ECLI:NL:RBZWB:2024:6942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
02-320391-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting met bewezenverklaring poging tot verkrachting na geweldsincident

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, heeft de rechtbank op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 december 2023, waarbij de verdachte de aangeefster, een vrouw, met geweld tegen de grond heeft gewerkt en geprobeerd heeft te verkrachten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er daadwerkelijk seksueel binnengedrongen is. Echter, de poging tot verkrachting is wel bewezen verklaard, gezien de gewelddadige handelingen van de verdachte en het feit dat het handelen van de verdachte slechts is gestopt door ingrijpen van een buurtbewoner.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn jonge leeftijd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 10.186,55, waarvan € 2.186,55 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-320391-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting waren ook aanwezig benadeelde partij [benadeelde] , bijgestaan door haar advocaat mr. J. Faber.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 december 2023 [benadeelde] (hierna: aangeefster) heeft verkracht, dan wel geprobeerd heeft te verkrachten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de primair tenlastegelegde verkrachting. Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot verkrachting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integraal vrijspraak bepleit. Niet bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij [benadeelde] dan wel dat zijn opzet daarop gericht is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank eerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 3 december 2023 werd aangeefster in [plaats] door verdachte te voet achtervolgd toen zij rond half zes in de ochtend van haar woning naar haar auto liep. Hij pakte haar onverhoeds bij haar schouders en sloeg haar met zijn vuist tegen haar linkerslaap en wenkbrauw. Vervolgens pakte hij haar bij haar haren en trok haar naar de grond. Terwijl zij op de grond lag, trok verdachte de broek en onderbroek van aangeefster naar beneden. Ook zijn eigen broek en onderbroek heeft hij naar beneden getrokken. Aangeefster voelde dat zij op haar billen werd aangeraakt. Twee getuigen zagen dat verdachte zijn geslachtsdeel vasthield, terwijl hij over aangeefster heen gebogen hing. Een van hen zag dat verdachte op en neer gaande bewegingen maakte en probeerde zijn geslachtsdeel in aangeefster te stoppen. Het handelen van verdachte is beëindigd doordat een andere buurtbewoner de verdachte van aangeefster heeft weggetrokken, waarna verdachte is weggerend. Bij vergelijkend DNA-onderzoek is DNA-materiaal van aangeefster aangetroffen op de penis, de eikel en het scrotum van verdachte
Primair: (voltooide) verkrachting
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte daadwerkelijk seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. Aangeefster zelf weet voor 99% zeker dat dat juist niet is gebeurd en de getuigen hebben geen daadwerkelijk seksueel binnendringen gezien. Daar is ook geen doorslaggevend technisch bewijs voor. Het op de penis en eikel van verdachte aangetroffen DNA-materiaal van aangeefster is verder onderzocht op de aanwezigheid van vaginale cellen en/of menstruele secretie, maar het is even waarschijnlijk dat die wel als dat die niet aanwezig zijn.
Subsidiair: poging verkrachting
De poging verkrachting kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen worden. De bij de feiten en omstandigheden vastgestelde gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het seksueel binnendringen van aangeefster dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het handelen van verdachte is ook slechts gestopt door het ingrijpen van een ander.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 3 december 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ,
- die [benadeelde] van achteren heeft vastgepakt en
- die [benadeelde] tegen haar hoofd en/of gezicht heeft geslagen en
- die [benadeelde] aan haar haren naar de grond heeft getrokken en
- vervolgens op die [benadeelde] is gaan liggen en
- de broek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken en
- met zijn ontblote onderlijf en penis bij de ontblote billen en/of vagina van die [benadeelde] heeft geduwd/gebracht en/of op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. De rechtbank heeft op zitting besproken dat het subsidiair ten laste gelegde is opgeschreven volgens de standaardtekst van een voltooide verkrachting waaraan het zinsdeel “terwijl de uitvoering van dat feit niet is voltooid” is toegevoegd. Daardoor zijn uitvoeringshandelingen van de poging verkrachting op de verkeerde plaats opgenomen, namelijk als uitvoeringshandelingen van (mede) seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de tenlastelegging conform de kennelijke bedoeling van de opsteller gewijzigd. Deze kennelijke bedoeling blijkt uit het dossier en zo is er ook op de terechtzitting over gesproken. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte al heeft doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring wordt verzocht mee te wegen dat verdachte niet alleen een blanco strafblad in Nederland heeft, maar ook in Roemenië . Ook wordt gevraagd om oog te hebben voor de adolescente leeftijd van verdachte. Daarnaast was verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne. Hij heeft een gezin in Roemenië en is geen berekenende misdadiger. De voorlopige hechtenis valt verdachte zwaar, omdat hij de taal niet machtig is en zijn vrouw en zijn nog jonge kind in het buitenland wonen. Dit zijn meerdere factoren die maken dat de eis van de officier van justitie naar beneden bijgesteld zou moeten worden. Tot slot wordt opgemerkt dat de kans bestaat dat verdachte ongewenst wordt verklaard na een veroordeling, hetgeen een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een toezicht door de reclassering lastig uitvoerbaar maakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 3 december 2023 de voor hem onbekende aangeefster achtervolgd, met geweld tegen de grond gewerkt en geprobeerd te verkrachten. Alleen door het ingrijpen van een heldhaftige buurtbewoner is voorkomen dat verdachte niet daadwerkelijk seksueel is kunnen binnendringen. Dat de gevolgen voor aangeefster heftig zijn, blijkt uit de toelichting op haar vordering benadeelde partij. Bij haar is een post traumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. Zij voelde zich bovendien genoodzaakt te verhuizen, omdat de poging verkrachting plaatsvond toen zij vanaf haar eigen woning op weg was naar haar auto. Zij kan zich niet meer veilig voelen in haar eigen buurt.
