ECLI:NL:RBZWB:2024:6939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
02-227873-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag en mishandeling met vrijspraak voor mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 7 mei 2021 in [plaats], waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij een aanval op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag aanwezig was bij het geweldsincident, ondanks zijn ontkenning. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1], gezien de ernst van het geweld dat werd gebruikt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen. Voor de mishandeling van [slachtoffer 3] is de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-227873-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P.L.G. Rens, advocaat te Den Haag

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 mei 2021 in [plaats]
feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk en in vereniging geweld tegen hem heeft gepleegd;
feit 2: samen met anderen [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft mishandeld;
feit 3: samen met anderen [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en aan feit 2. Ten aanzien van feit 3 verzoekt zij de rechtbank verdachte vrij te spreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat op 7 mei 2021 een geweldsincident heeft plaatsgevonden aan [adres] . Dit betreft de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Verdachte ontkent dat hij bij het geweldsincident aanwezig was.
Was verdachte aanwezig op de plaats delict?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte op 7 mei 2021 aanwezig was bij het geweldsincident aan [adres] . Vast staat dat daarbij aanwezig waren: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), zijn broer [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en een donkere jongen met lange rastaharen/dreadlocks. Ook staat vast dat verdachte [verdachte] heet, een donkere huidskleur heeft en (ook) op 7 mei 2021 lange rastaharen had. De vraag is of verdachte de jongen met de lange rastaharen is, waarover door de medeverdachten en de getuigen wordt gesproken.
Bij de politie heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat hij het zich allemaal niet meer kan herinneren en dat hij van niets weet. Ook kent hij de medeverdachten niet of amper. Hij gaat in ieder geval niet met hen om. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij op 7 mei 2021 al enige dagen bij [medeverdachte 2] logeerde en dat hij die ochtend met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] was. Later op de dag is hij met ene [naam] naar het centrum van [plaats] gegaan en daar gebleven. Hij weet niets van een vechtpartij. Pas voor het eerst op zitting heeft verdachte deze verklaring afgelegd, die wat zijn alibi voor het tijdstip van de vechtpartij betreft verder niet wordt onderbouwd door bijvoorbeeld een getuigenverklaring van [naam] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de jongen met de dreadlocks, die hij later in het verhoor [verdachte] noemt, pas later bij de vechtpartij is gekomen. Hij heeft ook over de rol van deze [verdachte] bij de vechtpartij verklaard. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij weet dat de donkere jongen met het rastahaar [verdachte] wordt genoemd. Wanneer de verbalisant haar een foto van verdachte toont, geeft zij aan dat zij deze persoon herkent als de [verdachte] waarover zij heeft verklaard. Op het moment dat [slachtoffer 3] de foto zag, werd zij volgens de verbalisant emotioneel en begon zij te huilen en te trillen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de donkere jongen met het lange rastahaar mogelijk [verdachte] heet.
Al het voorgaande in overweging nemende en in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die door de medeverdachten en de getuigen wordt aangeduid als de donkere jongen met de rastaharen/dreadlocks. Dat maakt dat verdachte op 7 mei 2021 wel degelijk aanwezig was bij het geweldsincident aan [adres] . De rechtbank schuift de verklaring van verdachte ter zitting dat hij elders in [plaats] was dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Feit 1 primair
Was er sprake van een poging doodslag op [slachtoffer 1] ?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Daarvoor moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] is dan ook geen sprake. Wel kan nog sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van een bepaald gevolg, in dit geval de dood. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank merkt voorafgaand aan de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op, dat een aantal getuigen zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris is gehoord. Zij verklaren bij de rechter-commissaris op sommige punten anders dan bij de politie, maar dit ziet vooral op de bijdrage van de medeverdachten aan de vechtpartij. Wat het aandeel van verdachte in de vechtpartij betreft, wordt door de getuigen niet tegenstrijdig verklaard. De rechtbank ziet dan ook in de zaak van verdachte geen aanleiding om de verklaringen bij de rechter-commissaris ter zijde te leggen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door [medeverdachte 1] , een donker getinte man met lang zwart haar en een derde persoon in zijn gezicht is geslagen. Vervolgens werd hij op de grond geduwd waarna hij, liggend op de grond, meerdere klappen op zijn gezicht en lichaam heeft gekregen. Ook werd hij tegen zijn lichaam en hoofd geschopt. Het voorgaande wordt bevestigd door verschillende getuigen. De rechtbank acht met name de verklaring van [getuige 1] van belang, nu zij als buurvrouw een onafhankelijke getuige is en de vechtpartij vanuit haar huis heeft gadeslagen. Zij heeft verklaard dat de jongen met het rastakapsel helemaal los ging en dat hij de jongen die op de grond lag onder andere tegen zijn hoofd heeft geschopt. [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] , een van de gebroeders [medeverdachten 2&3] en een getinte jongen met dreadlocks zich richtten tot [slachtoffer 1] en dat zij hem met kracht en gebalde vuisten meermalen sloegen. [slachtoffer 1] werd vervolgens op de grond geduwd en, al liggend op de grond, meermalen met kracht en geschoeide voet getrapt. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] op de grond zag liggen, dat de gebroeders [medeverdachten 2&3] en verdachte hem bleven slaan en schoppen en dat [slachtoffer 1] zich niet meer verroerde of verdedigde. Ze waren doelbewust op zijn hoofd aan het trappen en haalden flink uit met geschoeide voet. Ze stopten niet met het gebruiken van geweld. Tot slot verklaart [getuige 3] dat ze zich allemaal in het geheel niet hebben ingehouden en echt met de bedoeling om letsel aan te richten hebben geschopt en geslagen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] tegen het hoofd hebben geschopt, terwijl hij roerloos op de grond lag. De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat met kracht schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel ernstige complicaties kan veroorzaken. Wanneer er met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte de kans op de dood van [slachtoffer 1] naar algemene ervaringsregels aannemelijk te achten was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 1] door meerdere personen tegelijk meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd is getrapt, terwijl hij op dat moment buiten bewustzijn was en zich niet meer kon verdedigen.
Uit medische informatie volgt dat [slachtoffer 1] onder meer het volgende letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen:
1) een communitieve fractuur van zijn oogkas (orbita-fractuur) en jukbeen (zygoma-fractuur) aan de linkerzijde, waarbij een botdeel zich heeft verplaatst naar het midden (dislocatie naar mediaal). Een communitieve fractuur betekent dat het bot in meerdere stukken is gebroken.
2) een fractuur van de bovenkaak (maxilla-fractuur) aan de linkerzijde.
3) een hersenschudding (licht traumatisch schedel-hersenletsel).
De rechtbank leidt uit dit letsel af dat het schoppen en trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] met kracht moet zijn gebeurd. Dit - in combinatie met de getuigenverklaringen - maakt dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn geweest op het veroorzaken van de dood dat uit deze gedragingen kan worden afgeleid dat het intreden van het risico door verdachte ook bewust is aanvaard. De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] dan ook bewezen. Zij komt dan ook tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Was er sprake van medeplegen?Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet allereerst vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Uit de voornoemde getuigenverklaringen blijkt dat zij gezamenlijk geweld op [slachtoffer 1] hebben uitgeoefend. Verdachte heeft aan dat geweld een essentiële bijdrage geleverd, zoals hiervoor reeds is toegelicht. Hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om erger te voorkomen. Integendeel, verdachte wordt door getuigen genoemd als één van de drie personen die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte, terwijl hij roerloos op de grond lag en als iemand die ‘helemaal los ging’ ( [getuige 1] ) en ‘overal een schepje bovenop deed’ ( [getuige 3] ). Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig aandeel gehad in het geweld, dat er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen.
Op grond van het hiervoor overwogene over de bewijsmiddelen, het voorwaardelijk opzet en het medeplegen, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zowel verdachte als [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte op haar kwamen aflopen. Zij is vervolgens door [medeverdachte 1] aan haar haren naar de grond getrokken en door (onder andere) verdachte tegen haar lichaam geschopt. De aangifte wordt ondersteund door meerdere getuigen. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] , één van de gebroeders [medeverdachten 2&3] en een getinte jongen met dreadlocks aan haar haren werd meegesleurd richting de openbare weg. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] werd geschopt door [medeverdachte 1] en dat hij daarbij hulp kreeg van de donkere jongen met het rasta haar, die zij herkende als verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht ook het medeplegen bewezen, nu verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . Dat de rechtbank in het vonnis van [medeverdachte 1] na de bewezenverklaring van dit feit heeft geoordeeld dat [medeverdachte 1] niet strafbaar is, omdat er in zijn geval sprake is van noodweer, heeft geen invloed opmaakt de bewezenverklaring in de zaak van verdachte.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
De rechtbank acht met het OM en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 7 mei 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven hij en/of zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen tegen diens hoofd en lichaam hebben
geslagen/gestompt en
- meermalen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond was geduwd/op de grond lag) tegen diens hoofd en lichaam hebben geslagen/gestompt en geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 7 mei 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht) aan de haren te trekken van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] meermalen te slaan/stompen en schoppen/trappen tegen haar hoofd/lichaam.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 7 mei 2021 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Beiden hebben hierdoor letsel opgelopen en uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt dat het feit voor hem niet alleen ernstige fysieke, maar zeker ook psychische gevolgen heeft gehad. Hij heeft veel pijn gehad, een operatie moeten ondergaan en een tijd vloeibaar moeten eten. Hij is een lange tijd uitgeschakeld geweest van zijn werkzaamheden.
Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte en zijn medeverdachten die avond doelbewust naar het woonadres van [slachtoffer 3] zijn gegaan om te vechten. Nadat [slachtoffer 3] een klap had gekregen, wilde [slachtoffer 1] zijn vrouw te hulp schieten. Vervolgens moest hij het zelf ontgelden. Hij is door verdachte en zijn medeverdachten volledig in elkaar geslagen. Toen [slachtoffer 1] op de grond viel, is het geweld niet gestopt. Integendeel, verdachte en zijn medeverdachten zijn doorgegaan met slaan en schoppen tegen zijn lichaam en hoofd, ook toen [slachtoffer 1] al buiten bewustzijn was. [slachtoffer 1] heeft daardoor meerdere breuken in zijn gezicht opgelopen (oogkas, jukbeen en kaak) waarbij ook een botdeel is verplaatst. Dit kan gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel. Daarmee is deze zaak het zoveelste voorbeeld van grenzeloos groepsgeweld en het had zomaar anders kunnen aflopen. Dat [slachtoffer 1] nog leeft en dat het letsel dat hij heeft opgelopen grotendeels is hersteld is een wonder en is in ieder geval niet aan verdachte en zijn medeverdachten te danken. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij een grote rol had in dit groepsgeweld. Het heeft zich ook nog eens afgespeeld midden in een woonwijk en is door meerdere buurtbewoners waargenomen. Dergelijke feiten brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg en ook dat neemt de rechtbank mee in de ernst van deze feiten. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 2] mishandeld en ook dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dit betreffen echter oudere feiten, die niet onder de recidivetermijn vallen.
Verder blijkt uit het dossier dat de reclassering meermalen heeft geprobeerd om in contact te komen met verdachte om een reclasseringsrapportage op te stellen. Verdachte heeft daar niet op gereageerd, waardoor de reclassering geen rapport heeft kunnen opstellen.
Verdachte is ter terechtzitting verschenen en heeft daar ten aanzien van de feiten geen openheid van zaken gegeven. Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft hij verklaard dat hij inmiddels een woning heeft en dat hij werkzaam is in de logistiek en als personal trainer. Daarnaast heeft hij de band met zijn familie hersteld en is hij zijn schulden aan het aflossen.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank allereerst gekeken naar straffen die worden opgelegd bij soortgelijke feiten. In dat licht acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, maar gelet op het tijdsverloop zal zij naar beneden afwijken, zoals hierna omschreven. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte zijn leven inmiddels op orde heeft.
Ondanks dat verdachte voor deze feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdient, heeft de rechtbank in het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten en de wens dat verdachte zijn baan kan behouden de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf mede laten afhangen van het project genaamd “De Kleinschalige Voorziening”. Dit is een project dat loopt in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg. Het houdt in dat gedetineerden die een vaste baan hebben en een gevangenisstraf tot 12 maanden opgelegd hebben gekregen, de mogelijkheid krijgen hun baan te behouden, omdat ze overdag op vaste tijden de inrichting mogen verlaten om naar hun werk te gaan. Indien verdachte hiervoor in aanmerking komt, zou dit ervoor kunnen zorgen dat hij enerzijds zijn straf uitzit en anderzijds zijn baan behoudt, zodat hij ook zijn schulden kan aflossen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 11.277,25, waarvan € 4.777,25 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade, voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de hiervoor geleden schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat een zestal posten, te weten kledingschade (€ 156,47), medische kosten (€ 385,00), ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 28,00), telefoonkosten (€ 25,00), verlies verdienvermogen (€ 4.026,92) en reiskosten (€ 155,86).
De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist, wijst de rechtbank de vordering in zoverre toe.
Immateriële schade
Vast staat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Gelet op de omstandigheden van het geval en bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 4.000,00. Voor dat bedrag is de gevorderde schade voldoende onderbouwd. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 8.777,25, waarvan € 4.777,25 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander, te weten [medeverdachte 2] die is veroordeeld bij vonnis van 6 juni 2024 van deze rechtbank in de zaak onder parketnummer 02/123095-21, heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Daarom zal de rechtbank het deel van de vordering en de schadevergoedingsmaatregel zoals bij de [medeverdachte 2] reeds is toegewezen hoofdelijk toewijzen, te weten een bedrag van € 4.750,33. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 3.556,08, bestaande uit € 1.156,08 aan materiële schade en € 2.400,00 aan immateriële schade, voor feit 3. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2:medeplegen van mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 8.777,25, waarvan € 4.777,25 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de [medeverdachte 2] (die is veroordeeld in de zaak met parketnummer 02/123095-21) hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van het bedrag, te weten € 4.750,33;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1 primair), € 8.777,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
78 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van het bedrag, te weten € 4.750,33;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2024.
Mr. C.E.M. Marsé en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans om opzettelijk aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hij (verdachte) en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal op/tegen diens gezicht/hoofd en/of lichaam heeft/hebben
geslagen/stompt en/of
- meermalen, althans eenmaal (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond was geduwd/op de grond lag) op/tegen diens gezicht/hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 1] en/of het op de grond duwen/trekken van die [slachtoffer 1] en/of (toen die [slachtoffer 1] op de grond lag) het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 1] ;
(Artikel art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door (met kracht) aan de haren te trekken van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal te slaan/stompen en/of schoppen/trappen tegen haar hoofd/lichaam;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door (met kracht) aan de haren te trekken van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal te slaan/stompen en/of schoppen/trappen tegen haar hoofd/lichaam;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)