ECLI:NL:RBZWB:2024:6938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
11127682 CV EXPL 24-2820 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering zorgverzekeraar na verjaring en proceskosten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een vordering van VGZ tot betaling van onbetaalde zorgpremies en kosten, die door de gedaagde niet zijn voldaan. De gedaagde had een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en was verplicht om de in rekening gebrachte bedragen te voldoen. VGZ vorderde een totaalbedrag van € 1.647,73, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, en betwistte dat de vordering was verjaard. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de vordering onvoldoende onderbouwd was en dat een groot deel van de vordering verjaard was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ had gesloten en dat VGZ voldoende bewijs had geleverd van de openstaande bedragen. De rechter oordeelde dat de verjaring van de vordering was gestuit door eerdere betalingsherinneringen en schriftelijke mededelingen van VGZ. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, omdat VGZ niet voldoende bewijs had geleverd van deze kosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.373,22, vermeerderd met wettelijke rente, en moest de proceskosten van VGZ vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie en documentatie door schuldeisers om verjaring van vorderingen te voorkomen. De rechter heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld en de vordering van VGZ toegewezen, met een duidelijke uiteenzetting van de feiten en de juridische overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11127682 \ CV EXPL 24-2820
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten. Op basis daarvan is [gedaagde] verplicht de door VGZ in rekening gebrachte bedragen aan premies, zorgkostenfacturen (eigen bijdragen), polis mutaties en acceptgirokosten aan VGZ te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.647,73, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.515,73 vanaf 12 april 2024 en kosten.
3.2.
VGZ vordert betaling van bedragen die [gedaagde] op grond van de zorgverzekering bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft in totaal een bedrag van € 2.515,73 aan hoofdsom onbetaald gelaten, waardoor [gedaagde] ook de wettelijke rente, tot 12 april 2024 berekend op € 269,40, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 274,51 verschuldigd is. Gelet op een bedrag van € 1.411,91 dat [gedaagde] reeds heeft betaald, is er thans nog sprake van een openstaand bedrag van € 1.647,73. De basispremie en premie aanvullende verzekering hebben verschillende invorderingsnummers. VGZ betwist dat de vordering is verjaard, nu zij over de periode juni 2014 tot en met 2022 [gedaagde] regelmatig en onafgebroken heeft aangeschreven en betalingsherinneringen heeft toegezonden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VGZ, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van VGZ, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van VGZ in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Diverse keren worden de premie en de kosten acceptgiro drie keer in rekening gebracht. Daarnaast is een groot deel van de vordering – behoudens premie maart 2020 – verjaard.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ heeft gesloten.
4.2.
Uit de door VGZ overgelegde productie 1 bij dagvaarding blijkt dat de vordering betrekking heeft op:
- premie april 2014 tot en met augustus 2014,
- kosten acceptgiro en declaratie augustus 2014,
- premie september 2014,
-premie februari 2015, mei 2015 tot en met augustus 2015,
- premie november 2016
- polis mutaties maart 2017,
- premie en kosten acceptgiro februari 2017,
- premie en kosten acceptgiro januari 2018,
- declaratie en kosten acceptgiro oktober 2019,
- premie en kosten acceptgiro november en december 2019,
- premie en kosten acceptgiro maart 2020.
4.3.
Aangezien [gedaagde] zich tegen de oudste vorderingen heeft verweerd met een beroep op verjaring, zal de kantonrechter hierop ingaan. Een vordering als de onderhavige verjaart in beginsel na vijf jaar. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.4.
VGZ heeft als productie 4 en 5 bij haar conclusie van repliek betalingsherinneringen en schriftelijk gemaakte afspraken omtrent betalingsregelingen overgelegd. Deze brieven dateren uit 2014, 2015, 2017, 2018, 2019, 2020. De kantonrechter stelt vast dat een deel van deze brieven geen betrekking heeft op de huidige vordering van VGZ. De brief van 16 februari 2018 (productie 5 bij conclusie van repliek) van MG. de Jong Gerechtsdeurwaarders- & Incassokantoor heeft wel betrekking op de huidige vordering tot en met januari 2018. In deze brief wordt gesproken over een tijdelijke afbetalingsregeling van € 7,50 per maand. Daarna is bij brief van 27 juni 2018 de betalingsregeling van € 7,50 per maand voor de periode van tot en met 30 december 2018 bevestigd en aangegeven dat [gedaagde] uiterlijk 20 december 2018 een nieuwe betalingsregeling dient overeen te komen. Bij brief van 22 mei 2019 is [gedaagde] medegedeeld dat de tijdelijke betalingsregeling van
30 juni 2018 met vervaldatum 30 december 2018 is vervallen en dat [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld om binnen vijf dagen een nieuw voorstel in te dienen. Uit productie 3 bij dagvaarding blijkt ook dat [gedaagde] een tijd lang diverse bedragen, waaronder ook overeenkomstig de betalingsregeling van € 7,50 per maand (van december 2017 tot en met mei 2022 en daarna van juli tot en met september 2023) heeft afgelost.
De dagvaarding dateert van 19 april 2024. De kantonrechter is van oordeel dat de verjaring van de vordering die betrekking heeft op de periode tot en met januari 2018 met de brief van 22 mei 2019 is gestuit. Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt dus niet. De latere vorderingen zijn niet verjaard, nu deze betrekking hebben op de periode vanaf oktober 2019.
4.5.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde] waarom zij niet begrijpt dat diverse keren de premie evenals de kosten acceptgiro drie keer in rekening wordt gebracht, heeft VGZ toegelicht dat het aanvullende verzekeringen betreft. De kantonrechter gaat aan dit verweer dan ook voorbij.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van VGZ zal worden toegewezen. De verschenen wettelijke rente tot 12 april 2014 zal ook worden toegewezen.
4.7.
VGZ maakt aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 274,51 inclusief BTW. VGZ heeft de veertiendagenbrief niet overgelegd (productie 2 bij dagvaarding ontbreekt), zodat deze kosten zullen worden afgewezen.
4.8.
Het voorgaande houdt in dat de vordering van VGZ als volgt voor toewijzing in aanmerking komt:
Hoofdsom € 2.515,73
Wettelijke rente tot 12 april 2024
€ 269,40+
Totaal € 2.785,13
Voldaan
€ 1.411,91 –
Totaal € 1.373,22
4.9.
De wettelijke rente vanaf 12 april 2024 zal worden toegewezen over een bedrag van € 1.373,22.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ Zorgverzekeraar N.V. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.019,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 1.373,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 12 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.019,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.