ECLI:NL:RBZWB:2024:6817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/425241 / JE RK 24-1432
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de GI, en de brief van de advocaat van de moeder. De mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De vader was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die momenteel in een pleeggezin verblijft. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was eerder verlengd en er was een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI verzocht om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds bedreigd werd. De moeder heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen en geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden, met een pro forma datum voor verdere beoordeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI het verloop van de situatie blijft volgen, om te waarborgen dat [de minderjarige] in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425241 / JE RK 24-1432
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout.
De kinderrechter merkt aan als informant:
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 juli 2024;
  • de brief van de advocaat van de moeder, ingekomen op 17 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling haar mening kenbaar te maken. [de minderjarige] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont formeel bij haar moeder. Zij verblijft momenteel in een pleeggezin van Sterk Huis.
2.3.
Bij beschikking van 22 september 2023 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 30 september 2023 tot 30 september 2024.
2.4.
Bij beschikking van 27 maart 2024 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin of een accommodatie zorgaanbieder met ingang van 28 maart 2024 tot 30 september 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI ter onderbouwing van het verzoek schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat het met [de minderjarige] en met haar jongere zusje [naam] op dit moment goed gaat in het pleeggezin. [de minderjarige] gaat aankomend schooljaar naar het speciaal onderwijs in [woonplaats 1] . Zij heeft daar inmiddels kennis gemaakt en zij geeft aan enthousiast te zijn over de school.
4.2.
De moeder werkt momenteel hard aan zichzelf bij een [behandelgroep] in [plaats]. Het is van groot belang dat zij de ruimte krijgt om haar behandeling, gericht op haar verslavings- en persoonlijke problematiek voort te kunnen zetten. Zij is daardoor op dit moment niet in staat om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. In het contact met de moeder wordt opgemerkt dat zij op het praktische vlak stabieler is geworden. Op het emotionele vlak lijkt dit nog minder het geval. Dit valt logischerwijze te verklaren vanuit het behandeltraject waar zij op dit moment nog middenin zit.
4.3.
Gestart is met begeleide omgang met behulp van [jeugdzorginstelling]. Wel heeft de begeleide omgang enkele weken stil gelegen, deels wegens de start van de moeder op de behandelgroep, deels door de daaropvolgende ziekenhuisopname van de moeder wegens ernstige fysieke klachten en deels door vakantie van de omgangsbegeleidster. Het laatste begeleide bezoek is alleen met [de minderjarige] geweest omdat er bij haar nog veel boosheid en onbegrip zat. Deze omgang is goed verlopen. Ook geeft de moeder blijk van een positieve ontwikkeling in de omgangen. Waar zij de kinderen aanvankelijk belastte met uitspraken over haar persoonlijke situatie en met beloftes dat zij snel weer bij haar zouden komen wonen, wordt er inmiddels meer rust gezien. Omdat [jeugdzorginstelling] ten aanzien van de begeleide omgang de verwachtingen niet geheel heeft kunnen waarmaken, wordt daarvoor een andere geschikte hulpverlenende instantie gezocht.
4.4.
De moeder heeft de wens uitgesproken weer voor haar kinderen te gaan zorgen. Sterk Huis heeft aangegeven daartoe een perspectiefonderzoek te zullen verrichten. De moeder heeft laten blijken dat zij wil dat [naam] en [de minderjarige] per 1 januari 2025 weer bij haar zullen wonen. De uitkomst van dit onderzoek is mede bepalend voor de haalbaarheid daarvan. Het pleeggezin heeft zich bereid verklaard om de zorg voor [naam] en [de minderjarige] te dragen zo lang als dit voor de komende periode nodig is.
4.5.
Geconcludeerd wordt dat [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het komende jaar zal er meer duidelijkheid verkregen moeten worden over het perspectief van [de minderjarige] . Aangezien de moeder op dit moment nog werkt aan haar persoonlijke problematiek wordt een verlenging van de ondertoezichtstelling van twaalf maanden noodzakelijk geacht. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden zijn daarom noodzakelijk, met dien verstande, dat de GI betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing aanleiding ziet voor een tussentijds toetsmoment na verloop van een periode van zes maanden.

