ECLI:NL:RBZWB:2024:6904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
02-135920-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en veroordeling voor de invoer van hasjiesj met een gevangenisstraf van 16 maanden

Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van hasjiesj in Nederland. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. El Makhtari. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van 133,18 kilogram hasjiesj, wat de verdachte ontkende. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie wettig en overtuigend bewijs had geleverd voor de invoer van de hasjiesj, ondanks de verdediging die stelde dat er geen bewijs was dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk drugs waren.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 20 april 2024 met een gehuurde auto Nederland was binnengekomen, waarbij in de kofferbak meerdere sporttassen met hasjiesj waren aangetroffen. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdachte, waarin hij stelde dat de tassen zonder zijn medeweten in zijn auto waren geplaatst. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, mede gezien de tijdsduur van de rit en de omstandigheden rondom de aanhouding.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk binnenbrengen van ruim 110 kilogram hasjiesj en kreeg hij een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De in beslag genomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, en de rechtbank verklaarde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/135920-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [plaats] ),
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie 1] ,
raadsvrouw mr. F. El Makhtari, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 133,18 kilogram hasjiesj, dan wel het vervoeren of aanwezig hebben daarvan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van de hasjiesj. Het door verdachte gegeven alternatieve scenario acht zij volstrekt onaannemelijk en niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat hetgeen in de auto is aangetroffen, drugs is in de zin van de Opiumwet. De drugs zijn in geen enkel stadium getest. Ook is niet geverbaliseerd dat alle pakken zijn geopend en zo ja, of alle pakken zijn onderzocht, en blijkt uit het dossier niet hoe de weging heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verdachte ter zitting een aannemelijke verklaring afgelegd over hoe de tassen in de kofferbak van de auto waarin hij reed terecht zijn gekomen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd de drugs Nederland in te voeren en evenmin dat verdachte wist dan wel had moeten weten dat hij drugs in zijn auto had. Gelet op het voorgaande moet verdachte integraal worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 20 april 2024 als bestuurder met een door hem gehuurde auto bij grensovergang [locatie 2] Nederland is binnengereden. In de kofferbak van de auto zijn vervolgens, vlak na de grensovergang, meerdere sporttassen aangetroffen met daarin meerdere met bruine tape verpakte pakketten. Hierin bleken hoeveelheden hasjiesj te zitten. Hoewel over de procedure van onderzoek en weging door de verbalisanten summier is geverbaliseerd, komt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit de betreffende processen-verbaal naar voren dat hetgeen is aangetroffen door de verbalisanten ambtshalve is herkend als hasjiesj. Een NFI-test is voor het trekken van deze conclusie niet vereist. De rechtbank ziet geen reden om aan de ambtshalve herkenning van de verbalisanten of aan de procedure met betrekking tot het openen, onderzoeken en wegen van de pakketten te twijfelen. Wel stelt de rechtbank vast dat bij het wegen van de hasjiesj het doorzichtige folie er nog omheen zat. Gelet daarop gaat de rechtbank uit van een hoeveelheid van ruim 100 kilogram.
In de rechtspraak wordt de algemene ervaringsregel gehanteerd dat een eigenaar/huurder tevens bestuurder van een auto geacht wordt bekend te zijn met de voorwerpen die zich in die auto bevinden. Dat is alleen anders wanneer aannemelijk is geworden dat buiten zijn voorkennis een ander die inhoud in zijn auto heeft gestopt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in een door hem gehuurde auto samen met [getuige] vanuit Toulouse naar Nederland is gereden. Twee vrienden van hen reden in een andere auto ook mee. In Nederland zijn zij, op verzoek van de bestuurder van de andere auto, gestopt bij een benzinestation. Daar zijn verdachte, [getuige] en een van de twee personen uit de andere auto naar het toilet geweest. Vervolgens kwamen er twee vrienden van de bestuurder van de andere auto bij het tankstation aangelopen, die ergens moesten worden afgezet. Die vrienden spraken geen Frans. Hun bagage paste niet meer in de andere auto en dus werd aan verdachte gevraagd of deze bij hem in de auto kon. Dat heeft verdachte goed gevonden. De bagage is in de kofferbak van de auto waarin verdachte reed gezet en verdachte is bij het benzinestation weggereden. Vervolgens werd hij door de politie staande gehouden. Verdachte wist vooraf en tijdens de rit naar Nederland niets van een afspraak van de bestuurder van de andere auto met twee voor verdachte onbekende niet-Franstaligen bij een Nederlands tankstation net over de grens.
De rechtbank acht de, eerst ter terechtzitting afgelegde, verklaring van verdachte niet geloofwaardig. [getuige] verklaart namelijk niets over een stop in Nederland, waarbij een ontmoeting met onbekenden zou hebben plaatsgevonden en tassen in de kofferbak werden gezet. Ook past de verklaring van verdachte niet bij de ANPR-gegevens die uit het dossier naar voren komen. De auto waarin verdachte reed, reed volgens die gegevens namelijk om 17.41 uur op de A16 bij de grensovergang en om 17.48 uur op de A16 bij Breda, waar verdachte een volg- en stopteken werd gegeven. Die tijdsspanne is dusdanig kort voor de afstand die is afgelegd, dat in die zeven minuten geen stop kan hebben plaatsgevonden met een toiletbezoek, ontmoeting met twee onbekende personen en inladen van sporttassen, zoals door verdachte op zitting is verklaard. Daar komt nog bij dat de rechtbank het onwaarschijnlijk vindt dat iemand tassen met verdovende middelen met een aanzienlijke straatwaarde zomaar bij een ander in de kofferbak zet, zonder dat deze daar weet van zou hebben. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde binnen het grondgebied van Nederland brengen van ruim 100 kilogram hasjiesj.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 20 april 2024 te Breda, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ruim 110 kilogram (netto) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
16 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straf zoals geëist door de officier van justitie te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 100 kilogram hasjiesj. De invoer van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt allerlei maatschappelijk ongewenste effecten, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Verder is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in januari 2024 nog in Spanje is veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank slaat acht op de jonge leeftijd van verdachte, maar neemt ook mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft op zitting zelfs geprobeerd met een ongeloofwaardig verhaal onder een veroordeling uit te komen. Mede gelet daarop acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en zal zij aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De in beslag genomen verdovende middelen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De in beslag genomen ploertendoder is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het bewezenverklaarde feit is aangetroffen. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, nu algemeen bekend is dat in het drugsmilieu geweld niet wordt geschuwd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet
gegeven verbod; .
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 138 KG Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024099270-G2717135 4x sporttas met bruine pakketten);
2) 9,3 KG Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024099270-G2717137) en
3) 1 STK Ploertendoder (Omschrijving: PL2000-2024099270-G2717139).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-
van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Breda, althans in Nederland, opzettelijk binnen
het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 133,18 kilogram (netto), in
elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Breda, althans in Nederland, opzettelijk heeft
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 133,18 kilogram (netto), in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )