ECLI:NL:RBZWB:2024:6860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
11049848 CV EXPL 24-1889 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon door werknemer tegen werkgever met bewijslevering

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vordert betaling van achterstallig loon, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De werknemer stelt dat hij in de periode van 27 september 2022 tot en met 28 februari 2023 een bedrag van € 2.356,75 aan achterstallig loon is verschuldigd, inclusief vakantietoeslag. Daarnaast vordert hij een wettelijke verhoging van € 1.178,37 en buitengerechtelijke kosten van € 353,51. De werkgever betwist de vordering en stelt dat de werknemer in zijn privé tijd met de taxi heeft gereden, waardoor niet alle geregistreerde uren als werktijd kunnen worden beschouwd.

De procedure is gestart na een verzoek van de werknemer om een uitdraai van zijn gewerkte uren, welke door de werkgever niet is verstrekt. De werknemer heeft zijn uren zelf moeten bijhouden aan de hand van gegevens uit de boordcomputer van de taxi. De werkgever heeft aangevoerd dat de werknemer niet tijdig uitlogde en dat er onterecht uren zijn geregistreerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet bewijzen dat hij de gevorderde uren heeft gewerkt. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de werknemer de gelegenheid krijgt om bewijsstukken te overleggen of getuigen te horen. De volgende zitting is gepland op 21 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11049848 \ CV EXPL 24-1889
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.F.J. van Dijk, werkzaam ten kantore van Stichting Rechtsbijstand ZLM te Goes,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[bedrijf van gedaagde],
wonende en zaakdoende te [adres 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser] is op 1 oktober 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van taxichauffeur voor 36 uur per week. Voor zijn dienstverband had [eiser] al een aantal uren gewerkt voor [gedaagde] ;
- op 12 januari 2023 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2023;
- per brief van 13 januari 2023 heeft [gedaagde] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiser] geaccepteerd;
- vanaf 27 februari 2023 heeft [eiser] verzocht om een volledige uitdraai van zijn uren aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze niet aan [eiser] verstrekt;
- in juli 2023 is [eiser] een procedure gestart bij de Regelrechter in Rotterdam met betrekking tot de door hem gemaakte uren;
- op 22 september 2023 bericht [gedaagde] aan [eiser] dat hij op het bedrijf kan komen om zijn uren in te zien;
- op 13 november 2023 heeft [eiser] de procedure bij de Regelrechter in Rotterdam ingetrokken, omdat [gedaagde] zich er niet over uitliet of hij met de procedure instemde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
- een bedrag van € 2.356,75 bruto aan achterstallig loon (inclusief vakantietoeslag) over de periode 27 september 2022 tot en met 28 februari 2023;
- een bedrag van € 1.178,37 bruto aan wettelijke verhoging;
- een bedrag van € 353,51 aan buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten en nakosten;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 1 januari 2024 als voornoemde bedragen niet binnen veertien dagen na dagtekening van het eindvonnis in deze zaak zijn betaald.
3.2.
Als onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat niet al zijn uren, die hij werkzaam was voor [gedaagde] , zijn uitbetaald. Dit volgt uit een overzicht van zijn uren, die hij zelf heeft moeten opstellen aan de hand van uitdraaien uit de boordcomputer van zijn taxi, omdat [gedaagde] , ondanks diverse verzoeken daartoe, geen overzicht aan [eiser] van zijn uren heeft verstrekt. Nu [gedaagde] de uren onterecht onbetaald laat, is hij wettelijke verhoging, rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat [gedaagde] hem inderdaad op het gebruik van de taxi in privétijd heeft aangesproken. Dit kwam echter haast niet voor. Het is hooguit één of twee keer voorgekomen dat [eiser] de taxi buiten werktijd heeft gebruikt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat [eiser] in zijn pauzes en buiten zijn werktijden ook reed met de taxi of niet tijdig uitlogde uit het systeem. Hierdoor wordt extra tijd door de boordcomputer geregistreerd als werktijd, terwijl dit feitelijk geen werktijd was. [eiser] is daar diverse malen op aangesproken door [gedaagde] en een collega van de planning, maar bleef de taxi op dezelfde manier gebruiken. Bij het door [eiser] opgestelde overzicht is waarschijnlijk geen rekening gehouden met die uren, terwijl [gedaagde] dit wel heeft gedaan in zijn overzicht. Alle gewerkte uren zijn uitbetaald, zodat [eiser] geen vordering meer op [gedaagde] heeft. [eiser] is altijd welkom geweest zijn uren te controleren bij [gedaagde] . Dan was deze procedure niet nodig geweest.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in de periode van september 2022 tot en met februari 2023 werkzaamheden in loondienst heeft verricht voor [gedaagde] . Ook staat tussen partijen staat vast dat de werktijd van [gedaagde] werd geregistreerd in zijn taxi door de boordcomputer.
4.2.
Tussen partijen is in geschil hoeveel uur [eiser] heeft gewerkt. [eiser] stelt dat hij 1.134,15 heeft gewerkt en 970,92 uur uitbetaald heeft gekregen, zodat 163,23 uur te weinig is uitbetaald. [gedaagde] betwist dat 1.134,15 uur is gewerkt door [eiser] , omdat [eiser] de taxi in eigen tijd heeft gebruikt, waardoor onterecht tijd is geregistreerd. Beide partijen stellen hun overzichten te hebben opgesteld aan de hand van de informatie uit de boordcomputer. Op de zitting heeft [eiser] erkent dat in de 163,23 uur die volgens hem niet zijn uitbetaald een paar privé ritjes zijn begrepen. De tijd van die privé ritjes zou er van af moeten worden getrokken. Volgens [eiser] zouden er dan nog steeds veel te weinig uren zijn uitbetaald.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat, nu de door [eiser] gestelde hoeveelheid uren gemotiveerd wordt betwist door [gedaagde] , [eiser] op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te bewijzen dat hij die hoeveelheid uur heeft gewerkt. Hij zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij in de periode van september 2022 tot en met februari 2023 1.134,15 uur heeft gewerkt bij [gedaagde] ,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 augustus 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
september 2024tot en met
januari 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.P. Tilman-Knoester, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.