ECLI:NL:RBZWB:2024:6868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
11279216 \ VV EXPL 24-47 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en arbeidsongeschiktheid met betrekking tot wettelijke minimumloon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde betaling van haar volledige loon, terwijl zij arbeidsongeschikt was. De werknemer was per 1 april 2022 in dienst getreden en had recht op 90% van haar loon na zes maanden arbeidsongeschiktheid. Echter, dit percentage zou leiden tot een inkomen onder het wettelijk minimumloon. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op het wettelijk minimumloon, dat in dit geval € 1.422,72 bruto bedroeg, en dat de werkgever dit bedrag moest betalen, samen met wettelijke verhogingen en rente. De werkgever was niet verschenen in de procedure, waardoor de vorderingen van de werknemer niet werden betwist. De kantonrechter heeft ook de proceskosten ten laste van de werkgever gesteld, die in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het wettelijk minimumloon in gevallen van arbeidsongeschiktheid en de verplichtingen van werkgevers om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11279216 \ VV EXPL 24-47
Vonnis in kort geding van 27 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de mondelinge behandeling van 24 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die onder andere (elektrische) fietsen vervaardigt.
2.2.
[eiser] is per 1 april 2022 voor bepaalde tijd (tot 31 oktober 2023) in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van administratief medewerker. Uit de salarisspecificatie blijkt dat het laatst verdiende loon € 1.522,87 bruto exclusief vakantietoeslag bedroeg tegen een arbeidsduur van 24 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het motorvoertuigenbedrijf en tweewielerbedrijf (hierna: de cao) van toepassing verklaard.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is per 1 november 2023 stilzwijgend verlengd.
2.4.
[gedaagde] is per 28 december 2023 arbeidsongeschikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
€ 1.512,87 bruto wegens achterstallig loon, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid, onder gelijktijdige verstrekking van een loonstrook;
€ 1.493,82 bruto wegens achterstallig vakantiegeld, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid, onder gelijktijdige verstrekking van een loonstrook;
het toekomstige loon, onder gelijktijdige verstrekking van een loonstrook;
€ 165,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan haar vorderingen.
[eiser] heeft recht op uitbetaling van haar vakantiegeld per eind juni 2024. [gedaagde] heeft het vakantiegeld van 2024 echter niet betaald. Ook heeft [gedaagde] het loon over de maand juli 2024 niet betaald. [eiser] vordert om die reden de veroordeling van [gedaagde] tot betaling hiervan. Volgens de arbeidsovereenkomst heeft [eiser] na zes maanden arbeidsongeschiktheid recht op 90% van haar loon. Echter zou dit leiden tot een uurloon van € 13,178 wat lager is dan het minimumuurloon van € 13,68. Dit is in strijd met artikel 7:629 lid 1 BW. [eiser] maakt om die reden aanspraak op het volledige loon. Daarnaast volgt uit de salarisspecificatie van juli 2024 dat [gedaagde] voor ogen heeft om geen korting toe te passen, aangezien het volledige loon daarin is opgenomen. Ook maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, omdat [gedaagde] het loon en vakantiegeld niet heeft betaald. [eiser] vordert daarnaast een vergoeding wegens gemaakte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. Aangezien [eiser] op basis van een toevoeging procedeert, matigt zij haar vordering tot € 165,00, gelijk aan haar eigen bijdrage.
3.3.
[eiser] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat het bruto maandloon € 1.522,87 bedraagt in plaats van € 1.512,87. Dit betreft een kennelijke verschrijving wat ook blijkt uit de loonstroken.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Verder kan een loonvordering in kort geding worden toegewezen indien zeer waarschijnlijk wordt geoordeeld dat een vergelijkbare vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen en een belangenafweging uitvalt in het voordeel van [eiser].
4.2.
De kantonrechter verleent verstek tegen [gedaagde] omdat de dagvaarding op de voorgeschreven manier is betekend en [gedaagde] niet is verschenen. Dit betekent dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] beoordeelt op basis van (alleen) de stellingen van [eiser].
4.3.
[eiser] heeft haar vorderingen duidelijk uitgelegd en daarvoor stukken overgelegd die haar vorderingen ondersteunen. Aangezien de vorderingen grotendeels betaling van loon betreffen is het vereiste spoedeisend belang aanwezig. Doordat [gedaagde] niet in de procedure is verschenen zijn de vorderingen van [eiser] ook niet weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Dit betekent dat de kantonrechter de vorderingen zal toewijzen, met inachtneming van het volgende.
4.4.
[eiser] vordert de veroordeling tot betaling van het volledige loon. [eiser] is echter arbeidsongeschikt en conform artikel 84 van de cao heeft zij na de eerste zes maanden recht op doorbetaling van 90% van het loon. In de cao is ook bepaald dat de eerste twaalf maanden de salarisdoorbetaling bij ziekte ten minste gelijk is aan het wettelijk minimumloon. Dit betekent in dit geval dat [eiser] recht heeft op doorbetaling van het loon gelijk aan het wettelijk minimumloon. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd om welke reden hiervan afgeweken dient te worden. Dat [gedaagde] het volledige loon in de loonstrook van juli 2024 heeft opgenomen maakt nog niet dat zij er bewust voor heeft gekozen het volledige loon door te betalen. De kantonrechter zal om die reden [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 1.422,72 bruto, gelijk aan het voor [eiser] geldende wettelijke minimumloon (het staat [gedaagde] overigens vrij om het volledige loon van € 1.522,87 te betalen). Gelet hierop is een bedrag van € 711,36 bruto wegens verlate betaling van het loon (wettelijke verhoging) toewijsbaar.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
(conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken)
- nakosten
135,00
Totaal
765,00

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook, tot betaling van € 1.422,72 bruto wegens achterstallig loon over de maand juli 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook, tot betaling van € 711,36 bruto wegens wettelijke verhoging over het loon van de maand juli 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook, tot betaling van € 1.493,82 bruto wegens achterstallig vakantiegeld tot en met juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een loonstrook, tot betaling van € 746,91 bruto wegens wettelijke verhoging over het vakantiegeld tot en met juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om telkens tijdig en volledig aan [eiser] te betalen het toekomstige loon onder gelijktijdige verstrekking van een loonstrook;
veroordeelt [gedaagde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van € 165,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.