ECLI:NL:RBZWB:2024:6906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426887 / JE RK 24-1703 en C/02/426937 / JE RK 24-1712 en C/02/426972 / JE RK 24-1721
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 4 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een (nadere) beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2024. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die onder toezicht is gesteld tot 30 april 2024. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en heeft een advocaat, mr. R.W. de Gruijl, ingeschakeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van de minderjarige, met name door de psychische problematiek van de moeder en haar problematische relatie met de vader, die gekenmerkt wordt door huiselijk geweld. De kinderrechter heeft de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 9 oktober 2024 tot 30 april 2025. De overige verzoeken van de GI zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/426887 / JE RK 24-1703 (regulier)
C/02/426937 / JE RK 24-1712 (spoed)
C/02/426972 / JE RK 24-1721 (spoed)
Datum uitspraak: 4 oktober 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een (spoed)uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift geregistreerd onder kenmerk C/02/426887 / JE RK 24-1703 (ter verkrijging van een reguliere machtiging uithuisplaatsing) met bijlagen, ontvangen op 23 september 2024;
  • de in de zaak met kenmerk C/02/426937 / JE RK 24-1712 gegeven beschikking spoeduithuisplaatsing van 25 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de in de zaak met kenmerk C/02/426972 / JE RK 24-1721 gegeven beschikking spoeduithuisplaatsing van 25 september 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • drie vertegenwoordigers van de GI.
De vader heeft de mondelinge behandeling verlaten na het uiten van zijn standpunt.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige door de GI ingediende verzoeken, zijn deze tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld tot 30 april 2024.
2.3.
Bij (regulier) verzoek van 23 september 2024 heeft de GI een verzoek versnelde behandeling machtiging uithuisplaatsing ingediend om [minderjarige] te kunnen plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
2.4.
Bij (spoed)beslissing van 25 september 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken met ingang van 25 september 2024 tot 9 oktober 2024.
2.5.
Bij (spoed)beslissing van 25 september 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg en een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) voor de duur van twee weken met ingang van 25 september 2024 tot 9 oktober 2024.
2.6.
Op basis van de laatstelijk verleende machtiging verblijft [minderjarige] op dit moment in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis).

3.De nog openstaande verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/426887 / JE RK 24-1703
3.1.
Het verzoek van de GI om haar voor de duur van de ondertoezichtstelling een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en dit verzoek binnen twee weken, dan wel zo spoedig mogelijk, mondeling te behandelen.
In de zaak met kenmerk C/02/426937 / JE RK 24-1712
3.2.
Het restverzoek van de GI om haar (met spoed) een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de (resterende) duur van twee weken en haar aansluitend een machtiging te verlenen om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
In de zaak met kenmerk C/02/426972 / JE RK 24-1721
3.3.
Het restverzoek van de GI om haar (met spoed) een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpverlener voor de (resterende) duur van twee weken en haar aansluitend een machtiging te verlenen om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

4.De standpunten

4.1.
De GI persisteert tijdens de mondelinge behandeling bij de inhoud van de door haar gedane verzoeken. Zij verzoekt haar voor de duur van de ondertoezichtstelling te machtigen [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
Tijdens de mondelinge behandeling brengt de GI naar voren dat [minderjarige] geplaatst is in een gezinshuis. Het was eerst de bedoeling om haar in een pleeggezin te plaatsen, maar er was geen pleeggezin in de regio beschikbaar. Het plan is om [minderjarige] bij gezinshuisouders te laten verblijven. Het gaat daar goed met haar. De dochter van de gezinshuisouders is bezig om een pleegouder te worden, mogelijk dat [minderjarige] op termijn bij deze dochter in een pleeggezin gaat wonen. Daarom wordt een brede machtiging gevraagd.
Met haar moeder heeft [minderjarige] tot dusver twee keer omgang gehad. Dat is goed verlopen.
Zoals benoemd in de verzoeken is er geen moeder-kindhuis voorhanden waar [minderjarige] met haar moeder geplaatst zou kunnen worden. De GI laat weten in de afgelopen periode vele moeder-kindhuizen te hebben benaderd, maar dat deze alle een plaatsing van de moeder bij hen hebben afgewezen. Zij achten het allen, gelet op het agressieve gedrag van de moeder en haar wisselende bereidheid om hulp te accepteren, onverantwoord om met de moeder een traject aan te gaan. De moeder heeft met haar andere kinderen al dergelijke trajecten gevolgd zonder succes. De moeder kent persoonlijke (psychische) problematiek en heeft zich daarvoor niet laten behandelen. Ook blijft zij contact leggen met de vader, hetgeen voor onveilige situaties zorgt.
4.2.
De moeder voert, al dan niet bij monde van haar advocaat aan, dat zij een uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd vindt, temeer er alternatieven voorhanden zijn.
De moeder betreurt hoe een en ander is verlopen. De moeder betwist dat zij last zou hebben van wanen. Ook betwist de moeder dat zij haar kinderen zou hebben willen ontvoeren, dat zij personen zou hebben bedreigd en dat zij zich in het loverboycircuit zou bevinden. Volgens de moeder heeft zij zich altijd aan de veiligheidsafspraken gehouden en heeft zij al zo’n vijf maanden lang een hulpvraag, maar is zij daarin nimmer gehoord. Pas zeer recent is er enige hulp van de grond gekomen. De moeder verklaart zich bereid om aan alle benodigde hulpverlening, zoals aan een moeder-kindplaatsing, mee te werken. Naar de mening van de moeder wordt door de GI geen onderbouwing gegeven waarom een moeder-kindplaatsing niet van de grond komt. Volgens de moeder heeft zij op dit moment een conflict met RIBW waardoor zij daar niet langer welkom is. De moeder doet er alles aan om andere huisvesting te bemachtigen, maar wordt daarin tegengewerkt. Daarbij begrijpt de moeder niet waarom ten opzichte van de vader nog steeds geen pand- en contactverbod ten opzicht van haar is opgelegd. De moeder wil een nieuwe start maken en wil daartoe samen met [minderjarige] buiten de regio in een veilige omgeving worden geplaatst.
Door en namens de moeder wordt geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
4.3.
De vader is het met de gehele handelwijze van de GI, instanties en de moeder niet eens en vindt het onterecht dat [minderjarige] bij hem wordt weggehouden.

5.De beoordeling

Spoedbeslissing
5.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat haar niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat de spoedmachtigingen tot uithuisplaatsing zouden moeten worden herroepen.
Restantverzoeken
5.2.
De kinderrechter overweegt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling voorts, dat er al langere tijd ernstige zorgen bestaan over de persoonlijke (psychische) problematiek van de moeder, haar (thuis)situatie en haar problematische verstandhouding met de vader, die zich kenmerkt door huiselijk geweld. De inzet van hulpverlening in de vorm van [organisatie] , die ambulante opvoedondersteuning in de thuissituatie bieden, heeft niet geholpen. Deze zorgen worden ook niet minder. Zo is de moeder zeer onlangs de toegang tot haar woning bij RIBW ontzegd en heeft zij geen eigen woonruimte meer. De moeder bevindt zich hiermee in een lastige situatie en kan moeilijk grip krijgen op haar (eigen) leven. Dit klemt eens temeer daar [minderjarige] gelet op haar zeer jonge leeftijd geheel en al afhankelijk is van haar directe verzorger(s), in dit geval de moeder. Gezien deze kwetsbaarheid van de nog zeer jonge [minderjarige] , in samenhang met genoemde zorgen in de opvoedingsomgeving, wordt de moeder niet in staat geacht om [minderjarige] te kunnen voorzien in haar basale behoeftes, zoals een veilige en stabiele opvoedingsomgeving. Gebleken is dat voor een plaatsing van de moeder met [minderjarige] in een moeder-kindhuis geen mogelijkheid bestaat. Naar de mening van de moeder zou door de hulpverlening onvoldoende geïnvesteerd zijn om een uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen. Echter blijkt uit het dossier anders. Daaruit volgt dat er door de GI fors geïnvesteerd is om een uithuisplaatsing van [minderjarige] te kunnen voorkomen. De kinderrechter heeft wat dat betreft geen redenen om te twijfelen aan hetgeen hierover door de GI naar voren is gebracht. Derhalve acht de kinderrechter een verdere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.3.
Gebleken is dat [minderjarige] momenteel in een gezinshuis verblijft, maar dat er een gerede kans bestaat dat zij geplaatst kan worden in een pleeggezin. Echter bestaat daarover op dit moment nog geen duidelijkheid. De kinderrechter ziet hierin aanleiding om aan de GI een dubbele machtiging te verlenen, en wel voor plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) en voor de plaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
Dat brengt met zich dat het verzoek van de GI in zaak met kenmerk C/02/426972 / JE RK 24-1721, waarin om een dubbele machtiging wordt verzocht, als na te melden zal worden toegewezen. De overige verzoeken zullen dan bij gebreke van belang worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk C/02/426972 / JE RK 24-1721
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 oktober 2024 tot 30 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de zaken met de kenmerken C/02/426887 / JE RK 24-1703 en C/02/426937 / JE RK 24-1712
6.4.
wijst de verzoeken (voor het overige) af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.