ECLI:NL:RBZWB:2024:6884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
02-179856-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochter en stiefdochter met bewijsminimum en benadeelde partij

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter en stiefdochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met de dochter, die plaatsvonden tussen 31 mei 1997 en 30 mei 2001, en met de stiefdochter, die plaatsvonden tussen 5 februari 2012 en 4 februari 2022. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor bepaalde onderdelen van de tenlastelegging.

De rechtbank overwoog dat in zaken van seksueel misbruik vaak de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte tegenover elkaar staan. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige worden gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen tegen de verdachte met betrekking tot de stiefdochter, maar dat er onvoldoende bewijs was voor bepaalde onderdelen van de beschuldigingen tegen de dochter. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 11.600,- betalen aan de benadeelde partij, de stiefdochter. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-179856-23
vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn dochter en later ook zijn stiefdochter seksueel heeft misbruikt toen zij nog minderjarig waren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft de duur van de periode en het onderdeel van het brengen van de penis in de mond van zijn dochter.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is dat verdachte een seksuele intentie had wanneer hij zijn stiefdochter vastpakte of knuffelde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsminimum
In zaken van seksueel misbruik komt het vaak voor dat de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte loodrecht tegenover elkaar staan. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal hieronder per feit overwegen of gelet op het voorgaande tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft van een deel van de verklaring van [aangeefster 1] erkend dat hij de verweten handelingen heeft verricht en daarmee is haar verklaring van steunbewijs voorzien. Dat geldt niet voor het verwijt dat zij verdachte moest pijpen. Aangeefster heeft daarover verklaard dat zij daar vage herinneringen aan heeft, dat ze niet meer weet op welke wijze deze handelingen verricht werden en hoe die momenten eindigden. Gelet hierop en op de ontkennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het dossier voor dit onderdeel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
-
De verklaring van [aangeefster 2]
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster 2] . Uit haar verklaringen kan worden opgemaakt dat zij een bewustwordingsproces heeft doorgemaakt nadat haar broer haar erop had gewezen dat de omgang tussen verdachte en aangeefster niet normaal was. Gelet op de verschillende elementen van die omgang, zoals door aangeefster omschreven, gingen deze verder dan in een normale (stief)vader-dochter relatie verwacht mag worden, en kunnen deze gekwalificeerd worden als seksueel misbruik. Dat aangeefster dat zelf eerder niet inzag maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat haar verklaring minder betrouwbaar is. Als contra-indicatie voor de stelling van de verdediging dat [aangeefster 2] verdachte in diskrediet heeft willen brengen, zie de rechtbank dat er in haar verklaring niet wordt gesproken over verregaand seksueel misbruik zoals penetratie of pijpen. Indien zij verdachte valselijk had willen beschuldigen had dit in de rede gelegen. Haar verklaring wordt bovendien voor wat betreft de door haar omschreven handelingen ondersteund door diverse andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft erkend dat hij bij het knuffelen van aangeefster soms een erectie kreeg die zij gevoeld kan hebben, en dat hij en aangeefster knuffelden in het bed van verdachte en de moeder van aangeefster. Verder zijn sommige door haar omschreven handelingen ook gezien door anderen dan haar broer, zoals door de buurvrouw (het zoenen op de mond) en door de moeder van aangeefster (met open pyjamahemd in het bed liggen bij verdachte).
-
De verklaring van [getuige]
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenmin reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de broer van aangeefster, [getuige] . Zijn waarnemingen van het seksueel misbruik komen ook overeen met de verklaringen van aangeefster, maar niet op zo’n wijze dat het lijkt alsof er afstemming heeft plaatsgevonden. Ook hier geldt dat het voor de hand had gelegen de getuigenis verder aan te dikken als het de bedoeling was verdachte in diskrediet te brengen. In het feit dat juist door het door [getuige] waargenomen gedrag van verdachte de band tussen hem en verdachte niet goed was, maakt dat de rechtbank in deze minder goede band geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen.
-
Overwegingen ten aanzien van het bewijsminimum
De verklaring van [aangeefster 2] wordt ondersteund door de verklaringen van verdachte zelf dat hij aan haar billen zat bij het knuffelen, dat zij kusten en knuffelden in het bed van verdachte en dat hij daarbij soms een erectie kreeg die zij gevoeld kan hebben. Verder wordt haar verklaring ondersteund door de verklaring van [getuige] voor wat betreft het betasten bij het knuffelen en het knuffelen en kussen in het bed van verdachte.
De buurvrouw heeft het kussen op de mond waargenomen, waarover door aangeefster is verklaard, en de moeder van aangeefster heeft gezien dat aangeefster met opengeknoopte pyjamahemd in het bed bij verdachte lag.
Al deze verklaringen ondersteunen de consistente verklaring van aangeefster, zodat de rechtbank feit 2 in al zijn onderdelen wettig en overtuigend bewezen acht.
-
Ontuchtig karakter
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij aangeefster bij de billen heeft gepakt, heeft geknuffeld en gekust, ook in zijn bed, en dat hij daarbij soms een erectie kreeg, maar dat hij daarmee geen seksuele bedoelingen had. De rechtbank volgt dit verweer niet gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit en het eerdere seksueel misbruik door verdachte van zijn dochter.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
meermalen in de periode van 31 mei 1997 tot en met 30 mei 2001 in
Nederland, met zijn kind, [aangeefster 1] geboren [geboortedag 2] -1985, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] ,
hebbende verdachte zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van
die [aangeefster 1] geduwd/gebracht.
2
meermalen in de periode van 5 februari 2012 tot
en met 4 februari 2022 te [plaats] , gemeente Borsele en/of [geboorteplaats] ,
gemeente Reimerswaal, ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarig stiefkind en een aan zijn zorg
toevertrouwde minderjarig, [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] -2004, bestaande
die ontucht hierin dat hij:
- de billen en borsten en tepel van die [aangeefster 2] heeft betast, en
- die [aangeefster 2] heeft gezoend, en
- zijn erecte penis tegen die [aangeefster 2] heeft gedrukt/geschuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
24 maanden – met aftrek van voorarrest – waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 betreft een oud feit en verdachte heeft ook zelf geleden door het plegen van het feit vanwege de omstandigheid dat hij geen contact meer heeft met zijn kinderen en kleinkinderen.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn financiële situatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn destijds minderjarige dochter, en jaren later van zijn minderjarige stiefdochter. Het misbruik van zijn dochter vond plaats tussen haar 12e en 16e jaar. De stiefdochter woonde met haar moeder en broer bij verdachte in huis vanaf het moment dat zij acht jaar oud was. Zij was erg gesteld op haar stiefvader. In plaats van zijn dochter en stiefdochter als vader(figuur) de geborgenheid en veiligheid te bieden die zij als kind nodig hadden, heeft hij hun vertrouwen ernstig geschaad.
Hoewel verdachte ten aanzien van zijn biologische dochter enkele handelingen heeft erkend heeft hij wel getracht verantwoordelijkheid hiervoor van zich af te schuiven door te verklaren dat zij het initiatief hiertoe had genomen. Als zij al (telkens) het initiatief zou hebben genomen, dan doet dit op geen enkele wijze af aan de strafwaardigheid van de gedragingen van verdachte. Verdachte is van mening dat het seksueel misbruik van zijn dochter door haar is vergeven en dat daarmee niets in de weg staat aan een normale vader-dochter relatie. Hij verwijt haar daarom dat zij geen contact meer met hem wil. Deze houding van verdachte toont een totale miskenning van de impact, het leed en de psychische schade die het seksueel misbruik bij haar heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van zijn stiefdochter heeft verdachte ontkend dat bepaalde door hem gepleegde handelingen een ontuchtige lading hadden. Ook ten aanzien van haar heeft hij de verantwoordelijkheid voor die gepleegde handelingen deels bij haar gelegd. Daarmee heeft verdachte ook ten aanzien van haar geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en is ook hier sprake van miskenning van de impact, het leed en de psychische schade die zijn gedrag heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft hij de meeste van de door haar omschreven handelingen ontkend, wat haar leed alleen nog maar moet hebben vergroot.
Het is algemeen bekend dat door seksueel misbruik de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een jong slachtoffer ernstig kan worden geschaad en dat zo’n slachtoffer daarvan nog lang psychische klachten kan ondervinden. Dat dat ook in deze zaak het geval is, blijkt uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring van de stiefdochter en de stukken die als onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding zijn overgelegd. Ten aanzien van de dochter van verdachte blijkt dit uit haar verklaring dat zij verdachte niet meer haar ‘vader’ wil en kan noemen en dat zij al jaren geen contact meer met hem heeft.
Door zijn grensoverschrijdend gedrag heeft de verdachte zijn dochter en zijn stiefdochter de mogelijkheid om hun seksuele ontwikkeling zelf vorm te geven en in hun eigen tempo, ontnomen. Hij heeft zijn eigen lustgevoelens voorop gesteld en geen oog gehad voor belangen en gevoelens van zijn dochter en zijn stiefdochter.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft een blanco strafblad.
In het adviesrapport van 18 september 2024 heeft Reclassering Nederland naar voren gebracht dat er op diverse leefgebieden geen directe problemen zijn, behalve op het gebied van de relatie met partner, gezin en familie. Het contact met zowel zijn eigen kinderen als de stiefkinderen is verbroken op hun initiatief, en verdachte en zijn vrouw (moeder van zijn stiefdochter) liggen in scheiding. De reclassering vindt de houding van verdachte een aandachtspunt. Hij lijkt niet, dan wel zeer beperkt, in staat zich in te leven in de beleving van en de gevolgen voor de aangeefsters. Hij is meer bezig met de gevolgen voor hemzelf, zo is de indruk van de reclassering. Verdachte neigt naar het aannemen van een slachtofferrol. Daarnaast neigt hij ernaar zijn eigen handelen te externaliseren, bagatelliseren of middels denkfouten te rechtvaardigen. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag, omdat er geen kinderen of kleinkinderen (meer) inwonend zijn. Een zeden-specifieke risicotaxatie indiceert dat verdachte uitkomt in de intervisie- en behandelcategorie matig. De reclassering vindt dat er in ieder geval aandacht dient te zijn voor een delictanalyse en uitgebreide risicotaxatie en, indien geïndiceerd, behandeling.
