Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van hasjiesj in Nederland. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. El Makhtari. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof het binnenbrengen van 133,18 kilogram hasjiesj, wat de verdachte ontkende. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie wettig en overtuigend bewijs had geleverd voor de invoer van de hasjiesj, ondanks de verdediging die stelde dat er geen bewijs was dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk drugs waren.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 20 april 2024 met een gehuurde auto Nederland was binnengekomen, waarbij in de kofferbak meerdere sporttassen met hasjiesj waren aangetroffen. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdachte, waarin hij stelde dat de tassen zonder zijn medeweten in zijn auto waren geplaatst. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, mede gezien de tijdsduur van de rit en de omstandigheden rondom de aanhouding.
Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk binnenbrengen van ruim 110 kilogram hasjiesj en kreeg hij een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De in beslag genomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, en de rechtbank verklaarde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit.