ECLI:NL:RBZWB:2024:6925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/6125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg, die op 1 augustus 2024 de woning van verzoekster heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster, die samen met haar partner in de woning woont, heeft het verzoek ingediend om dit besluit te schorsen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. I. Kassino, en haar dochter. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mrs. M.F.N. van Gansen en R.S. Vonk. De zaak betreft een woning waar op 3 juli 2023 een grote hoeveelheid harddrugs is aangetroffen, wat leidde tot de sluiting van de woning voor een periode van één maand. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid, maar twijfelt aan de noodzaak en evenwichtigheid van de maatregel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het besluit van de burgemeester en bepaalt dat deze het griffierecht en proceskosten aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij woningsluitingen op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6125

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Kassino),
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [stichting] uit [plaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 1 augustus 2024 waarin de burgemeester de woning [adres] te [plaats] voor de duur van één maand heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt tot schorsing van dit besluit.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde en tevens door haar dochter [naam 1] (die ook als tolk heeft gefungeerd), en namens de burgemeester: mrs. M.F.N. van Gansen en R.S. Vonk. Namens [stichting] is niemand verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster en haar partner [naam 2] wonen sinds 16 april 1993 in de woning aan de [adres] te [plaats] . Zij huren de woning van [stichting] . Verzoekster en haar partner hebben drie meerderjarige kinderen, onder wie een zoon genaamd [naam 3] .
3. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit mede gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie, ondertekend op 1 februari 2024. Uit die rapportage volgt dat op 18 april 2023 een opsporingsonderzoek is gestart naar een drugsbezorgservice in [plaats] en omstreken die bekend stond onder de naam ‘ [naam bezorgservice] ’. Op 3 juli 2023 zijn acht personen aangehouden, die ervan worden verdacht deel uit te maken van deze criminele organisatie. Drie van de acht verdachten zijn aangehouden in drie verschillende woningen in [plaats] . In die woningen zijn handelshoeveelheden drugs aangetroffen en grote hoeveelheden contant geld.
De woning [adres] te [plaats] is een van die drie woningen. Uit onderzoek is gebleken dat een van de verdachten – [naam 3] – feitelijk in die woning verbleef. Volgens de BRP [1] staan alleen verzoekster en haar partner op dit adres ingeschreven. [naam 3] staat volgens de BRP ingeschreven op een ander adres in [plaats] , wat volgens de bestuurlijke rapportage slechts een postadres bleek te zijn.
Concreet zijn in de woning van verzoekster onder meer 88 gripzakjes met daarin in totaal 108,46 gram cocaïne en een geldbedrag van € 16.300 in briefgeld aangetroffen, aldus de rapportage.
De politie heeft volgens de burgemeester verder aangegeven dat zij op 29 juni 2023 – onder bevel tot pseudokoop – een gripzakje ‘groot’ hebben gekocht van de verdachte op de parkeerplaats van de [naam fabriek] , aan de [straat] te [plaats] . Na weging en test bleek het te gaan om 0,40 gram cocaïne.
4. Bij brief van 6 juni 2024 heeft de burgemeester [stichting] meegedeeld dat de Opiumwet is overtreden, dat hij voornemens is om een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet aan [stichting] op te leggen en om de woning met het bijbehorend erf te sluiten.
Verzoekster heeft naar aanleiding daarvan haar zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft de burgemeester met het bestreden besluit [stichting] gelast om de woning [adres] in [plaats] te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 22 augustus 2024 voor de periode van één maand.
5. De burgemeester heeft op 21 augustus 2024 bericht dat hij het bestreden besluit opschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dit betekent dat hij van oordeel is dat de bezwaren van verzoekster een redelijke kans van slagen hebben en dat de belangenafweging in het kader van deze voorlopige voorziening-procedure in het voordeel van verzoekster uitvalt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wettelijk kader
7. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang geding en verzoeksgronden
8. De vondst van de harddrugs en de vastgestelde hoeveelheid worden door verzoekster niet betwist. Ook wordt niet bestreden dat sprake was van een handelshoeveelheid harddrugs, dat de harddrugs ook daadwerkelijk bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en dat haar zoon bij die handel betrokken was.
9. Verzoekster voert aan dat geen noodzaak bestaat voor de woningsluiting en dat deze bovendien onevenwichtig is. Verzoekster voert aan dat zij en haar partner niets wisten van de aanwezigheid van de drugs en dat zij evenmin iets te maken hebben gehad met de handel in verdovende middelen. Op het moment van de constatering verbleef zij met haar partner in Marokko in verband met de gezondheidstoestand van haar moeder. Verzoekster voert verder aan dat [naam 3] elders woont en dat hij misbruik heeft gemaakt van de afwezigheid van haar en haar partner. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij op 27 mei 2023 is vertrokken naar Marokko, met verwijzing naar een uitreisstempel in haar paspoort, en op 15 juli 2023 is teruggekeerd. De afspraak met de kinderen was dat zij in de woning de post in de gaten zouden houden en de planten zouden verzorgen. De verhouding met [naam 3] is nu erg slecht. Verzoekster wil hem af en toe nog wel zien, maar haar partner is heel boos.
Bevoegdheid burgemeester
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs de burgemeester de bevoegdheid geeft om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet.
Beleid
11. De burgemeester voert ten aanzien van de aan hem toegekende bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet een beleid dat is neergelegd in de ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet’ (de Beleidsregels).
In het beleid is overwogen dat, doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen, een onderscheid wordt gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in bewoonde woningen sprake is van het hebben van een woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.
Wat betreft sluitingstermijnen bij woningen is een onderscheid gemaakt in harddrugs en softdrugs. Indien in woningen of bij woningen behorende erven in eigendom van een woningcorporatie drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, en/of (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet voorhanden is/zijn, dan wordt uitgegaan van een ernstig geval en volgt bij een eerste constatering een sluiting van één maand.
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb [2] handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
Evenredigheid
13. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Hij neemt daarbij de algemene maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [3] , in acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel.
14. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de geschiktheid van de maatregel in deze zaak. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. De voorzieningenrechter is echter vooralsnog niet overtuigd van de noodzaak en de evenwichtigheid van de woningsluiting.
Noodzaak
15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet een sanctie is gericht op herstel. De sluiting moet in dat kader noodzakelijk zijn ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
15.1
De burgemeester heeft, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs en de hoeveelheid briefgeld, mogen aannemen dat de woning van verzoekster een rol heeft vervuld binnen de keten van drugshandel. De ernst en omvang van deze overtreding van de Opiumwet maken een woningsluiting in beginsel noodzakelijk ter bescherming van de onder 15. genoemde belangen. Niet duidelijk is echter hoe lang de woning voorafgaand aan 3 juli 2023 een schakel in het drugscircuit is geweest. Afgaand op de bestuurlijke rapportage moet dit ten minste enige dagen zijn geweest en afgaand op de hoeveelheid drugs en geld, verspreid gevonden in de woning, zal dit langer dan enige dagen zijn geweest. Aanwijzingen voor een veel langere periode ziet de voorzieningenrechter echter niet. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten (bijvoorbeeld overlastmeldingen of politiewaarnemingen) van feitelijke drugshandel in of vanuit de woning, bijvoorbeeld van loop van klanten en/of leveranciers naar de woning. Uit het dossier blijken evenmin aanwijzingen dat de woning bekend is in de kringen van handelaren en/of gebruikers van drugs. Hieruit volgt dat het woon- en leefklimaat en de openbare orde in mindere mate zijn aangetast.
15.2
Verzoekster heeft aangevoerd dat de overtreding met de aanhouding van [naam 3] en de inbeslagname van de harddrugs op 3 juli 2023 is beëindigd. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin, aangezien niet is gesteld of gebleken dat de woning van verzoekster daarna nog in verband is gebracht met [naam bezorgservice] of drugshandel in het algemeen. Van een recidivesituatie, waarin ook een noodzaak tot sluiting kan zijn gelegen, is geen sprake. De burgemeester heeft met het overleggen van een MMA [4] -melding van 15 juli 2024 gesteld dat [naam bezorgservice] nog steeds actief is, maar deze melding geeft alleen aan dat er nog steeds straathandel door [naam bezorgservice] plaatsvindt en bevat geen link naar de woning van verzoekster of naar haar zoon. De woning van verzoekster is in de circa dertien maanden tussen binnentreden en het bestreden besluit niet op enige wijze in verband gebracht met [naam bezorgservice] of drugshandel in het algemeen. De afwezigheid van een recidivesituatie gedurende deze ruime tijd rechtvaardigt de vraag of en zo ja in hoeverre het woon- en leefklimaat nog bescherming behoeft en/of in hoeverre de openbare orde nog (verder) moet worden hersteld.
15.3
De burgemeester heeft het belang van de signaalfunctie van een zichtbare tijdelijke sluiting benadrukt nu de woning van verzoekster zich volgens hem in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving bevindt en de criminele organisatie [naam bezorgservice] al jaren dag en nacht actief is. Hoewel de voorzieningenrechter het belang van de signaalfunctie in zijn algemeenheid erkent, is de voorzieningenrechter op basis van de beschikbare informatie er niet van overtuigd dat de woningsluiting in dit geval noodzakelijk is. De burgemeester heeft een kaartje overgelegd waarop zeven woningen zijn aangeduid die eerder (in 2019, 2020 en 2021) zijn gesloten op grond van de Opiumwet. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. De huizen op het kaartje staan immers in de wijk Hasselt. De woning van verzoekster ligt midden in en andere, de aangrenzende wijk [wijknaam 2] , op een afstand van ongeveer 500 meter van de dichtstbijzijnde gesloten woning in Hasselt.
Evenwichtigheid
16. De voorzieningenrechter zal tot slot nog ingaan op de evenwichtigheid van de maatregel. Duidelijk is dat de sluiting ingrijpende gevolgen heeft voor verzoekster en haar partner. Die gevolgen zijn naar alle waarschijnlijkheid niet beperkt tot de bestuursrechtelijke sluiting van de woning voor de periode van één maand. De woningsluiting kan ook leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst van woningcorporaties. Verzoekster heeft in dat kader aangevoerd dat [stichting] reeds een civiele procedure is gestart. De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter terecht op het standpunt gesteld dat de civielrechtelijke gevolgen zich niet tegen een woningsluiting hoeven te verzetten.
17. Bij de vraag of de woningsluiting evenwichtig is, speelt ook de vraag of en zo ja in hoeverre verzoekster (en haar partner) een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. De burgemeester maakt in het bestreden besluit de bewoners van de woning het verwijt geen toezicht te hebben gehouden. Dat verwijt heeft de burgemeester ter zitting gehandhaafd. De voorzieningenrechter sluit echter niet uit dat bij verzoekster en haar partner mogelijk sprake is van afwezige of verminderde verwijtbaarheid, aangezien zij met de uitreisstempel in haar paspoort een begin van bewijs hebben geleverd voor de bewering dat zij tijdens het verblijf van [naam 3] in de woning voor langere tijd in Marokko verbleven. De verwijtbaarheid kan in de bezwaarfase nog nader worden onderzocht. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat op dit moment onvoldoende duidelijk is waar [naam 3] destijds zijn hoofdverblijf had. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat [naam 3] destijds niet op een vaste plaats woonde en zo nu en dan zijn ouders bezocht. In de bestuurlijke rapportage van de politie is vermeld dat het BRP-adres van [naam 3] door hem slechts als postadres werd gebruikt en dat hij in de woning van verzoekster en haar partner verbleef. Vooralsnog is onvoldoende duidelijk waarop de politie dat heeft gebaseerd en hoelang dit verblijf dan heeft geduurd.

Conclusie en gevolgen

18. Op basis van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de noodzaak en de evenwichtigheid van de woningsluiting vooralsnog onvoldoende zijn gemotiveerd respectievelijk onderzocht. Dat onderzoek kan in bezwaar alsnog plaatsvinden en dan kan mogelijk ook een betere motivering worden gegeven. Verzoekster kan de bezwaarprocedure mogelijk benutten om een nadere onderbouwing te geven van haar standpunt dat zij en haar partner destijds voor langere tijd in Marokko verbleven. De burgemeester heeft ter zitting medegedeeld dat de hoorzitting in oktober of november zal plaatsvinden en dat naar verwachting in december op het bezwaar zal worden beslist.
De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen tot twee weken nadat de beslissing op het bezwaar is bekendgemaakt. Dat betekent dat verzoekster tot dat moment nog in haar woning mag blijven wonen.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Tevens krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers-van Es, griffier, op 10 oktober 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Opiumwet
Artikel 13b, eerste lid, onder a:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Algemene wet bestuursrecht.
4.Meld Misdaad Anoniem.