In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de GI, en de brief van de advocaat van de moeder. De mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De vader was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige], die momenteel in een pleeggezin verblijft. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was eerder verlengd en er was een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI verzocht om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds bedreigd werd. De moeder heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen en geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden, met een pro forma datum voor verdere beoordeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI het verloop van de situatie blijft volgen, om te waarborgen dat [de minderjarige] in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien.