtoffer 3 niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers 1 en 2, voor de geleden schade door het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-049398-24 en 10-059072-24 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman: mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-049398-24
feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel ernstig letsel toe te brengen;
feit 2: openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
10-059072-24
heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] ernstig letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-049398-24
De officier van justitie acht de poging tot doodslag van [slachtoffer 1]
(feit 1)en het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
(feit 2)wettig en overtuigend bewezen.
10-059072-24
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-049398-24
De verdediging is van mening dat feit 1 niet kan worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] weliswaar drie keer wordt geschopt door verdachte, maar daarbij wordt het hoofd van [slachtoffer 1] niet geraakt. In geval de rechtbank het schoppen tegen het hoofd wel bewezen acht, geldt dat niet kan worden bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de beelden blijkt immers niet dat verdachte met kracht schopt. Ten slotte is geen sprake van een welbewuste aanvaarding van die kans door verdachte nu hij na korte tijd is gestopt en is weggelopen.
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10-059072-24
De verdediging is van mening dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling betreft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
02-049398-24
Feit 1
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet sprake zijn van (voor-waardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte vier keer met geschoeide voet in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] heeft getrapt, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag. De tweede trap heeft het hoofd van [slachtoffer 1] daadwerkelijk geraakt, waarna [slachtoffer 1] is gestopt met bewegen. Vervolgens trapt verdachte nog twee keer tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Op de beelden is duidelijk waarneembaar dat verdachte zijn been telkens naar achteren brengt voordat hij trapt. Gelet op deze beweging van het been, alsmede het letsel wat later bij [slachtoffer 1] wordt geconstateerd, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat verdachte steeds met kracht heeft getrapt. Dit terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en ten tijde van de laatste twee trappen buiten bewustzijn was. Hij bevond zich op dat moment in een zeer kwetsbare positie en kon zich in het geheel niet verdedigen.
Door de uitoefening van grof geweld op een kwetsbaar lichaamsdeel zoals het hoofd onder de zojuist geschetste omstandigheden, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Verdachte heeft die kans blijkens zijn wijze van handelen ook welbewust aanvaard, waarbij de rechtbank mede in aanmerking neemt dat verdachte na het door hem uitgeoefende geweld wegliep en [slachtoffer 1] bewusteloos op straat achterliet.
Feit 2
Voorafgaandaan feit 1 maakte verdachte deel uit van een groepje (groep 2) van 5 jongens die tegen een groepje (groep 1) van 3 aangevers ( [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] ) geweld pleegden.
Op het moment dat beide groepen in de [straat] aanwezig waren, ontstond er vrijwel direct een conflict. Gedurende ongeveer een halve minuut hebben de mannen van groep 2 geweld uitgeoefend tegen de drie personen van groep 1. De rechtbank is van oordeel dat feitelijk sprake was van één openlijke geweldssituatie waarbij verdachte een belangrijke rol speelde. Hij versterkte niet alleen getalsmatig de overmacht van groep 2, maar liep ook actief af op de aangevers, waarbij verdachte eerst zijn knie richting de buik van [slachtoffer 2] , hem (krachtig) bij de schouders vastpakte en zijn rechterknie met kracht tegen de rug van [slachtoffer 1] bewoog. Door zijn handelen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geheel van het geweld, waardoor ook het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld aan hem kan worden toegerekend. Het feit dat verdachte niet al het geweld zelf heeft uitgevoerd, doet daar niet aan af.
10-059072-24
De rechtbank stelt vast dat verdachte één krachtige klap heeft gegeven tegen de slaap van [slachtoffer 3], waarna [slachtoffer 3] tijdelijk bewusteloos raakte. De rechtbank acht dit enkele gegeven onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 3] door het handelen van verdachte ernstig letsel zou bekomen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Wel leidt het handelen van verdachte tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-049398-24
feit 1
op 11 februari 2024 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 11 februari 2024 te Breda, openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- geven van een knietje in/tegen de buik van die [slachtoffer 2] en
- drukken/vasthouden van die [slachtoffer 1] tegen een muur en
- meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- meermalen met kracht schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] .
Parketnummer 10-059072-24
Subsidiair
op 18 februari 2024 te Dordrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem met kracht op de slaap te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Zij heeft verder verzocht om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. In geval de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke straf wenst, heeft de verdediging verzocht om te volstaan met oplegging van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging. Op 11 februari 2024, een carnavalsavond, ontstond een confrontatie op de [straat] in Breda tussen twee groepen mannen, wat uitmondde in geweld tegen onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij werden door meerdere personen, waaronder verdachte, belaagd en vervolgens geschopt en geslagen. Het door verdachte gebruikte geweld ging hierbij alle perken te buiten. Eerst gaf verdachte [slachtoffer 2] 2 knietjes tegen de buik en in de rug. Nadat [slachtoffer 1] ten val was gekomen, trapte verdachte voluit tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , die vervolgens zijn bewustzijn verloor. Verdachte bedaarde niet maar koos ervoor om de weerloze [slachtoffer 1] opnieuw twee harde trappen tegen het hoofd te geven. Daags na het incident verklaarde verdachte bij de politie dat hij onder invloed van alcohol had gehandeld en dat het niet had mogen gebeuren. Op 15 februari 2024 werd de voorlopige hechtenis van verdachte door de rechter-commissaris geschorst onder voorwaarden. In plaats van deze kans aan te grijpen en actief met zichzelf aan de slag te gaan, ging verdachte vrijwel meteen opnieuw in de fout. Op 18 februari 2024 heeft verdachte namelijk na een stapavond in Dordrecht de voor hem onbekende [slachtoffer 3] mishandeld door hem tegen zijn slaap te slaan. Ook [slachtoffer 3] verloor door het handelen van verdachte kort zijn bewustzijn.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst veroorzaakt bij de slachtoffers. [slachtoffer 1] liep, naast schrammen en zwellingen in zijn gezicht, een hersenschudding op. Hij heeft ruim twee maanden last gehad van hoofdpijn, had wekenlang slaap- en concentratieproblemen en kon niet volledig werken. Ook kampt hij nog steeds met psychische klachten door wat hem is overkomen. Hij heeft het geweld als plotseling ervaren en kan zich er weinig van herinneren, waardoor hij veel frustratie voelt. Op straat voelt hij zich minder veilig, is hij alerter dan voorheen en staat hij continu ‘aan’.
Ook bij [slachtoffer 2] staat de betreffende carnavalsavond in het geheugen gegrift, getuige zijn schriftelijke slachtofferverklaring die door zijn raadsman op zitting is voorgedragen.
[slachtoffer 2] liep letsel op aan zijn gezicht en aan zijn gebit en hand waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hij ervaart nog altijd angst, boosheid en onbegrip en begrijpt niet waarom het zinloze geweld heeft plaatsgevonden.
Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel bij de slachtoffers betrekkelijk beperkt is gebleven. Er zijn helaas ook gevallen bekend waarbij slachtoffers ernstig blijvend letsel oplopen of zelfs het leven laten als gevolg van uit de hand gelopen uitgaansgeweld. Daarnaast heeft uitgaansgeweld in negatieve zin invloed op de samenleving doordat hierdoor het gevoel van onveiligheid en intolerantie toeneemt. Het geweld van verdachte zal schokkend zijn geweest voor de ooggetuigen. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan deze gevolgen en heeft zich puur door zijn agressie laten leiden.
Verdachte heeft op de zitting van 30 september 2024 spijt betuigd van het door hem ge-bruikte geweld, maar legt de redenen daarvoor buiten zichzelf. Over het incident in Breda verklaarde hij dat hij zijn vrienden wilde helpen die in een vechtpartij waren geraakt. Tijdens het voorval in Dordrecht voelde hij zich genoodzaakt om te slaan, omdat het slachtoffer dreigend op hem en zijn neef af zou zijn gekomen. Verder bagatelliseert verdachte zijn geweldshandelingen enigszins, hetgeen de rechtbank zorgen baart.
Bij de strafbepaling slaat de rechtbank verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 9 september 2024. Daarin wordt vermeld dat er aanwijzingen bestaan voor een licht verstandelijke beperking bij verdachte en dat reclasseringstoezicht is geïndiceerd. Gedurende dit toezicht zal er aandacht zijn voor het alcoholgebruik van verdachte, zijn sociale netwerk en het uitgaan. Tevens zal er aandacht zijn voor zijn impulscontrole en de vaardigheden om conflicten op een adequate manier op te lossen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld en geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld de meldplicht, deelname aan gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing en een alcoholverbod.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Zij ziet geen ruimte voor een volledig alternatieve sanctie. Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke strafdeel. Het voorwaardelijke strafdeel maakt oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk, wat de rechtbank nodig acht om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

02-049398-24
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.130,00, waarvan € 1.100,00 voor immateriële schade en € 30,00 voor materiële schade.
De rechtbank acht de gestelde schade voldoende onderbouwd, zodat het gevorderde in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
De rechtbank heeft overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is om de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verantwoordelijk is voor de volledige schade. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde handelingen en de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank zal daarom de vordering volledig toewijzen.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit 2 samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade, welke schade door de rechtbank in de zaken van de mededaders is vastgesteld op € 530,00. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet hoeft te betalen voor zover genoemd bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 1.130,00. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 februari 2024.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 11.408,61, waarvan € 9.408,61 voor materiële schade en € 2.000,00 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.393,78, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade (bestaande uit de reiskosten ad € 179,31, de medische kosten ad € 1.214,47 en het eigen risico bijstandsverzekering ad € 250,00) en € 750,00 voor immateriële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de door de benadeelde partij geleden schade. De rechtbank zal daarom het toe te kennen bedrag van € 2.393,78 hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 2.393,78. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 11 februari 2024.
10-059072-24
De benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 375,00 voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-049398-24
feit 1: Poging tot doodslag;
feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
10-059072-24
Subsidiair: Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, en zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
02-049398-24
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 1.130,00, waarvan € 30,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 1.130,00 te betalen, waarvan € 30,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van
€ 530,00;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.393,78, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade en € 750,00 voor immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 11 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 2.393,78, te betalen, waarvan € 1.643,78 voor materiële schade en € 750,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
11 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het toegekende bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
10-059072-24
De benadeelde partij [slachtoffer 5]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
02-049398-24
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers en, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlasteleggingen
Parketnummer 02-049398-24
1
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond was gevallen/op de grond lag) meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 februari 2024 te Breda, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- geven van een knietje in/tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of ten val brengen van die [slachtoffer 2] en/of
- drukken/vasthouden van die [slachtoffer 1] tegen een muur en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht slaan/stompen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht schoppen/trappen tegen lichaam van die [slachtoffer 1]
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 10-059072-24
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meerdere malen met kracht op de slaap, althans het hoofd, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Dordrecht, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door één of meerdere malen met kracht op de slaap, althans het hoofd, te slaan;