In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke later werd vernietigd, maar het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat er geen bewijs was dat de belanghebbende bezig was met laden of lossen op het moment van de overtreding. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van een onrechtmatigheid aan de zijde van de heffingsambtenaar, waardoor de afwijzing van de proceskostenvergoeding terecht was. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen recht op proceskostenvergoeding in bezwaar is en het griffierecht niet wordt teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.