ECLI:NL:RBZWB:2024:6852
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging van Ziektewet-uitkering
In deze uitspraak van 9 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had een Ziektewet-uitkering ontvangen na zijn arbeidsongeschiktheid als intercedent, die begon op 24 augustus 2022. Het UWV had op 8 mei 2024 besloten om de uitkering per 9 juni 2024 te beëindigen, omdat verzoeker in staat werd geacht om passende arbeid te verrichten. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening afgewogen moest worden tegen het spoedeisend belang van verzoeker. Hoewel verzoeker zijn financiële situatie uiteenzette, concludeerde de voorzieningenrechter dat er onvoldoende redenen waren om aan te nemen dat het UWV's besluit niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter beoordeelde de medische rapporten en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 april 2024, waaruit bleek dat verzoeker in staat werd geacht om 30 uur per week te werken, ondanks zijn klachten van pijn en cognitieve problemen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van verzoeker correct waren vastgesteld. De functies die aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag lagen, werden als passend beoordeeld. Aangezien verzoeker minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, had hij geen recht op een ZW-uitkering. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.