ECLI:NL:RBZWB:2024:6850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
10959153 CV EXPL 24-753 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke concurrentie en misleidende reclame tussen twee bedrijven in de sector van vochtbestrijding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vordering van [bedrijf 1] B.V. centraal, die zich richt tegen [bedrijf 2], een vennootschap naar buitenlands recht. [bedrijf 1] beschuldigt [bedrijf 2] van oneerlijke concurrentie door middel van misleidende reclame. De eiseres stelt dat medewerkers van [bedrijf 2] zich negatief hebben uitgelaten over haar producten tegenover potentiële klanten, wat schadelijk is voor haar reputatie en concurrentiepositie in een al krappe markt. De kantonrechter heeft de procedure in twee delen gesplitst: in conventie en in reconventie. In conventie vordert [bedrijf 1] een verbod op negatieve uitlatingen en schadevergoeding, terwijl [bedrijf 2] in reconventie aanvankelijk ook vorderingen had gedaan, maar deze heeft ingetrokken.

De procedure heeft een internationaal karakter, aangezien [bedrijf 2] in België is gevestigd. De kantonrechter heeft bevestigd dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de EEX-verordening, en dat Nederlands recht van toepassing is op de vordering. De rechter heeft de vordering van [bedrijf 1] beoordeeld op basis van de artikelen 6:194a en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op misleidende reclame en onrechtmatige daad. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [bedrijf 1] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [bedrijf 2] structureel haar reputatie probeert te schaden. Wel is er sprake van vergelijkende reclame, die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. De rechter heeft [bedrijf 2] de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat haar product beter is dan dat van [bedrijf 1].

De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal op 11 september 2024 opnieuw worden behandeld. De vordering in reconventie behoeft geen verdere behandeling, aangezien deze is ingetrokken. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. van 't Nedereind op 28 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10959153 \ CV EXPL 24-753
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[bedrijf 1] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [adres 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf 1] ,
gemachtigde: mr. P.W.J.C. van Peer, werkzaam ten kantore van ARAG SE Rechtsbijstand te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht [bedrijf 2],
mede gevestigd te [adres 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf 2] ,
vertegenwoordigd door [naam 1] , aangesteld directeur van [bedrijf 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 20 juni 2024 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte met productie 4 van [bedrijf 1] ;
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [bedrijf 1] exploiteert een onderneming in onder andere het verzorgen van oplossingen tegen opstijgend grondvocht;
- [bedrijf 2] exploiteert een onderneming in onder andere het afdichten van lekkende kelders en het droogleggen van capillaire muren;
- op 27 juli 2021 heeft de gemachtigde van [bedrijf 1] [bedrijf 2] aangeschreven over uitlatingen van een medewerker van [bedrijf 2] over [bedrijf 1] tegenover een potentiële klant van [bedrijf 1] . [bedrijf 2] deelt daarop mede dat de desbetreffende medewerker op zijn gedrag is aangesproken, dat binnen [bedrijf 2] het niet gebruikelijk is dat zo wordt gehandeld en dat er niet meer zo gehandeld zal worden door haar medewerkers;
- op 3 november 2023 heeft de gemachtigde van [bedrijf 1] [bedrijf 2] aangeschreven met betrekking tot uitlatingen van haar medewerkers over [bedrijf 1] tegen potentiële klanten. Hij stelt [bedrijf 2] aansprakelijk voor de door [bedrijf 1] geleden en nog te lijden schade en sommeert [bedrijf 2] te bevestigen dat zij de negatieve uitlatingen over [bedrijf 1] zal staken en gestaakt zal houden;
- [naam 2] , klant van [bedrijf 1] , verklaart op 14 juni 2024 het volgende:
“(…) [bedrijf 2] en [bedrijf 1] stonden tegelijk op de stoep. [bedrijf 2] was een uur te vroeg en [bedrijf 1] een uur te laat. De vertegenwoordiger van [bedrijf 1] gaf gelijk al aan dat het geen probleem was en hij anders wel even netjes buiten deed wachten. Hij heeft dan ook uiteindelijk even gewerkt in de auto. De man van [bedrijf 2] was vriendelijk maar je merkte aan hem dat die het niet leuk vond. Hij gaf dan ook uiteindelijk aan dat hun gel werkte omdat hun dat al jaren gebruiken en zelf ontwikkeld hebben, en daar zijn 30 jaar garantie op kon geven. Dat was het enige waarvan hij wist dat het werkte en de gels die andere gebruiken niet goed waren. Dat het ook vaak gebeurde met andere gels dat er al na 2 jaar opnieuw gedaan moest worden. Hij wist ook duidelijk wie [bedrijf 1] en waren want hij begon gelijk er al over dat de de andere partij straks een veel goedkopere prijs ging neerleggen, maar dat ik wel moest oppassen want alleen hun gel heeft zich al jaren bewezen dat het goed is. De vertegenwoordiger van [bedrijf 1] was gezellig. Amicaal, misschien iets te maar ik kan dat wel hebben. Hij heeft netjes zijn werk gedaan en heeft verder geen woord gerept over de andere partij. (…)”.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[bedrijf 1] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf 2] :
- te verbieden om zich, noch mondeling, noch schriftelijk, onrechtmatig negatief over [bedrijf 1] uit te laten tegen klanten van [bedrijf 1] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten en nakosten.
3.2.
Als onderbouwing van haar vordering stelt [bedrijf 1] dat medewerkers van [bedrijf 2] zich in het verleden negatief hebben uitgelaten tegenover potentiële klanten van [bedrijf 1] . Hierop heeft [bedrijf 1] [bedrijf 2] aangesproken, waarna [bedrijf 2] daarmee is gestopt. Ook heeft zij klanten van [bedrijf 1] doorverwezen naar [bedrijf 1] op het moment dat zij zich per abuis tot [bedrijf 2] richtten, omdat zij in de veronderstelling waren dat zij met [bedrijf 1] spraken. Recentelijk is echter gebleken dat er weer negatieve uitlatingen over [bedrijf 1] werden gedaan richting (potentiële) klanten. Zij heeft daarvan één voorbeeld in het geding gebracht, maar er zijn er meerdere. Een andere klant heeft geen verklaring af willen leggen en niet alle incidenten zullen worden gemeld bij [bedrijf 1] . [bedrijf 2] maakt vergelijkingen zonder dat dit gecontroleerd kan worden. Zij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [bedrijf 1] , nu dit ervoor zorgt dat de concurrentiepositie van partijen wordt beïnvloed in een al krappe markt met veel spelers.
3.3.
[bedrijf 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] . Zij voert aan dat zij van haar medewerkers verwacht dat zij het door haar gehanteerde product promoten door te stellen dat deze beter is dan de producten van concurrenten. Hier heeft zij ook onderzoek naar laten doen en dat is in het onderzoek bevestigd, zodat zij dit terecht stelt. Daarbij heeft zij al meer dan 65 jaar ervaring in de sector en is zij actief in acht landen. Veel van haar concurrenten, waaronder [bedrijf 1] , bestaan pas enkele jaren en hebben niet de ervaring van [bedrijf 2] of kunnen niet dezelfde garanties bieden. Zij wijst haar medewerkers er wel op geen concurrenten bij naam te noemen en spreekt haar medewerkers er ook op aan als ze ontdekt dat zij dat wel doen. Zij kan op voorhand niet geheel uitsluiten dat dit gebeurt.
in reconventie
3.4.
[bedrijf 2] vorderde om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijf 1] :
- te verbieden medewerkers van [bedrijf 2] te rekruteren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding wegens oneerlijke concurrentie;
- te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.761,44 aan werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten.
Op de mondelinge behandeling heeft zij haar vordering ingetrokken.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Nu [bedrijf 2] gevestigd is in België, draagt onderhavige procedure een internationaal karakter. Allereerst dient daarom de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 7 lid 2 van de in deze toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-verordening). De Nederlandse rechter is bevoegd, aangezien het eventuele schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan.