5.De standpunten van de belanghebbende en de informant

5.1
Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk en mondeling aanvullend bericht dat de moeder zich kan verenigen met het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar. De moeder kan echter niet instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode, als door de GI verzocht en als zodanig toegelicht. Daartoe is schriftelijk en mondeling - aanvullend - aangevoerd dat de moeder in mei 2024 is opgenomen bij [behandelgroep] voor haar verslavings- en traumaproblematiek. De verslavings- en EMDR behandeling is succesvol verlopen, de moeder is inmiddels gedurende vier maanden abstinent. Gedurende de opname is er geen enkele keer sprake geweest van een terugval, dit ondanks dat wegens gezondheidsproblemen er tussentijds nog een ziekenhuisopname heeft plaatsgevonden. Inmiddels is ook de fysieke toestand van de moeder sterk verbeterd. De moeder verwacht vanaf medio oktober aanstaande weer thuis te kunnen wonen, de behandeling zal dan in ambulante vorm kunnen doorlopen.
5.2
De moeder is blij met de tot dusver ontvangen ondersteuning en de behandeling en met de fijne samenwerkingsrelatie met de jeugdbeschermer. Daardoor heeft zij al enorme stappen voorwaarts weten te maken en verwacht zij straks haar kinderen te kunnen bieden wat deze nodig hebben. Hoewel de klinische opname van de moeder de directe aanleiding was voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en deze opname binnenkort zal eindigen, begrijpt de moeder dat [de minderjarige] niet per direct terug thuis kan komen wonen. Wel dient er daarnaar toe te worden gewerkt, aldus dat [de minderjarige] per 1 januari 2025 bij haar zal wonen. Daartoe stelt zij voor dat [de minderjarige] in de aanvang in de weekenden naar haar zal komen, dit daarna uit te breiden door steeds meer doordeweekse dagen hieraan toe te voegen. De moeder staat ook open voor contactmomenten na school, alsook voor het in samenwerking met de GI volgen van een opbouwschema. Dit laatste is nadrukkelijk van belang om de huidige positieve lijn vast te kunnen houden en om ervoor te kunnen zorgen dat de moeder gemotiveerd en in de samenwerking blijft.

6.De beoordeling

6.1.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel
1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten
hoogste een jaar.
6.2.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
Op grond van de inhoud van de stukken en van hetgeen is besproken bij de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat er nog altijd concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling daarom nog steeds wordt voldaan. Ook acht de kinderrechter een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. Hiertoe wordt overwogen dat de moeder laat zien dat zij met de door haar geaccepteerde hulp en behandeling voor haar verslavings- en trauma-problematiek aanmerkelijke stappen voorwaarts heeft gemaakt. De moeder mag daarvoor oprecht een compliment worden gemaakt. De moeder verwacht vanaf medio oktober aanstaande met ambulante nazorg/behandeling weer thuis te kunnen wonen. Zij heeft laten blijken dat het haar wens is dat [de minderjarige] en [naam] per 1 januari 2025 bij haar zullen wonen. Om dit mogelijk te maken is gestart met begeleide omgang tussen de moeder en beide kinderen. Daarnaast wordt door Sterk Huis onderzocht aan welke voorwaarden de moeder dient te voldoen om de thuisplaatsing mogelijk te kunnen maken en op welke manier deze kan worden gerealiseerd.
6.4.
De hiervóór vermelde omstandigheden in aanmerking genomen, acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] aangewezen dat het verplichte kader van de ondertoezichtstelling blijft doorlopen voor de door de GI verzochte periode. De moeder dient verder professioneel ambulant te worden ondersteund in haar taak als verzorger/opvoeder, alsook bij het - vooruitlopend daarop - vorm geven aan begeleide omgang tussen haar en [de minderjarige] . Dit met als uitgangspunt dat [de minderjarige] in de opvoedsituatie bij de moeder structuur, stabiliteit en veiligheid zal ervaren en de moeder in staat zal zijn haar in dat opzicht te kunnen bieden wat zij nodig heeft. Het is van belang dat de GI het verloop en het resultaat daarvan de komende tijd kan blijven volgen. Dit tegen de achtergrond dat [de minderjarige] het nodige heeft meegemaakt, nu zij gedurende langere tijd in een onveilige en spanningsvolle zorg- en opvoedsituatie is opgegroeid en de moeder in die periode wegens haar verslavings- en individuele problematiek voor haar als ouder/verzorger onvoldoende beschikbaar was. De kinderrechter acht het onmiskenbaar in het belang van [de minderjarige] en van haar ontwikkeling dat een herhaling van deze situatie in de toekomst wordt voorkomen. Ook dient ervoor te worden gewaakt dat in het kader van het proces gericht op een terugkeer van [de minderjarige] naar huis er te snelle stappen ineens worden genomen.
6.5.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter zal ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen. (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot een periode van zes maanden, onder de aanhouding van de beslissing op het resterende deel van dat verzoek tot de hierna in het dictum vermelde pro forma datum. Dit om ten aanzien van het terugplaatsingstraject de vinger aan de pols te kunnen houden, nadrukkelijk rekening houdend met de streefdatum waarvan wordt uitgegaan, terwijl op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of die gehaald zal kunnen worden. De GI wordt verzocht de rechtbank daarover - ook in afschrift aan de advocaat van de moeder - uiterlijk een week vóór de pro forma datum te berichten en daarbij ook aan te geven of het restantverzoek door haar wordt gehandhaafd.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] van 30 september 2024 tot 30 september 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 30 september 2024 tot 30 maart 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt de behandeling voor wat betreft het resterende deel van het verzoek aan tot
donderdag, 13 maart 2025 Pro Forma,zulks met inachtneming van het hiervóór in 6.5. overwogene;
7.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 4 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.