Verdachte heeft met zijn onverwachte en gewelddadige aanval niet alleen het veiligheidsgevoel van aangeefster aangetast, maar ook dat van andere bewoners in de buurt. Meerdere van hen zijn getuige geweest van (een deel van) het incident. Tot slot zorgt zo’n incident ook voor een gevoel van onveiligheid bij anderen die van het incident hebben gehoord of gelezen via de (sociale) media. Zij realiseren zich dat je dus gewoon midden op straat in een woonwijk kunt worden aangevallen, zelfs als bijna iedereen thuis is.
Volgens de oriëntatiepunten van de rechtspraak uit het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is het uitgangspunt bij een voltooide verkrachting een gevangenisstraf van 36 maanden. Bij een poging is het gebruikelijk dat de straf met een derde wordt verminderd. Dat betekent een gevangenisstraf van 24 maanden als uitgangspunt.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Weliswaar heeft verdachte op zitting zijn spijt betuigd voor wat er is gebeurd, maar ook steeds volgehouden dat hij zich het gewelddadige incident niet kan herinneren. Volgens hem weet hij alleen dat het is gebeurd, omdat hij het in het dossier gelezen heeft. Op vanzelfsprekende verdiepende vragen naar het ontbreken van een herinnering heeft hij op zitting echter steeds gezegd dat hij daar liever geen antwoord op wil geven. De rechtbank vindt dat verontrustend en zorgwekkend. Zeker nu verdachte ook heeft geweigerd mee te werken aan een gedragskundig onderzoek. De persoon van verdachte geeft dan ook geen aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Datzelfde geldt voor het feit dat hij in Roemenië een vrouw en een kind zou hebben.
Vanwege zijn houding ziet de rechtbank tot slot geen reden voor een voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf. Gelet op het ontbreken van enige motivatie, de taalbarrière en de proceshouding acht ook de reclassering de haalbaarheid dan wel uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden minimaal.
Conclusie
Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 4.936,55 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade voor het tenlastegelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde schade. Bij de materiële schade is aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de kapperskosten en het tenlastegelegde feit. Verder worden de reiskosten, de therapiekosten, de toekomstige therapiekosten en de toekomstige reiskosten betwist. Voor dat deel van de kosten moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden. De verdediging refereert zich voor de telefoonkosten en de kosten van het eigen risico over 2023.
Over de immateriële schade is aangevoerd dat deze niet met actuele stukken is onderbouwd. Het is verder niet duidelijk of de gestelde PTSS louter en alleen veroorzaakt is door het tenlastegelegde feit op 3 december 2023 of dat het ook te maken heeft met zaken uit het verleden, zoals het overlijden van de zoon van de benadeelde partij in 2007. In ieder geval is de vordering te hoog. Uitgaande van de Rotterdamse schaal onder categorie D en uitspraken in soortgelijke zaken, zou een bedrag van € 2.500,- tot € 5.500,- aan immateriële schade toegewezen kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de subsidiair tenlastegelegde poging tot verkrachting van de benadeelde partij heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover haar en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank acht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade toewijsbaar met uitzondering van de posten “Toekomstige kosten: therapie” en “Toekomstige kosten: reiskosten”. Het dossier biedt onvoldoende onderbouwing om deze kosten toe te wijzen. De overige materiële posten zijn voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist. Het totaal aan materiële schade dat wordt toegewezen bedraagt € 2.186,55.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 BW aanhef en onder b BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank biedt allereerst het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen bij de poging verkrachting een grondslag voor de toewijzing van immateriële schade. Daarnaast kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze (geestelijk letsel) als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. De rechtbank verwijst naar het verslag van klinisch [psycholoog] van 3 juni 2024 dat is opgenomen in bijlage 3 van de vordering benadeelde partij. Hij heeft bij de benadeelde partij PTSS gediagnosticeerd als gevolg van de poging verkrachting. Slechts op de achtergrond speelt het overlijden van haar zoon in 2007. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 8.000,-, gelet op de onderbouwing van de schade en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Die schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Tot dat bedrag zal de vordering worden toegewezen en voor het resterende deel worden afgewezen.
De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële schade bij wijze van middeling toewijzen vanaf 1 mei 2024, nu de diverse kosten op verschillende tijdstippen zijn gemaakt. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden toegewezen vanaf 3 december 2023.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: poging tot verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 10.186, 55, waarvan € 2.186, 55 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 1 mei 2024 en over de immateriële schade vanaf 3 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, en wijst het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schadevergoeding af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat,
ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] € 10.186, 55,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.186,55 vanaf 1 mei 2024 en over € 8.000,- vanaf 3 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet-betaling
85 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul en E.A.J. de Roos, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2024.
De voorzitter en de griffiers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.