4.2.
Daarnaast is van belang welk recht op de vordering van toepassing is. Gelet op artikel 4 lid 1, dan wel artikel 6 lid 1, van de Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II-verordening) is op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing.
4.3.
[bedrijf 1] doet een beroep op misleidende reclame op grond van artikel 6:194a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 6:162 BW. Zij stelt dat medewerkers van [bedrijf 2] zich in hun verkooppraatje negatief uitlaten over [bedrijf 1] en daarmee onrechtmatig afbreuk doet aan haar reputatie bij (potentiële) klanten.
4.4.
[bedrijf 2] betwist het voorgaande. Zij voert aan dat het incidenteel is voorgekomen dat de kwaliteit van het werk van [bedrijf 1] is besproken met (potentiële) klanten. Daar heeft zij de desbetreffende medewerkers op aangesproken. Zij instrueert haar medewerkers enkel te benadrukken bij klanten dat het door haar gebruikte product superieur is aan de producten van concurrenten. Hier heeft zij onderzoek naar laten doen en dat is vastgesteld in dat onderzoek.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat [bedrijf 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat [bedrijf 2] (structureel) probeert de reputatie van (specifiek) [bedrijf 1] te beschadigen. Uit de door [bedrijf 1] overgelegde verklaring van haar klant volgt dit ook niet, nu de medewerker van [bedrijf 2] alleen heeft benadrukt dat de concurrent van [bedrijf 2] , in dit geval [bedrijf 1] omdat haar medewerker op dat moment op het adres aanwezig was, de werkzaamheden voor een lager bedrag zou aanbieden, maar dat de potentiële klant er rekening mee moet houden dat [bedrijf 1] een slechter product zou aanbieden dan [bedrijf 2] .
4.6.
Het voorgaande betekent niet dat er daarmee geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen door [bedrijf 2] . Er is immers sprake van vergelijkende reclame, zoals bedoeld in artikel 6:194a lid 1 BW. Vergelijkende reclame is enkel geoorloofd als wordt voldaan aan de in artikel 6:194a lid 2 BW opgenomen voorwaarden. Als de mededelingen van de medewerkers van [bedrijf 2] niet juist zijn, wordt mogelijk niet voldaan aan artikel 6:194a lid 2 onder a, b en c BW in samenhang met artikel 6:193c lid 1 onder b BW.
4.7.
[bedrijf 1] heeft de uitlating van de medewerker van [bedrijf 2] , dat zij over het algemeen de duurste in de markt is, niet weersproken, zodat de uitlating van de medewerker van [bedrijf 2] , dat [bedrijf 1] de werkzaamheden voor een lager bedrag zal aanbieden, niet kan worden gezien als misleidend.
4.8.
[bedrijf 1] heeft de uitlating van de medewerker van [bedrijf 2] , dat [bedrijf 2] een beter product levert dan [bedrijf 1] , wel betwist. [bedrijf 2] heeft gesteld hier onderzoek naar te hebben laten doen en dat in dat onderzoek is vastgesteld dat daarvan sprake is. Zij heeft aangeboden de onderzoeken in het geding te brengen. De kantonrechter zal haar, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:195 lid 1 BW, daartoe in de gelegenheid stellen. Ook wordt zij in de gelegenheid gesteld haar stelling, voor zover zij dit wenst, op een andere wijze te bewijzen.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
4.10.
Nu de vordering van [bedrijf 2] is ingetrokken, behoeft deze geen behandeling meer.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
draagt [bedrijf 2] op te bewijzen dat het door haar gebruikte product beter is dan de door [bedrijf 1] gebruikte producten,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 11 september 2024voor uitlating door [bedrijf 2] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [bedrijf 2] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [bedrijf 2]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
oktober 2024tot en met
februari 2025dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.M. van 't Nedereind, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
constateert dat de vordering geen behandeling meer behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.