Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 24 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde betaling van haar volledige loon, terwijl zij arbeidsongeschikt was. De werknemer was per 1 april 2022 in dienst getreden en had recht op 90% van haar loon na zes maanden arbeidsongeschiktheid. Echter, dit percentage zou leiden tot een inkomen onder het wettelijk minimumloon. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op het wettelijk minimumloon, dat in dit geval € 1.422,72 bruto bedroeg, en dat de werkgever dit bedrag moest betalen, samen met wettelijke verhogingen en rente. De werkgever was niet verschenen in de procedure, waardoor de vorderingen van de werknemer niet werden betwist. De kantonrechter heeft ook de proceskosten ten laste van de werkgever gesteld, die in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het wettelijk minimumloon in gevallen van arbeidsongeschiktheid en de verplichtingen van werkgevers om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.