In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, vader en dochter, afgewezen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om hun woning te sluiten voor de duur van één maand, naar aanleiding van een opsporingsonderzoek naar een drugsbezorgservice waarbij hun zoon betrokken was. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk is, gezien de ernst van de overtredingen en de grote hoeveelheid harddrugs die in de woning is aangetroffen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de woning fungeerde als distributiecentrum voor de criminele organisatie en dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Ondanks het tijdsverloop tussen de doorzoeking en het besluit tot sluiting, is de voorzieningenrechter van mening dat de noodzaak tot sluiting nog steeds aanwezig is. Verzoekers hebben niet aangetoond dat zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden en de sluiting voor de duur van één maand wordt als evenwichtig beschouwd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning kan doorgaan.