De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
De reclassering ziet geen contra-indicaties voor een gevangenisstraf.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen hulpvraag heeft, maar dat hij wel zou meewerken aan behandeling als dat zou worden opgelegd.
De strafoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en noodzakelijk is.
Hoewel de reclassering het recidiverisico heeft ingeschat als laag omdat op dit moment geen (klein)kinderen inwonend zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat op termijn via mogelijk een nieuwe relatie toch weer stief(klein)kinderen bij verdachte in de woning komen. Het seksueel misbruik door verdachte heeft plaatsgevonden in zijn beide gezinssituaties en hij heeft zich ondanks zijn gestelde goede voornemens kennelijk onvoldoende onder controle kunnen houden toen zich de gelegenheid voordeed. Gelet hierop en op de door de reclassering omschreven problematische houding van verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, waarbij deze bijzondere voorwaarden zullen worden gesteld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding voor feit 2 van in totaal € 14.100,-, waarvan € 4.100,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
De verdediging heeft nhet volgende aangevoerd:
  • De factuur van € 1.600,- voor het volgen van therapie: deze kosten kunnen mogelijk ook worden vergoed door de verzekering, of worden betaald uit een voorziening hiervoor bij de gemeente.
  • Het bedrag van €2.500,- als tegemoetkoming in de kosten die de diaconie heeft betaald aan de benadeelde partij ter ondersteuning van haar: er is geen grond voor toewijzing van dit deel van de gevorderde schade, zodat dit deel moet worden afgewezen.
  • Vergoeding van immateriële schade van € 10.000,-: verzocht is dit deel van de vordering te matigen tot € 5.000,-.
De rechtbank oordeelt als volgt.
-
De factuur van € 1.600,- voor het volgen van therapie bij [praktijk]
Uit de onderbouwing van dit deel van de vordering blijkt dat de benadeelde partij bij deze praktijk in therapie is vanwege het seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden, en dat zij deze factuur heeft betaald. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom geheel toewijzen.
-
Een bedrag van € 2.500,-, te weten kosten voor schadebeperking
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de diaconie een groot bedrag aan kosten heeft betaald, waaronder therapie, om de benadeelde partij te ondersteunen nadat zij de woning van verdachte en haar moeder had verlaten. Om de diaconie tegemoet te komen in de kosten is een bedrag van € 2.500,- gevorderd. Dit bedrag kan volgens de raadsvrouw van de benadeelde partij worden gezien als kostenpost ter voorkoming of beperking van schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze kostenpost geen schade is die de benadeelde partij zelf heeft geleden. De vordering moet daarom worden afgewezen, nu een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
-
Een bedrag van € 10.000,- in verband met geleden immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de lange periode van het seksueel misbruik, waarin vrijwel dagelijks sprake was van in ieder geval ongepast knuffelen, de omstandigheid dat dit misbruik plaatsvond bij de benadeelde thuis in een omgeving waar zij zich veilig zou moeten voelen en gepleegd door iemand aan wiens zorg zij was toevertrouwd en met wie zij een vertrouwensband had, is de rechtbank mede gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, van oordeel dat het gevorderde bedrag billijk is. Zij zal dit deel van de vordering daarom in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank wijst gelet op het voorgaande toe een bedrag van in totaal € 11.600,-.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd persoonlijk of telefonisch zal melden bij Reclassering Nederland te Middelburg (Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 088-8041505) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het opstellen van een delict-analyse en risicotaxatie en, in geval van een positieve indicatie, behandeling door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [aangeefster 2] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 2] een bedrag van € 11.600,- (elfduizendzeshonderd euro). waarvan € 1.600,- (éénduizendzeshonderd euro) aan materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [aangeefster 2] ,
€ 11.600,- (elfduizendzeshonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 93 (drieënnegentig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst af de gevorderde schadepost van € 2.500,-;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 31 mei 1997 tot en
met 30 mei 2001 te [geboorteplaats] , gemeente Reimerswaal, en/of Friesland, in elk geval in
Nederland, met zijn kind, [aangeefster 1] geboren [geboortedag 2] -1985, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] ,
hebbende verdachte zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van
die [aangeefster 1] geduwd/gebracht en/of zijn penis in de mond van die
[aangeefster 1] geduwd/gebracht;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
2
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 5 februari 2012 tot
en met 4 februari 2022 te [plaats] , gemeente Borsele en/of [geboorteplaats] ,
gemeente Reimerswaal, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarig stiefkind en/of een aanzijn zorg, opleiding of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige, [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] -2004, bestaande
die ontucht hierin dat hij:
- de billen en/of borsten en/of tepel van die [aangeefster 2] heeft betast, en/of
- die [aangeefster 2] heeft gezoend, en/of
- zijn erecte penis tegen die [aangeefster 2] heeft gedrukt/geschuurd;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )